Jong Dietschland. Jaargang 9
(1906-1907)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
De Kerk-zangen der MisWat een hoogtijd voor aesthetisch aangelegde zielen! Nuttig is het voorwaar een navorschend oog te slaan op de zangen onzer heilige Kerk, welke de groote enciplopedie bestempelen wou met de benaming ‘niaiserie,’ en door den protestantschen Proske integendeel beoordeeld werden: ‘ein ungetheiltes Gut der katholischen Kirche’. Beschouwd van uit de glanzende hoogte der christene poëzie, die als God's dienaresse bij het altaar optreedt, zijn die zangen de getrouwe en ware uitdrukking der katholieke ziel. Het is voorwaar een aangrijpend schouwspel dat de heilige Kerk oplevert, - zingend den liturgischen eeredienst met eenen stoet van plechtige ceremoniën in het heilige des Heeren; - zingend als maatschappij door den Godmensch zelven op aarde gesticht, in openbaar gedachtenisvieren van haren goddelijken stichter. Hare geloofsbelijdenis, haar hoopgebed, hare liefde-lofprijzing worden op hare lippen een gezang: en zóó ontstaat het heilig Hooglied der Kerk. ‘Het ideaal immers van het christelijk leven is eene gedurige onderhandeling, een ongebroken samen-zijn, eene innige communie met God, ontstaan en gevoed door een steeds herhaald gebed.’Ga naar voetnoot(1) Het middenpunt van den goddelijken eeredienst, de glanszon der Liturgie in het christendom is de heilige offerande der mis. Zij is de heiligste plechtigheid van de menschelijke aanbidding God's rond dewelke al de andere kerkelijke gebruiken kransen. Daarom heeft de Kerk het misoffer geplaatst in een heiligen luchtkring van vereering, daarom is het dat zij er al hare liturgische schatten door eenen overvloed van plechtigheden en gebeden in uitstalt. De zang nu heeft een merkzaam deel in deze harmo- | |
[pagina 83]
| |
nische heerlijkheid: de melodiën in de liturgie verbeelden den ruiker van den kerkzang, want algemeen beschouwd zijn zij het subliem gevoelen der biddende opstijging tot God, als gaven zij wieken aan het gebed; zij zinderen van de geestdriftigste weerklanken, die opgaan uit het geluk der ziele, smeekend en juichend in diep-mystiek beschouwingsleven. Edoch, zoo men zegde aan menige christenen dat in de wereldsche poëzie geen van al hare aesthetische schoonheden kan opwegen tegen het Officium eener katholieke mis; dat die mis gebeden bezit die heerlijker zijn dan poëmen van Homerus en Virgilius; dat zij eene kroon van plechtigheden draagt, zooals de wijding der priesters, die in zege de vergelijking doorstaan met koren van Aischyleus; - 't zou bij hen een verwonderen zijn, een verstomd-staan, een schokschouderen; zij zouden die betuiging als mystieke overdrijving veroordeelen. De oorzaak? Enkel eene vast ingewortelde vooringenomenheid, die door het blijvend gebrek aan liturgische kennis eene droeve onverschilligheid baart omdat zij den eeredienst als in eene barre woestenij stelt. Zoo zij zich liever opsluiten in den engen kring hunner eigene, enge godsvrucht en geest en hert aftrekken van het liturgisch Altaar-drama, 't is omdat zij de godsdienstige liefelijkheid, het heilig symbolismus, de theologische grootheid, de aesthetische waarheid niet vatten, de handelingen van onzen Godsdienst doorstralend in plechtigheid, woord en zang. O! Beseften de geloovigen dát toch maar; de biddende omgang van het christen volk met God rond het altaar zou eene ‘daadzaak’ worden en geen lijdzame, stomme werkeloosheid meer wezen, zonder innig uitgaan van zieleleven, zonder optrilling des herten tot den geestelijken wereld van het gebed. Dat is de hertewensch der katholieke Kerk: hare liturgie leeren kennen om haar dan te beminnen en zóó God te dienen; want voorzeker, daar ligt eene oneindig groote aantrekkingskracht tot het christendom, een machtig stavingsmiddel van haar | |
