| |
| |
| |
Boekennieuws
De gedichten.
Les livres de vers, c'est toujours bien, zegt ergens Stéphane Mallarmé. Of ik dit nu ook zoo gerust van V. Naveau's boekje ‘Binnen en Buiten’ zeggen mag...?
Wel hoor ik dat wij het hier met een heel braven mensch te doen krijgen, die zoo gelukkig is een aangebeden vrouw te hebben en zelf voorbeeldige huisvader te zijn voor vrouw en kinderen, ‘vrij en blij’ in de diepe lanen van grijze berken - reuzenpijlers der naturekerken’, maar of bij dit alles, zooals het ons ter kennis komt, van esthetisch genot kan sprake zijn?
De schrijver zegt:
'n Boel dingen grof en fijn.
Ik vind dan vorm noch woord
't Is droevig, ach, te droomen
Als d'indruk niet wil komen
Moge die ‘boel dingen’ die ‘woelen in het brein’ van V. Naveau ‘hem plagend lange, bange dagen’ eens worden: gelouterde, zuivere poëzie.
De Verzen van Jan Van Nylen verdienen belangstelling te wekken omdat zij de eerstelingen van een jong dichter zijn.
Onder de lezing van dezen bundel struikel ik al eerst over tal van onmogelijke verzen, als volgende o.a.:
‘die al mijn liefde en al mijn goed met kwaad
beloont omdat ik niet gelijk hij is ben (bl. 8.)
‘door wijsheidswaan in 't woelig wee verward
wandelde ik weenend langs mijn woeste wegen. (bl. 19)
dat zich uiteen kan rekken
en zich ineen kan vouwen, (bl. 44).
| |
| |
Verder komt het me voor dat Jan van Nylen zijn gevoel al te vaak geweld aandoet, hoe anders dan geforceerd zijn, o.a. de volgende verzen te noemen:
'k omvat mijn eigen pols om toch maar iets
te voelen leven in de duisternis
iets anders dan dat uurwerk-tikken, iets
onstoff'lijks dat, weer leven wekt, en 'k leef
daar dit mijn eenigste gedachte is:
ik zal nooit weten ach waarom ik leef. (bl. 9.)
en nog:
mijn koud geworden bloed? (bl. 18.)
De tonen van het klokgebrom
verhindren mij in 't denken:
ze staan daar als een heer rondom
van lijken die me wenken. (bl. 62.)
Met sommige critici zou ik niet durven beweren dat een jongeling bijv. nooit tot zulke sombere melancolie komen kan. Ik weet het, hoe paradoxaal het ook schijne op 't eerste zicht, ook de jeugd kent droeve dagen en vele; en daarvan is zeker het onbekende van 't leven dat komen gaat en drukt op het hart als een ondragelijke last, niet de geringste oorzaak.
Ik zal dus Jan van Nylen's poëzie geenszins laken wijl weemoed en treurnis ervan den grond uitmaken; maar wel omdat hij ons dien weemoed en die treurnis niet kan doen meêvoelen. Een dichter - al dicht hij in eerste instantie tot het verzadigen van eigen ziele-dorst - schrijft toch ook wel voor een zeker publiek, hoe gering het ook weze.
En waarom blijven wij bij zulke poëzie koud, en zouden wij eerder tot een glimlach dan tot een traan genoopt worden? Eenvoudig weg, omdat de uitdrukking niet zegt wat de dichter te zeggen had, omdat de vorm het gepaste kleed niet is van het gevoel.
Dit gebrek komt uit eerste bron voort uit gemis aan oorspronkelijkheid. Daar de dichter tot het vertolken zijner eigene gevoelens, geen eigene persoonlijke beelden vond, werd hij genoodzaakt in een reeds-bestaanden voorraad te | |
| |
gaan putten - en dan nog was zijn keus er geen getuigend van degelijken smaak en fijnheid.
Met deze vormloosheid gaat gepaard een karakter van gewilde tijdelijkheid, doodend in ons de blijvende emotie. Doorallegroote poëzie klopt de bloeddrang der eeuwigheid. En hier mis ik dien schier overal; zonder ophouden wordt mijn. aandacht gevestigd op voorbijgaande ontroeringen; ik hoor dat hier een mensch aan het woord is die lijdt om onbegrepen liefde, maar De onbegrepen Liefde hoor ik nergens in deze verzen snikken.
