| |
| |
| |
Boekennieuws
Studiën in Kunst en Kritiek, door Edw. B. Koster. - Van Holkema Warendorf, Amsterdam.
Van Dr. Edw. B. Kosters' onverpoosden arbeid, verfijnden kunstzin en machtig-groote belezenheid legt deze nieuwe uitgave een bewijs te meer af. In 1903 verschenen zijne ‘Verzamelde Gedichten’ (W.L. Buysse, Amsterdam, waar ook zijn ‘Niobe’ afzonderlijk verscheen), waarover wij het hier reeds vroeger hadden; kort daarop kwam dat kostelijke boekje ‘Over navolging en overeenkomst in Literatuur’, dat wij in eenieders handen wenschten; dan ‘Antonius en Cléopatra’, ‘De koopman van Venetië’ en ‘Conolanus’, vertalingen van Shakespeare, die getrouwer dan deze zijner voorgangers het echt-engelsche karakter van het oorspronkelijke weergeven; en nu weer zijn bundel belletrie en kritiek.
Als belletrie bevat deze bundel ‘Ridder Michaels Gezantschap’, een griezelig sprookje dat sterk aandoet; ‘Leger-indrukken’, die ons een vrij scherpen blik geven op het leven der hollandsche militairen; ‘Levana en Onze-Lieve-Vrouw der Smart’, een vertaling van het mooie verhaal uit ‘Suspiria de Profundis’ van Thomas van Quincey; ‘Impressions of Winter’, proza-juweeltjes die men best naast deze uit zijne ‘Verzamelde Gedichten’ leggen kan en ons bewijzen dat schrijver ervan al zoo goed het Engelsch als het Nederlandsch machtig is. De bijzonderste brok echter is het reisverhaal ‘London’, dat we met den auteur, die alle schoone hoeken en kanten weet uit te zoeken om den tijd aangenaam te slijten, werkelijk meeleven.
Nochtans hoe bewonderend en lovend wij ook staan mogen voor den schepper, hoogeren lof verdient de criticus wiens degelijke eruditie ons een schat van kennissen en manier van beoordeelen een bevredigende lezing waarborgt. Het gaat ons immers tegenwoordig erg wrevelig met sommige critici, die maar kort-af alles prijzen of afbreken, zonder aan den lezer de reden daarvan klaarblijkend aan te duiden. Aldus verstaat Dr. Koster de kritiek niet; hij onleedt het werk breed-uit, wijst de schaduwkanten en zonnelicht-plaatsen aan, en laat daardoor de onmiddellijke gemakkelijk-te-trekken conclusie aan den lezer zelf over. | |
| |
Dr. Koster heeft het uitsluitend over Engelsche schrijvers; aldus over Roden Noel (1834-94), waarvan om bijzonder de aanhalingen uit ‘A little Child's monuments’, geschreven na den dood van een geliefd kind, troffen. Over ‘The city of Dreadful Night’ van James Thomson, die met Edgar Allan Poe en Edward Young behoort tot de sombersten der Engelsch schrijvende dichters. Van dat goddeloos somber-vloekend pessimisme krijgen we dan ook eenige staaltjes. Weze hier nog het slot van dit artikel aangehaald. ‘Ik aarzel niet Thomson een hooge plaats toe te kennen in de Engelsche, misschien zelfs in de wereld-literatuur. Zijn deugden overtreffen verre zijn gebreken, die bestaan in wat gemanierdheid hier en daar, het streven om gezocht en ‘literair’ te zijn en het misbruiken van enkele woorden als ‘essential’, ‘enormous’ en dgl., waardoor ze iets cliché-achtigs krijgen. Intusschen maakt hij niet den indruk van met zijn leed en smart te koketteeren, maar schijnen diep gevoeld en werkelijk doorleden. Verder komen ‘The Autobrography of a Boy’, door G.S. Street; ‘Een Canadeesch dichter’ namelijk Charles Roberts, die met Bliss Carman tot de voornaamste engelsch-schrijvende (want Fransch-schrijvende dichters zijn daar ook, alzoo de bekende Louis Frichette) behoort; ‘Een Reis naar den Parnassus’ of ‘All Expenses Paid’, een zeer eigenaardig werkje waarop Taco De Beer in een lang en lovend artikel over Dr. Kosters' bundel bijzonder de aandacht heeft gevestigd. ‘Keats en Severn’ over de verhouding van Keats en Severn; dan eene reeks kleinere opstellen waaronder ‘Miltons natuurgevoel’. ‘Tenmpon’, ‘Willam Morris’ en ‘Edwin Markham’ menige wetenswaardige bijzonderheden bevatten.
Wij bevelen onzen lezers, die graag met de beste onder de Engelsche dichters kennis kregen, dezen bundel bijzonder aan. Meer nog dan de fransche en duitsche poëzie verdient het werk der engelsche schrijvers grondige studie en toewijding; onze literaire ontwikkeling kan de assimilatie van zulk degelijk intellectueel voedsel slechts ten goede komen. Vergeten we niet dat Engelsche dichters als Keats, Shelley, Wordsworth en Burns o.a. met de oude klassieken ten grondslag der hedendaagsche nederlandsche literatuur liggen en deze reeds op menig groot-blijvende produkten wijzen kan. Verzamele Dr. Koster uit zijne bijna wekelijksche artikelen in den ‘Nederlandschen Spectator’ wederom gauw een tweede bundel opstellen - hij zal ons welkom zijn.
| |
Van 't Viooltje dat weten wilde, door Marie Metz-Koning. Vierde druk, ing. fl. 1.50. Uitgave van C.A. Van Dishoeck te Bussum.