[pagina 84]
| |
ware leer in de schoonheid zelve dier leer; en God mogen wij danken dat Hij deze zoo schoon heeft bewrocht! Om daarvan eene vruchtbare overtuiging te verkrijgen en eene onmisbare kennis op te doen, zullen wij een weinig stilstaan bij het muzikaal gedeelte der mis, en nagaan welken rijkdom van zang de kerk om hare hemelschoone gebeden heeft gevlochten. Wij beschouwen dus den miszang van aesthetisch standpunt: heeft hij eene innerlijke weerde die de strenge wetten der muzikale aesthetica toepast en eene ware kust daarstelt? Die wetten moeten wij natuurlijk afleiden uit den aard en de bestemming van elken zang, vermits de eene meer tot de liturgie nadert, of meer het organism van den eeredienst intreedt,Ga naar voetnoot(1) | |
1. Het Ordinarium der Mis.Kyrie. - Wat heerlijk schouwspel wordt ons in de liturgische offer-opdracht der katholieke Kerk aangeboden, wanneer in feestvlucht de klokken het christen volk ter kerke roepen; en de geloovigen met feestelijk gestemde ziel ten tempel gaan, om daar, waar alles hun fluisterend spreekt van vrede, rust en heiligheid neder te knielen vóór het altaar... De priester in feestgewaad staat voor het altaar... Het nieuw kruisoffer vangt aan. Thans zingt de Kerk haar Kyrie eleison. Langzaam in eenvoudig toonopgaan stijgt de kreet ten hemel; statig in gevoelig stemontplooien ruischen de tonen de ziel uit, zwevend soms met een accent van vredigen ernst, ontspattend soms van 'n vreugde die haar lied in zwellende jubelingen uithelmt, om ten laatste meer afgerond weg te sterven in een' welgevormden val der melodie. Is dat, in hoog symbolisch gedacht, niet de bede der Kerk, die bij het hervieren van den bloedigen kruisdood zich diep bewust voelt van de zondeschuld der | |
[pagina 85]
| |
wereld, maar toch vol betrouwen opziet naar de heuvelen van Sion, vanwaar de ontferming komen zal? Voelt de geloovige hier niet dat hij een tot heil gedoopt lid is der Kerk, die klagend smeekt en hopend bidt? Het aesthetisch-schoone van dezen zang ligt in de harmonie zijner melodieën, zich uitstallend in de eerste noten der tonaliteit. Liefelijkheid der melodische klanken, grootschheid der poozen zijn het ware kenmerk van den Kyrie - en dat is eene muzikale schoonheid, want de harmonie in den melodischen bouw zijn in de muziek wat rijm en uitspraak zijn voor poëzie en spreekkunst. Van daar dat zoovele Kyrie's ons zijn toegekomen uit het gulden tijdvak van den kerkzang. Velen zien in het drievoudig getal waarmede de Kyrie gezongen wordt een mystiek teeken om de drij personen der goddelijke Drievuldigheid te zinnebeelden of de negen koren der Engelen rond den troon van het Lam Gods geschaard. En die symbolische gedachte heeft eene grondige waarheid, daar het de plechtigheid der mis en het schoone van den zang zelf opluistert door zijne hemelsche beteekenis, omdat alzóó de Kyrie de zang is der Drievuldigheid. Gloria. - Dat is inderdaad, zoo men het karakter van dien zang wil ontleden, het aloude hymnus der eerste vergaderingen van het christen volk: een uitstorting van waar zieleleven, eene vlucht van blijde en nederige godsvrucht, een accent vol eenvoudigheid en waarheid; dat is allereerst een gebed, een kreet des harten. De kunst ligt erin verborgen, en gij kunt haar moeilijk duidelijk voor het oog stellen; men bemerkt slechts dat zij er bescheiden is om alle nutteloos versiersel weg te ruimen en het gedacht de uitdrukking te geven die het waardelijk maakt; het is een liturgische perel, kostelijk overblijfsel van de schatten eener eeuw, waar de poëzie, toen zoo christelijk, zulke rijke bronnen van welsprekendheid en zulke verhevene horizons van kunstdenkbeelden hebben moest. De Gloria is alleroudst. De eerste christenen zongen | |