Men werpe me hier Kloos' aphorisme: ‘Kunst is de allerindividueelste expressie van allerindividueelste emotie’ niet op. Met dezen vaak-slecht begrepen kunstregel wilde Kloos niet meer dan alle rhetoriek, alle naäpen van vroegere modellen uit de kunst verbannen en duiden op de eerste kunstvereischte: de oorspronkelijkheid.
Het is juist, wijl ze oorspronkelijk zijn, wijl ze een en hetzelfde leven elk op eigen wijze begrijpen en vertolken, dat wij zoovele dichters van alle tijden en landen hoogstellen in onze bewondering.
Jan van Nylen leere meer zich-zelf worden: onze belangstelling blijve hij dan verdienen.
De prachtig-uitgegeven bundel De Stilte, van J.H. De Veer (uitgeversmaatschappij D'Wilde Horzel, Beek bij Nymegen), is zeker voor de drie kwart te lijvig; de mooie bloemen verstikken hier werkelijk in het trotsch opschietend onkruid. Vlekkelooze sonnetten zal men hier vruchteloos zoeken; wel komen op menige plaats regels voor, die plots verrukken en ons weder lezen doen; maar ach, die verdere bederven dan maar de zaak en ontstemmen ten volle den lezer...
Hoe de dichter na zooveel levensstormen te hebben doorworsteld, na telkens en telkens met het leven in botsing te zijn geweest eindelijk tot rust is gekomen en in de stilte aan het leven terugdenkt, heeft de dichter in zijne poëzie willen uitbeelden.
| |
| |
In dezen bundel komt veel gewrongen voor, er is veel gezochtheid, weinig zoetluidendheid...
Eenige voorbeelden:
. . . . weerspieglend 's woudslots tinnen (bl. 43)
En noem het 't hart. (bl. 99.)
Die snoodst van snood verraad, voor 't zoet geeft 't wrange. (137)
Ach war'n ze toch gebleven. (147).
en andere onuitspreekbaarheden meer. Van een zwak aan inversies is deze dichter evenmin vrij te pleiten.
Gedichten als op bl. 59 herinneren aan het abracadabra van een van Rensbergs Japanse Verzen:
In Banjoemas... Wij waren reeds bekend,
Nu moogt ge 't weten dan, steeds ik, geen ander...
Twee tobbers, bei alleen, men duldt elkander
En elk der twee voelt steun en is content.
Bij pait, jenever, grog, gif waar je aan went,
Spreekt soezlend gij: wat helpt je 't geverander?...
van betere gehalte zijn de volgende bewijzen van de Veer's kunnen:
Nu bloeit de bloem die rankt door 't avondzwijgen,
Wen 't mijmrend Al op Stilte's komste wacht,
Dat, wat de ziel zich peinzend heeft gedacht,
Nu 't hart omvloeit in nauw verneembaar hijgen
Nu kunnen rust en stilte aan d'arbeid tijgen,
Nu worden wondren spelende volbracht. (bl. 7.)
Zie de ether trilt, als hij tot sneller vaart
Zijn rossen aandrijft, dat zij slaan en steigren
Hoog zich verheffend in het goud gareel... (bl. 87).
en op bl. 95:
De wolkenschapen van de blauwe wei,
Waar 's nachts de maan komt en bindt sterretuilen,
Die wil ik niet voor Colchis' schapen ruilen,
Al lokt van gouden vachte 't valsch gevlei.
ook nog op bl. 113:
Wen zacht mijn ziel, ter-roozge wolke, glijdt
Heen naar het Westen, waar de dag gaat scheiden
Spreekt mij de stilt van lang vervlogen tijden,
Tot wordt beklemd mijn hart en toch verblijd,
| |
| |
Want zie, de kloof die ons van 't vroegre scheidt,
Is overbrugd met gouden boog, en beiden
De stilte en ik op witte schimmels rijden
Den weg terug van tijd en eeuwigheid.
verder op bl. 145-147:
Ik weet een wijde zee, die nimmer rust,
De zee van mijn begeren, mijn verlangen.
