Jong Dietschland. Jaargang 9(1906-1907)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] [Paaschaflevering] Boomen. Waar blinkend stonden zij aan zij de hooge fijne boomen, waar weg en weer het windgeweld àl-langzaam heeft genomen goudblad na blad, dat heeft gezweefd nog even langs de boomen, zoo luchtekens en moe van 't gaan zal rusten op de paân.... Daar was 't dat ik de schoonheid zag van die verheven boomen, 't was àl zoo schoon, zoo goud en licht en als in droom gekomen, blad viel na blad, alhier, aldaar, en beefde langs de boomen, gewiegd, gewaagd, gewenteld òm en òm in 't heiligdom. 't Is winter nu, door de' avond gaat een langzaam langs de boomen die rillen in hun schamelheid, daar 't goudkleed is genomen, dat schuttend was voor wind en weer ... O tooverkleed dier boomen wat blonkt gij schoon dien eenen dag, zoo dankbaar ik aanzag. J. Reddingius Uit: ‘Johanneskind’. Vorige Volgende