[pagina 86]
| |
hem met de Lauden bij het opstaan der zon, en begroetten met dien zang Christus als goddelijke Zon der natuur, wier stralen de wereldomvattende duisternissen uitdooven; dat bewijst wederom het bestaan van het christen symbolism dat onzen godsdienst kenschetst in al de uitingen van zijn wezen, de pracht onzer dogma's teekent en tot in het geestelijk leven doordringt. Tot vóór de IVe eeuw was de Gloria een typisch stuk van losse poëzie, die uit de ziel in vrije wending opdringt ter uitstorting van eene innige, godsdienstige geestdrift; er ligt immers een gloed in, een leven, eene vurigheid, een zwier in zang en woord die medeslepen en begeesteren. Dat is het uitwerksel van het hoogst muzikaal bestanddeel: de vrije rythmus. Deze poëzie enkel, die zich vrij rukt uit syllabische maat en rijm, en in taal en zang eene eigene, onbedwongen uitingsbreedheid bezit, heeft de macht om in de diepten der ziel te dringen, om er hare innigste gevoelens in trilling te zetten. De gerythmeerde poëzie kan aangenaam aandoen, kan roeren zelfs volgens de wetten der kunst, maar alleen een dichtwerk door het genie in vrijheid geschapen kan boeien, medesleepen, bemeesteren. Daarom is de vrije rythmus uit innerlijke waarde een volmaakte vorm, die zich aanpast aan de meest aesthetische schoonheid. Te dien einde zelfs hoeve men slechts de groote meesters der moderne muziek te bestudeeren. Wat de melodiën van Bach, Beethoven, Haydn, Mendelsohn, Wagner, enz. kenmerken, wat haar verheft boven 't gewone der kunstwerken, is de subtiele beweging, de zwiergang, de fijnheid van rythmus, die allen maatdwang losschudt en afwerpt, alsof 't noodig was voor het meestergenie allen kluister te breken om in volle vlucht zijne wieken open te reppen.Ga naar voetnoot(1) Men noemt den Gloria dikwijls het ‘hymnus angelicus’ met het oog op de eerste woorden die een weerklank van het engelenlied zijn te Bethlehem, of de ‘magna doxologia’, de groote verheerlijking, in tegenstelling met het: | |
[pagina 87]
| |
‘Glorie zij den Vader, den Zoon en den heiligen Geest.’ Credo. - Het kenmerk van den Credo is voornamelijk dat hij in de meeste overeenkomst strookt met de psalmodie, hij is een eenvoudig recitatief. Doch 't valt niet te ontkennen, eene wonderlijke schoonheid bezegelt dezen zang als symbolum van ons geloof: immers wij bezingen daarin onzen Godsdienst in een eenvoudig, maar openhertig lied; wij bezingen daarin onze dogma's met gewillige, blijde overtuiging; en alzoo beschouwd, laat deze zang door zijnen melodischen vorm de geloovigen toe één voor één de geheimenissen van ons geloof te herzien, te overwegen en aan God den verschuldigden tol van eerbied en aanbidding te geven. De melodie der credo's in den IV modus bewerkt, geeft ons een rijk, intiem genot, het gedacht en de zang snellen voort in eene spontane beweging als gedreven door eene innerlijke kracht. Dat phrygisch karakter spreekt ons kenmerkend van eene mystieke diepte, van eene verborgene fijnheid van vorm, rythmus en gevoelen, doch vergt dáárom meer oefening in den zang; - men hoeft echter, bij de uitvoering, niet het voortbrengen in 't oog te houden van een kunst-stuk; men moet eerst en vooral een gebed zingen. Het gebeurt toch op huidigen dag dat vele menschen den Credo zingen, maar weinige zangers hem bidden. Daar zijn er die dien zang niet