. . . . . . . . . . . . . . .
Mijn schoonste verzen liet ik ongeschreven:
Het zijn de zangen die in stille nachten,
. . . . . . . door mijn gedachten
Als vlinders door een tuin vol rozen zweven.
Ongelukkig zijn dat allemaal slechts fragmenten; en laat aldus het gedicht in zijn geheel genomen, de herinnering achter aan veel gewrongenheid, en mooi-doenerij.
En toch om die eenige prachtige regels, blijven wij hopen op wat nog komen moet...
In lang las ik geen gedichten die me zoo oprecht roerden als deze pas-uitgegevene van Alex. Gutteling in zijn ‘Een Jeugd van Liefde’ (uitgave van W. Versluys, Amsterdam - 1906).
En nochtans moet ik bekennen dat ik met een greintje vooroordeel dezen bundel ter handen nam; wel kende ik van hem verzen uit ‘de Beweging’ die er gerust zijn mogen, maar bovenal stond hij in mijn geheugen geboekt als de strenge veel-eischende kritikus uit hetzelfde tijdschrift. Ik zei me-zelven: van wie zoo veel eischt mag veel geëischt worden; en waarlijk wat wij van Alex. Qutteling eischten, gaf hij ons ruimschoots.
Zijn ‘Orpheus en Eurydice’ - al is de lijn hier en daar nog wat aarzelend en kon het detail soms met soberder hand worden afgewerkt, - mag terecht rang nemen na Verweys Persephone en Demeter, en Edw. B. Kosters Niobe. Hoor hoe prachtig deze inleidende regels luiden:
Orfeus was groot en schoon. Hij stond te staren
Hoog op een heuveltop, waar donkre wouden
Afdaalden naar de bloemenrijke vlakte,
Die in den zonnegloed te branden lag. (bl. 11.)
| |
| |
Tot de beste gedichten behooren nog deze uit ‘Een Krans’ - een bloomenschoof op het graf van een Illusie waaruit voor den dichter de Immortelle der eerste vreugde sproot; - aldus deze op bl. 38, 39, 43, 48, 61, 67, 74, verder uit ‘De Galerijen van mijn Smart en Vreugde’ - op bl. 80, 81, 82, 85, en bijna gansch de reeks IV bl. 91.
Hier en daar blijft de dichter niet vrij van een romantisch airtje; zoo o.a. op bl. 102:
O kwam nu dezen nacht de vreemde dood
Stierven wij samen aan elkanders hart -
Want wat het sterven breng’ - voorwaar geen smart
Als gij met mij het zoete leven vloodt.
Zulke zetjes die even sceptisch glimlachen doen, vonden wij ook in Hélène's Swarths eersten bundel. ‘Eenzame Bloemen’; Alex. Gutteliug late evenals deze dichteres in hare latere bundels die maniertjes varen, hij heeft het immers in zich een goed alleszins zelfstandig dichter te worden. Hier en daar is blijkbaar te veel gewerkt aan het ineensteken van 't gedicht; ja, ik weet, dichters mogen, moeten zelfs op hunne gedichten werken, maar de lezer mag er niets van opmerken, voor hem moet een dichter blijkbaar gemakkelijk, moeilijke verzen schrijven kunnen.
Nochtans zijn dit slechts kleine schaduwkanten van dit hel-stralend talent - overigens waar zon is spelen steeds schaduwbeelden - dat zeker een rijke belofte is voor de komende tijden. Stillekens aan immers worden de jongeren van '80 oud, en hoevelen zijn niet reeds literariter gestorven, bijzonder wat de dichters betreft!
Iemand die zulke mooie verzen schreef als deze - laat me dit nog even citeeren, al wou ik er nog het gedicht op bl. 67 bijvoegen,
Zang
Blinkt aan den hemel 't zonlicht niet
Mijn ziel zingt vroolijk haar blijdste lied:
Boomen en zon zijn 't leven niet
En schaduw heeft mijn vreugde toch
Hoe komt het toch dat wind en mist
| |
| |
Thans in mijn hart geen stormen zendt:
Als 't riet dat rijst en wuift en wendt
Maar dat in 't fluisteren geen klagen kent...