hooger opvatten dan eene private liefhebberij, eene aangename verpoozing in muzikaal genot; voor anderen schijnt hij een te lang gerokken muziekstuk, dat den eeredienst langer trekt. Vandaar die betreurensweerdige strekking om den Credo te verminken, of hem snel af te zingen, zonder innigheid voor de geheimenissen der Liturgie. En dat is eene dadelijke onverschilligheid voor de Liturgie, een doodsteek voor de aesthetische schoonheid van den Credo, want heilig dient het heilige behandeld: sancta sancte. Sanctus. - Dat is de zingende gevolgtrekking de Prerfatie, de zingende voorbereiding tot den stond die het wonder des christendoms daarstelt. Wat heilig symbolismus ligt er in den Sanctus? Dat is de zang, die bij den | |
[pagina 88]
| |
profeet Isaïas eerst uit het hert welde en op de lippen beefde als hij de zingende engelenscharen rond den troon des Heeren hoorde. Dat is de zang, wiens engelachtige schoonheid den heiligen Joannes verrukte en met begeestering sloeg in zijn ballingschap op het eiland Path mos. Dat is de zang, wiens galmend Hosannah en verwelkomend Benedictus de koninklijke intrede van den Messias in Jerusalem begroette. Wat een rijkdom van subliem-hooge gedachten! Wat een tastbare opwekking tot het bezingen van het groot geheim der verheffing. Bij den edelen optocht der melodie, bij den grootschen aanvang van hare beweging, bij de jubelende golving en dreunende harmonie harer modulatie, zindert er in het hert een gevoel als ware de ziel plots vuriger en heiliger geworden; de ziel rijst hooger op de vleugelen der Liefde; de aarde ontzinkt haar en verdwijnt in nevelen; 't gewoel der wereld, het bruisen der hartstochten zwijgt; heilige gedachten verzamelen zich, heilige aandoeningen wellen op; helder omstraalt de ziel de lichtgloed van 's Heeren liefde. Plechtig oogenblik waarop hemel vereenigt met aarde, een God met menschen: terrenis coelestia, humanis divina.Ga naar voetnoot(1) Hier voelt men dat beeldhouwkunst met gebeiteld symbolismus, schilderkunst met keurige tafereelen, en liturgische zangen nog schooner worden als zij rond het altaar tot Gods glorie samenstrengelen; hier voelt men dat christelijke kunst bidt, ‘dat zij de zinnen gebruikt om de zinnen te boven te streven, het eindige om het oneindige te vatten, de gansche aarde om er op neer te knielen voor God.’Ga naar voetnoot(2) Agnus Dei. - Diepen ernst, vredigen eenvoud; biddend, smeekend bekennen onzer menschelijke onweerdigheid in rouwmoedig borstekloppen: Domine non sum dignus; en tevens uitdrukking van een vurig en minnend smachten naar de komst van den Vrede-Koning in onze herten met de zegenende gaven zijner genade. Telkens men den Agnus | |
[pagina 89]
| |
Dei hoort, dunkt het alsof hij het mystiek gevoelen weergeeft van eene beschouwende vurigheid, het lavend smaken eener deugd die men bezit en geniet; alsof hij wegsterft met eenen heerlijken, melodischen eindval in de heilige stilte der aanbidding; want hier bijzonderlijk moeten wij de aesthetische waarde zoeken in den vorm der melodie, en deze is gansch doordrongen van den liturgischen stond, die hem den zoeten geur geeft des gebeds. | |
II. Het Proprium der Mis.Dat is als de ‘hoogeschool’ voor den zanger, want hier vindt hij de rijke melodiën, die het muzikaal genot van schoonheid verschaffen, de geordende uitgebreidheid der liturgische teksten, hoedanigheden der aesthetische weerde. Hier vindt hij verschillende vormen in de modulatie, want deze is eigen aan iederen tekst volgens den trap, die hem nader brengt tot de liturgie. De liturgische tekst is getoetst aan een vaststaand type, dat iedere melodische verwaardiging een eigen persoonlijk karakter teekent; zoo bevinden wij dat Offertorium, Graduaal en Alleluia meer rijkdom van melodie uitstallen, dus meer schoonheid van kunst uitstralen dan Introïtus en Communie. Introïtus. - Deze zang is de inleiding der Mis. De heilige Odo zegt: ‘In Introïtibus vero quasi voce praeconia ad divinum clamat officium: In den Introïtus klinkt de zang als de stem eens roepers, die het goddelijk Officium aankondigt.’ Het kenmerk is dus een dringend verzoek, een blij-juichende oproep tot den goddelijken eeredienst, eene rijk geschilderde, zoettrillende opening de grootheid der nakende geheimnissen verkondigend. Die kenschetsende physionomie heeft de Introïtus door de plaats welke hij bekleedt in de Liturgie; en om ons te overtuigen of de zang dat wezen weergeeft in schoonheidsgenot, hoeven wij slechts ga te slaan wat een gloed van blij leven er ligt in het ‘Puer natus est nobis’, dat het mysterie der Menschwording Gods openbaart! Wat een | |
[pagina 90]
| |
tint van vurigheid in het ‘Spiritus Domini’ dat de nederdaling des heiligen Geestes begroet! Welke sterk-opgezette beweging den Introïtus: ‘Gaudeamus omnes in Domino!’ kenmerkt. Wat den Introïtus van de volgende zangen in meer aesthetische weerde onderscheidt, is dat hij zijnen, psalm en zijnen antiphonalen zang bewaard heeft.Ga naar voetnoot(1) Graduale. - Zijn alleroudst bestaan dwingt allen eerbied af, de IV eeuw maakt er melding van. In den beginne was de Graduale een psalm, dien de psalmist na den epistel van op eene traphoogte zong terwijl hij eenen perkamentenrol in de hand hield. Het volk onderbrak den zang door zijn Responsorium. De Graduale is als de weerkaatsing eener heldere, reine vreugde uit de ziel opwellend; een accent dat zijne heilige drift in de rijkste en levendigste melodieën uitstort: de jubelingen. Dat zien wij nog in den vasten: wanneer de Kerk in boeten en bidden aan 't treuren gaat en jammert over 's menschen ondankbaarheid, dán nog troost en versterkt hij het boetend volk door de morgen-frischheid zijner modulatie. De Graduaal van witten Donderdag is als de zang eener ziel die, aan de aarde ontbonden, Gods weldaden overdenkt, met eene mystieke rust, en brandend dorst naar de bovennatuurlijke, hemelsche goederen! De Graduaal der Hemelvaart van Maria is de adem eener hooge weerdigheid, het diep gevoelen eener genadeuitstorting. Alleluia. - Het erfdeel van het joodsche Hallel dat wij zoo dikwijls in de psalmen hooren dreunen, als de zang van vreugde en triomf in den Messias. De aesthetische waarde van dezen zang berust in vormbouw, beteekenis en melodie zelve. De vormbouw toont ons eene korte jubeling, het eigenlijke Alleluia, innig verbonden met eene langere jubeling, de melodie - de jubilus of Neume of Sequentia - om | |
[pagina 91]
| |
voort te galmen in een prachtig vers. Welke symbolische gedachte ligt hierin besloten? Het Alleluia, volgens den heiligen Augustinus, bereidt de hemelsche vreugden voor; daarom staat het voornamelijk ten gebruike in den Paaschtijd, omdat Paschen, het feest der verrijzenis Christi, de dageraad is van het goddelijk heil en der gelukkige eeuwigheid. De geleerde Cassiodoor (1570) teekent in zijne werken het ware wezen van 't Alleluia af: ‘Het Alleluia is de vreugde der kerken Gods; deze zang verhoogt op weerdige wijze de plechtigheden; hij siert de spraak der zangers; hij doet de blijde weerklanken trillen van den tempel des Heeren; en als een onuitputbaar goed, dat nooit ten volle laaft, komt hij steeds terug met nieuwe modulaties.’Ga naar voetnoot(1) En waarlijk er zit in het Alleluia eene vurigheid, eene uitingskracht die