Wat maneglans, wat schijnsel is 't
Dat al mijn vreezen luwde?
O 'k weet wel hoe mijn bangste tijd
Zich voor uw ziel heeft neergeleid
Dat niets dien dag mijn blijde lach
En thans in somber najaarsweer,
In 't kilst getij - zie 'k altijd weer
Uw blik: zoo boogt ge u tot mij neer
Zoo zult gij wederkomen. -
is voorwaar niet de eerste de beste; maar iemand die fijn voelt en zijne indrukken krachtig weet uit te drukken. Wars van alle gekoketteer en schijn-diepte geeft de dichter een bladzijde uit zijn overigens zeer gewoon leven te lezen maar zoodanig dat wij dat leven meêvoelen, dat wij juichen waar hij juicht, een traan voelen opwellen waar 's dichters emotie zwelt.
O ja, ‘les livres de vers c'est toujours bien’ - als ze maar heeten ‘Een jeugd van liefde’ door Alex. Gutteling. Dezen begaafde hebben de muzen het pas-woord voor hare Tuinen geschonken, hij plukke er de schoonste Rozen en brenge ze ons.
E.
Guido Gezelle Verzen. Prijs, de 3 deelen 5,50 fr., in éen deel gebonden 7,50 fr. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen.
Met dezen tweeden druk der Bloemlezing uit Guido Gezelle's Verzen, waarvan de eerste in twee jaar tijd uitgeput was, wordt ons het tastbaar bewijs geleverd van de oprechte waardeering en liefde, waarmede Hollanders en Vlamingen den ‘eersten dichter van Vlaanderen gedenken’, die ‘zijn leven door, buiten West-Vlaanderen schier onbekend is gebleven.’
Deze prachtig-uitgegevene bloemlezing is goed samengesteld doordat zij den lezer toelaat de ontwikkeling te vol- | |
| |
gen van Gezelle's poëzie: De zuiver klassieke verzen eerst uit Dichtoefeningen, waar we toch reeds den meester erkennen mogen in Het schrijverke, Het ranke riet, Excelsior, De berechtinge... De forsige krachtopbloei van 's meesters heerlijk talent in Kerkhofbloemen, Gedichten, Gezangen en Gebeden, De Kleengedichtjes... Na dertig jaar, Tijdkrans, met zijn frissche natuurschilderingen en eindelijk Rijmsnoer, een kostbaar, onvergankelijk snoer van uitgelezen dichtjuweelen.
Moge ook deze tweede druk even spoedig uitgeput zijn!
M.V.W.
| |
Proza.
Uren met Maeterlinck. Eene bloemlezing uit de werken van Maurice Maeterlinck door G.H. Priem, uitgave van C.L.G. Veldt. Amsterdam.
Deze bloemlezing is goed; uit de gekozen stukken vermag de lezer een beeld te vormen van het complexe karakter van dezen gevierden auteur. Nochtans kon de inleiding heel wat beter verzorgd worden. Wij krijgen dan een brok vertaling uit een hyper enthousiaste studie van Ad. Van Bever uit les ‘Célébrités d'aujourd'hui’; nochtans waren er menigvuldige andere en meer te betrouwen bronnen. (Zie daaromtrent het ‘Praatje over eenige Fransch-schrijvende Belgische Dichters’, door E. in J.D. no 1 1906-1907). Een zinnetje dat wij den overzetter heel zeker niet kunnen vergeven, is het volgende flatertje: ‘Maurice Maeterlinck... behoort tot eene oude Vlaamsche familie, die, meent men, zich in de xive eeuw te Renaix in West Vlaanderen, waarvan Gent de hoofdplaats is (ik spatieer overal N.v.d.R.) vestigde.’ (bl. vi.) Goed nog voor een Franschman, maar dat een Noord-Nederlander zulke dingen uitflapt, neen, dat kan er maar niet door.