gunstig contrasteeren met de kalmte van den Graduaal. De dreunende jubeling, met een innig gevoel bezield, slaat tot het koor een onbeschrijfbaar accent over van heerlijkheid en geestdrift. Welke majesteit, welke medeslepende jacht, wanneer het Alleluia in stijgende vreugdetonen, door de kerkbogen boven het biddend volk opdreunt en met trillingen van zielejuiching zwevend daalt en wegkwijnt... Men vatte toch de jubelende melodie en volge hare deinende beweging! Want dikwijls wordt het Alleluia gezongen als een van buiten geleerd, of met haperende moeite in een boek gelezen stuk: rechtstreeksche vernietiging zijner schoonheid, want het moet galmen als de geweten onbedwongen en persoonlijke uitdrukking van het gevoelen dat de ziel trillen doet. Tractus. - Dikwijls beschreven als een stuk dat zich langzaam, voortsleepend beweegt. Zijne eigenlijke natuur ligt daarin dat hij, door Responsorium noch afwisselende beantwoording onderbroken, in éénen trek gezongen wordt. Men heeft veel geredetwist om zijn kenmerk als boetzang te bepalen en vele liturgisten hebben naar | |
[pagina 92]
| |
oplossing van het vraagstuk in den liturgischen tekst gezocht. Edoch, den waren uitleg geeft de melodie, die dan ook de aesthetica vertolkt. Immers, wat het bijzonder wezen van den Tractus in den vastentijd afprent, is vooreerst dat hij het Alleluia vervangt; en dit laatste is immer een feestzang, eene jubeling stralend van leven en licht en verrijzenis: zijn plots uitsterven is een teeken van rouw.’Ga naar voetnoot(1) De Tractus is dus uit natuur een boetzang; de boetzang van den vasten. De melodie staat aan een beperkt getal motieven verbonden, die samengevoegd schoone melodieën vormen vol harmonische pracht. Deze opzettelijke gezochtheid naar zuinigheid van middelen teekent deze soms lang getrokken melodieën met een trek van droogheid, dat het karakter van boetzang meer uitkomen laat. ‘Het is een der schoonste melopeën van den gregoriaanschen zang, een die den alouden gang het beste volgt.’Ga naar voetnoot(2) Sequentia. - Een kostelijk erfdeel van den middeleeuwschen ijver en ontstaan door de geschiedkundige strekking den jubilus van het Alleluia in noten te ontleden om hem tot eenen syllabischen zang te herwerken naar eenen liturgischen tekst te dien einde verwaardigd. In den beginne bewaarden deze zangen de typische melodieën van het Alleluia: vrijgaande rythmus, verdeelingen enkel door de melodie aangeduid; later stonden zij metrisch en gerijmd en volgden slechts in vrije handeling de motieven der Alleluia's. Het tijdperk der middeleeuwen beoefende met bijzondere voorliefde deze zangsoort; zij nam echter weldra eene uitbreiding die tegen het ware en het verhevene der liturgie indruischen kwam: paus Pius V schafte dan ook het meerendeel dezer zangen af en bewaarde slechts de vijf schoonste in den officieelen kerkzang: het krachtig, dichterlijk Victimae Paschali, het hoog-lyrisch, vloeiend Veni sancte Spiritus; het muzikaal bevallig Lauda Sion; het doordringend Stabat mater; en het streng-dramatisch Dies Irae. | |
[pagina 93]
| |
Offertorium. - De heilige zegt: In offerendis vero et eorum versibus ...quantum in hac arte valuerit patefecit: Het is bijzonder in het Offertorium en zijne verzen dat de zang al de macht zijner kunst openbaart. De modulatie is levendiger dan die van den Introïtus, zij beweegt en roert in het volle bezit harer vernuftvolle kracht. Vergeleken met den Graduaal, die eene kalmte en eenen zekeren eenvoud tot in zijne jubelingen bewaart, verbreidt zich het Offertorium in eenen grooteren kring: zijne gangvormen zijn meer ingewikkeld en dooreenwerkend, de melodische bogen hangen breeder en heftiger, de rythmische moeilijkheden zijn in 't oog te houden. De rijkdom van het Offertorium als aesthetische zang in de mis-liturgie, wordt in zekere maat verminderd door het verlies zijner verzen, die zoo rijk gemoduleerd stonden, iets wat de Graduaal in den wentelgang van den kerkdijken zang behouden heeft. Communio. - Dagteekent van de IV eeuw, doch onderging reeds langen tijd vóór het Offertorium het verlies zijner verzen. Om hem naar waarde te schatten, moeten wij de bondigheid opmerken van den tekst, die meestendeels één of twee zindeelen omvat. De melodie ruischt er eenvoudig, dikwijls echter slaat zij met verheffende kracht op het woord dat het middenpunt van den tekst is. Een treffend voorbeeld geeft ons daarvan de zang: quinque prudentes virgines, waar de melodische zang in een machtig-stijgend crescendo opgaat tot het: ‘mediae autem nocte clamor factus est’ en dan weer daalt in kalmer, zoet uitsterven. Er ligt ook eene verwonderende schoonheid in de uitdrukking van den eindzang, waar de melodie als een zweem van voldaanheid krijgt en eenen vrede ademt vol doordringende zoetigheid: als wou de Kerk, door het voortbrengen van een ingeënt gevoel, een blijvend genot van den zang aan de geloovigen schenken, en een vruchtbaar uitwerksel op hunne geestelijke vermogens te weeg brengen. Om te eindigen wou ik een algemeen oordeel vellen over het karakter van den kerkzang der mis, want de | |
[pagina 94]
| |
aesthetische waarde vindt men het meest in 't geheel en niet in de afgebrokkelde deelen. Zoo men de liturgie-handeling gâslaat naast de zang-handeling, ziet men dat een innig verband hen samensnoert rond de handeling der misofferande, dat de liturgische zang in nauwe juistheid zich aanpast met het liturgische woord. Maar wat wonders ook? ‘Dààr hebt gij den zang van zelf uit het woord ontwikkeld; dáár hebt gij den zang, die gelijkertijd met het woord aan het hert van Christus, vlekkelooze Bruid is ontweld! Wie zal aan de belijdende en biddende en lofprijzende Kerk op aarde betere woorden aanbieden dan die ze zelve spreekt, wie zal haar betere zangwijzen geven dan die ze zelve aanheft?’Ga naar voetnoot(1) En daarom ook is de kerkzang een natuurlijke zang, vermits zijne melodieën de rechtstreeksche gevoelens zijn van het hert der Kerk Christi, door deze vertolkt in woord en toon. Welke vredige kalmte in de uiting dier gevoelens, welke oprechte tevredenheid in de melodieën. Hier geen luidruchtig bombast, geen effectbejag, geen gezochte dramatiseering in beweging en rythmus: overal trilt eene breed-lyrische openbaring van dank en lof voor God, - weergegeven in de aesthetische schoonheid van den zang. - Een straal dier schoonheid is de rijkdom der melodieën. De melodische figuren spatten overvloedig uit eene onuitputbare bron. Alwie de kalme en majestatische jubelingen van een' Graduaal, de uitdrukkingsvolle, dreunende trillingen van een Alleluia in 't hert heeft gevoeld kan dien rijkdom verstaan. Die rijkdom is zoo groot dat, om de gregoriaansche melodie verstaanbaar te maken men niets anders heeft kunnen doen dan ze verkorten, ze vereenvoudigen, dus ze verarmen. En toch die rijkdom is niet ongeordend rondgestrooid, zonder eenheidsplan; hij stalt zijne schoonheid en harmonie uit met passende maat, in organischen bouw. De stijl wel is waar verschilt met den stijl der moderne toonkunst; maar wat de kunst aangaat om een melodisch gedacht te veranderen, te hervormen, | |
[pagina 95]
| |