In deze bloemlezing wordt ons niet uit alle werken van Maeterlinck iets gegeven: ‘zijn verzen, aldus de verzamelaar, die al te veel onder een vertaling zouden lijden, heb ik wijselijk achterwege gelaten en van zijn tooneelarbeid nam ik maar enkele brokstukken’ Wij krijgen dan een brok uit ‘Prinses Maleine’ ‘Monna Vanna’ en ‘Joyzelle’; uit ‘le Trésor des Humbles’ ('96), (De schat des Harten); eenige mooie fragmenten o.a. over De Stilte, Het ontwaken der ziel, De tragiek van 't Dagelijksche leven, De innerlijke schoonheid; een lange aanhaling uit ‘Wijsheid en Levenslot’, alsook uit het overprachtige ‘La vie des Abeilles’ 1901, uit ‘De bedolven Tempel’ en eindelijk eenige fragmenten uit ‘De dubbele Tuin’, 1904.
Wij leeren uit deze brokstukken eerst en vooral Meaterlinck's | |
| |
‘Lebensanschauwung’ kennen; Maeterlinck als wijsgeer treedt hier op den voorgrond. Men wordt gewaar dat M. ter schole ging bij. tal van oude en huidige wijsgeeren en niet het minst bij Kant, Carlyle, Schopenhauer; hij kent veel systemen en meeningen en zijn beschouwingen zijn dan slechts de persoonlijk-afgeleide gevolgtrekkingen uit de voorafgegevene stellingen. M. breekt veel stelsels ten gronde af, zonder zelf iets op te bouwen. Uit hoofd en hart heeft M. alle positief geloof verbannen en houdt zich sindsdien op met hetgeen Eug. Gilbert te rechte noemt’ une sorte de systématique et serein athéisme’, (France et Belgique: ‘Le temple enseveli’) Zijne formuul zou dan deze zijn: leeren wij het leven in zijne grondelooze diepten zoo fijn mogelijk voelen en genieten, zonder verdere zorgen voor het alleszins-problematische andere leven aan te wenden.
Over ‘le trésor des Humbles’ waaruit de verzamelaar hier meer dan een fragment koos schreef onder meer Eug. Gilbert (En marge de quelques Pages). ‘Les pensées les plus nobles, les plus élevées, les plus chrétiennes dans leur essence, souffrent ainsi du voisinage bizarre de plusieurs systèmes arbitraires et fantaisistes. Quelle est encore, dans le chapitre sur la morale mystique (overgenomen in deze bloemlezing) cette odieuse distinction entre les péchés de l'âme et ceux du corps et que signifie cette non moins audacieuse “préjuridiction” de la clémence du Christ - tout cela ne laisse pas d'exciter notre méfiance’.
Uit het bovenstaande bleek dus duidelijk dat dit boek niet is voor iedereen; alleen wie vast in zijn schoenen zit, en peilen kan tot de oorzaak dier vele dwalingen, die geen andere is dan grondelooze hoogmoed, zal deze bloemlezing met vrucht ter hand nemen. Hij zal er dan ook genieten op menige bladzijde een machtig-suggestieve poëzie - de poëzie van het onbekende, het tragische van het leven rondom ons, het innerlijke van ons diepste wezen.
Voor wie den dwaler op zijn plaats zetten kan, zal de fijne artist niets dan vergezichten van onbekende schoonheid openen.
| |
Proeven van Letterkundige ontledingen van Nederlandsche Leesstukken door J. Geurts. Tweede deel Hasselt. St-Quintinus-Drukkerij
Met ongeduld hadden wij 't tweede deel dezer prachtige ontledingen verwacht. Met genoegen mogen we zeggen dat we in onze verwachting niet werden bedrogen. Rijke keus - oude en moderne leesstukken van Vondel, Poot, Potgieter, Conscience, Hofdijk. Staring, Beets, Schaepman, Rodenbach, Guido en Caesar Gezelle, Kloos, Perk, Streuvels, L. Lambrechts, Rutten, H. Swarth. Eeckels, Cuppens, Brom, Van Looy, Van Deyssel, Verwey - en degelijke ophelderingen.