te herscheppen tot een nieuw accent, daartoe is de kerkzang tot de volmaaktheid geklommen. De modulaties volgen verschillig en licht, de melodie gaat van de eene formule tot de andere over, de zinnen staan afgerond en strengelen saam door de gelijkheid der deelen, door de melodische uitbreiding, door de beweging die heenleidt tot een hoogtepunt; eene samenwerking van tegenwicht of een behendig verdoken contrast geeft aan de melodie eene besluittrekking die altijd treffend voldoet. Dat ontstaan en uitbreiding der meerstemmige muziek 't verlies te weeg bracht van den rijk gevormden kerkzang vindt verklaring uit het historisch feit, dat men weleer meer en meer naar uiterlijke vormen in den zang is gaan zoeken volgens een eigen opgekweekt subjectivism, om private indrukken en gevoelens weer te geven. Immers de meerstemmige muziek sleepte stilaan het vrije rythmus van den gregoriaanschen zang ten gronde, als miek zij van den zang een lichaam zonder ziel. Zwaar en wegend gezongen, werden de groepen als ontbonden door eene plechtig bewrochte spelling der vocaliezen, en de lange notenreeksen zoo schoon en rijk, zonder samenhang, droogweg doorgehaald en afgeklonken. Omdat deze melodieën dus hun einddoel niet meer bereikten, moest de Kerk hen afschaffen en elders een heilmiddel zoeken om de zielen tot God te verheffen. En zoo kwam het dat er zoovele zanguitgaven 't licht zagen waarin menige stukken, ingekort en verminkt, het kunstige van hunnen inhoud verloren. Om een nieuw leven in het Officium te scheppen, wierp men zich alsdan met hervormingsgeest op de meerstemmige muziek: dit werd weldra de inval van den schouwburgmuziek in den tempel Gods. Rijk bedeeld met onschatbare middelen van polyphonie orkesttratie sprak deze muziek overluid tot de menschelijke zinnen; zij wist de woelende driften te ontvlammen door zinnelijken opsmuk, zocht combinaties en tonenreeksen om hartstocht te wekken, dramatisch effect uit te spatten, en eigen gemoedsindruk mede te deelen. Zij verlaagde het peil van 't waar godsdienstig gevoe- | |
[pagina 96]
| |
len tot eene benevelde, verwikkelde sentimentaliteit. Onze groote Fétis zelf oordeelde dat zulke smaak rechtstreekschen hoon was den gezonden godsdienstigen geest toegebracht, ‘Dans ces transformations, schreef hij, tout était conquète, mais le désir d'innover dans toutes les parties de l'art s'était emparé de l'esprit des artistes; il les égara lorsqu'ils voulurent que le sentiment esthétique de la musique religieuse fut modifié par les résultats de l'harmonie dissonante naturelle et par sa tonalité; car autant la tonalité du plain-chant est impuissante à exprimer les passions, autant le caractère passionné de la tonalité et de l'harmonie moderne est antipathique au sentiment religieux. Avec celles-ci naquirent les formes dramatiques et les recherches d'effets par l'instrumentation; or tout cela s'introduisit par degrés dans la musique d'église; d'ici la ferveur chrétienne et catholique fut insensiblement bannie pour faire place aux accents mondains.’Ga naar voetnoot(1) Bij het aesthetisch overwegen der Misgezangen, kunnen wij klaarblijkend de wonderkracht vatten die in 't wezen van den kerkzang verborgen ligt om de Liturgie vóór te stellen als een waar ‘locus theologicus’ met heerlijke dogmatische oogpunten, om ze te laten voelen als ‘de zichtbare tegenwoordig stelling van dat onsterfelijke leven waarheen Openbaring en Genade de ziel geleiden. Want, bij hare plechtigheden en heilige gebruiken, tracht de Kerk ons, door het voorbijgaande beeld der Schoonheid, een afschaduwing van het hiernamaals te schenken.’Ga naar voetnoot(2) De liturgie en de ascèse bieden de gevoelens het wijdste veld, en de melodie van den zang is er de volmaaktste uitdrukking van! A. Vervorst. |
|