Dit boek is zooals onze leeraars het wenschen zouden; de schrij- | |
| |
ver ervan dringt nooit een categoriek oordeel op maar geeft verscheidene beoordeelingen en laat den lezer dan besluiten. Toch is de verzamelaar dier leesstukken soms wat al te zoeterig. Hoe kan het bijv. op bl. 129 te spreken van ‘men heeft weleens beweerd dat zijn trant (J. Geurts heeft het over Victor De Meyere) overeenkomst aanbiedt met dien van eenige huidige dichters als Fernand Severin, Albert Samain en Francis Viélé-Griffin’; waar, stukken in de hand, werd bewezen in een druk-besproken artikel (Gr. Linde no 1, 1906) dat Victor De Meyer ‘heel wat aan Albert Semain te danken heeft’? Of heeft deze zoeterigheid soms wel wat van oppervlakkigheid? Maar neen, vervallen wij hier in geen ab uno dice omnes, en laten wij het boek maar warm aanbevelen aan al dezen die nederlandsche leesstukken uit te leggen hebben; de heer Geurts deed het groote werk voor hen en zij kunnen hem ervoor niets dan dankbaar zijn.
E.
| |
Het lot der kinderen, door Virginie Loveling.
Aalst, De Seyn-Verhougstraete, 1906. - Eene novelle in twee dl, 157 bl.; 2,00 fr.
In deze novelle houdt Mej. Loveling de volgende preek: ‘Liefde is een heel mooi ding, en het verhevenste aller menschelijke gevoelens; maar, zoo ge dan toch trouwen wilt, moet ge ook aan 't lot der kinderen denken. Zijt ge niet gezond en hebt ge niet veel geld, zult ge u vroegtijdig afsloven om aan uw gezin het noodige te verschaffen, zoodat ge, oud voor den tijd, aan de taak onderligt en eene weduwe met tal van kinderen achterlaat in den levensstrijd, nu, dan doet ge liefst niet zooals Herman en trouwt ge geen Engelsche Grace. Men moet er aan denken dat het huwelijk niet enkel daar is om den impressieven aandrang van onze driften, of zoo ge wilt van onze ziel, te bevredigen, maar dat het de grondvesting van een familie is, en dat wij die familie voorzorg en bescherming verschuldigd zijn. Daarom, doe liefst zooals Herman's praktischen broeder Ambroise, en huw een leelijke dochter van een rijken parvenu, die u wel geen mooie, maar toch gezonde kinderen, niet veel vrijheid, maar ten minste veel geld zal geven.’
Of dit nu allemaal zoo prozaïsch gemeend was, beweer ik niet. 't Schijnt wel dat er veel ten laste van het Noodlot waarover meermaals wordt gepraat, dat men echter nooit voelt, moet worden gelegd. Alles zonder veel samenstelling, zonder veel zielkennis, en daarom zonder veel kunst. Wie eenige tranen te veel heeft om ze te plengen over Herman en Grace moge zich het werkje aanschaffen.
J.V.M.s.J.
| |
Oud en Nieuw, door Joris Delaere. IIIe deel. Uitgever J. De Meester, Roesselare.
Het derde deel van deze keus van Nederlandsche leesstukken, | |
| |
die tot een overvloedigen schat van letterenperels is aangegroeid, bevat verhandelingen, redevoeringen en eindelijk een kort overzicht der Nederlandsche lettergeschiedenis met eene levensschets en beoordeeling der aangehaalde schrijvers.
In deze beoordeeling wordt aan sommige namen te veel, aan andere te weinig belang gehecht. Van Jacques Perk b.v. wordt ons gezegd dat hij de sonnetten der Italianen en Engelschen op uitstekende wijze heeft nagezongen. Van zijn meesterstuk Iris, over de idee van Perk's Mathilde vereering, geen enkel woord... We zochten vruchteloos den naam van Dr Jul. Persyn. En dit waar anderen zooveel goedkoopen lof inoogsten mochten! Zoo werd ook, in de eerste deelen, dichter Herman Broeckaert vergeten.
Uit sommige tijdschriften als Ons Leven (waar zoo menig humoristisch pereltje in staat) De Vlaamsche Vlagge, De Student had de samensteller iets mogen opnemen. En waarom ons ook geen dramatische stukken te genieten schenken? Dan hadden we niet enkel gelegenheidsgedichten van Vondel gelezen...
Mochten Van Deyssel, Buysse, Couperus, De Bom, De Cneudt, Emants, Koster, Querido, Teirlinck, Van Hulzen, van Looy, Baeckelmans, Verhulst, Vermeersch er dan geen enkel lettergreepje uitbrengen? Met omzichtige hand kon er toch wel een parel uit dat water opgevischt. En waar bleef de arme van Nouhuvs?
Gaan we daarom deze Bloemlezing afbreken? De leemten en onvolkomenheden, zullen we dens amensteller gemakkelijk vergeven (niet vergeten) wanneer we denken aan den lastigen arbeid welke de schrijver zich heeft getroost om voor ons, uit den chaos der lettergeschiedenis, zooveel edelgesteenten van het zuiverste goud op te delven en die, met kunde en liefde geplukt, voor onze gretige oogen en hankerende zielen te doen schitteren, en stralen.
Moge het werk van E.H. de Laere in de middelbare onderwijsgestichten worden aangenomen, moge het, ‘ter bevordering van stijl en letterkundige studie in de handen komen van allen die maar iets voelen voor de taal en de letterkunde van hun eigen land.
M.v.w.
| |
Gevleugelde woorden. Verzameling van bekende citaten in verschillende talen (Nederlandsch, Fransch, Duitsch, Engelsch, Latijn en Grieksch), bijeengebracht door J.H. De Ruyter, met medewerking van B.A. Buningh. Uitgever: H.J.W. Becht, Amsterdam.
Evenals ik veel liever ten disch zit, waar van bord tot bord rankende bloemen de zoetste geuren uitwalmen, zoo ook lees ik wel gaarna een artikel, hier en daar door een goedklinkend | |
| |
citaat opgehelderd. Maar citeeren mag niet à tort et à travers gebeuren, om te bewijzen dat men veel heeft gelezen of doorloopen; neen, wil een citaat treffen, dan moet het te pas komen om op een eigen oordeel, een stevigen nadruk te leggen. Zulke citaten zijn als gouden aders in Paros-marmer.
Wie citaten garen wil op het veld der vele schrijvers, kome hier, hij zal volschoots terugkeeren. Dit is dus een boek dat bijval vinden zal - moge het daardoor tot vele vermeerderde uitgaven komen!
M.V.W.
Van het Menschenspel, Schetsen en Impressies, door J. Steynen. Uitgeversmaatschappij ‘Voorburg’ te Voorburg.
We hebben hier te doen met iemand die een handige pen voert. Steynen ziet alles en wil alles weergeven, maar juist daarin ligt hem eene zwakte. Hij kiest niet genoeg uit, geeft alle détails in een reeks, zooveel als er maar zijn. Van daar eene zekere stijfheid in zijn stijl, geen kracht genoeg, soms tenden-asem aaneengeregen lange zinnen. Zulks neemt alle innigheid weg en doet het pakkende verdwijnen, dat ons de juiste impressie van het weergegevene zou doen voelen en alles vast omlijnd zou voorstellen.
Schrijver nochtans is rijk aan woorden en men wordt het gewaar, hij zou iets flinker kunnen daarstellen als hij de te vele kleinigheden wegliet.
Het boek is vol wondere, donkere gedachten met hier en daar een sterke zweem naar het romantische die u week aandoet.
Soms komt eene gedachtenbrok voor die treffend schoon is, maar hoe zwart dan weer het andere.
Van Steynen's vertellingen beviel me best ‘Het Duistere’. Daar steekt iets meesterlijk-eigenaardigs in.
Impressies van Londen had de auteur naar mijn bescheiden oordeel best achterwege gelaten. 't Is maar een bloote fotografie overschroefd met fijne détails.
Steynen is een machtige belofte voor de toekomst, als hij wil uitkiezen en enkel de sterke lijnen weêrgeven.
Jef Joos.
|
|