Wie Marie Metz-Koning alleen uit haar verzen als dichteres meent te kennen, kent nog maar het schaduwbeeld van haar | |
| |
eigenlijke persoonlijkheid. Deze openbaart zich het klaarst en lichtvolst in hare sprookjesbundels, waarvan de eerste ‘Van 't Viooltje dat weten wilde’, een groot succes, dat nog heden tot een vierde uitgave aanhoudend blijft, beleeft. Deze sprookjes voor groote d.i. voor reeds ontwikkelde menschen, zijn de gladde spiegels waarin wij de weerkaatsing zien van Marie Metz-Koning's eigen ziel. Ik heb er op gewezen hoe hare verzen als motto het ‘malgré moi l'infini me tourmente’ konden dragen; ook in deze sprookjes straalt overal de ziel door van een artiste die voor hooger geluk geschapen, nergens rondom haar bij de menschen, die meestendeels zwaar gaan aan uitsluitend-materieele belangen, het betrachte heil vindt, geen vurig geloof kent om de oogen hemelwaarts te richten, en dan treurig-gelaten haar zucht naar geluk, naar weten zelve verdoemt.
Deze sprookjes zijn de symbolische afdrukken van een menschenleven door veel leed geschrijnd en dat helaas geen eeuwig verzoenend licht kwam bestralen.
En hoe rag-fijn, hoe broos-teêr, hoe gratievol weet de schrijfster deze sprookjes op te bouwen! 't Gaat ons soms werkelijk of we plots herleven in een roerloos-stil bosch, bij avondschemering, naast het kalme vlak van een blauw meer waarin de laatste rozige wolkjes verwazigend uitsterven, en waarop van verre een sneeuwwit zwanenpaar komt aangegleden...
Al schreef Mevrouw Metz-Koning reeds verzen die er gerust zijn mogen, en romans als ‘Gabrielle I en II’ die krachtig ineen gevoegd zijn, doch zal zij steeds vooral genoemd worden als de wondere fijn-ontledende dichters van die verrukkelijke sprookjes, die als zoovele uitingen zijn van moderne zielstoestanden. De uitgave is er weer eene van C.A. Van Dishoeck, de suggestievolle bandversieringen van Moulijn, m.a.w. het boekje maakt ook uiterlijk besten indruk.
| |
Jacques Perk, door Al. Neyland, uitgave Veen, Amsterdam.
Alleszins aanbevelingswaardig is deze goed gestyleerde studie van Doctores A. Neyland, over den jeugdig gestorven meester Jacques Perk, wiens ‘gedichten’ een ware schat poëzie zijn voor wie ze maar in hunne strenge volgorde begrijpen kan. Tot het beter begrijpen en aldus warmer waardeeren van die reeksen fijn-uitgebeelde sonnetten, heeft de schrijfster zeker veel bijgedragen en zijn wij haar ook dankbaar, want al staan des jeugdigen dichters denkbeelden soms op den tegenovergestelden pool der onze, toch blijft alle rechtzinnige levensuiting ons sympathiek en kan bij ons welgemeende bewondering vinden.
| |
| |
| |
M. Maeterlinck. Twee spelen, vertaling van Jan Eelen. Meindert Boogaerdt Jun., Rotterdam.
In deze vertaling heb ik Maeterlinck gezocht en ook gevonden; want al was Jan Eelen's taak niet zoo licht op te vatten, toch heeft hij ze eervol gekweten en is er goed van af gekomen. ‘Zuster Beatrijs’ en ‘Ariane en Blauwbaard’, twee wazig-teere sprookjes die van Maeterlinck dan reeds een kenschetsende proef mogen heeten, behooren zelfs voor wie ze in het oorspronkelijke genieten kan, en afgezien de erin-nog-al-talrijk-voorkomende voor een fransch-vertalende-vlaming moeilijk te vermijden gallicismen, tot die lectuur waarvan steeds een bekorende indruk bijblijft.
| |
Kunst- en Levensbeelden, door M.E. Belpaire. Antwerpen, J.C. Buschman.
Van moreele grootheid weet ik geen apodictischer kenmerk gelegen, dan in het staag nastreven van een verheven doel, gekozen in het helste licht der rede, en eindpunt aller levenskrachten.
Voor alwie het genoegen en de eer heeft mejufvr. M.E. Belpaire persoonlijk te kennen is het lang geen nieuws meer dat bij haar alle levensenergie verwerkt wordt tot het verdedigen van eene hoog in haar vaandel geschreven leus ‘het Christen Ideaal’. En van de strengste eenheid is haar werken. Waar sommige artisten teruggetrokken in de ivoren torens hunner aesthetische theoriën, wanen dààr, alleen te vinden het genot, dat het leven, steeds door de groote glazen hunner brillen betuurd, niet schenken kan; is zij tot de levensgaarde nedergedaald om over alle gewassen het warme licht van haar fijnvoelend hart en schranderen geest breed-uit te laten openstralen... Bij haar is de praktijk het logische gevolg harer theoretische opvattingen.
Men heeft het voortreffelijk gezegd: ‘Jufvrouw Belpaire weet waarom zij schrijft. Al haar boeken legt ze dezelfde hooge zending op: een zending die, overigens ook buiten haar letterkundig werk, dag in dag uit haar gansche leven vult.’
Wie dit alles niet weten mocht - of althans er niet van overtuigd mocht wezen - de ongeloovige Thomas telt vele kleinzoontjes - hoeft maar even haar zoo pas uitgegeven ‘Kunst- en Levensbeelden’ open te slaan.
Van dat mooie boek een ontleding geven valt buiten het kader van mijn inzicht, daarbij ware 't overbodig, daar eenieder die opstellen - als zoovele gloedvolle pleitredenen ten bate van het hoogste levensideaal - lezen moet en herlezen zal.
Zulke lectuur is sterkende lectuur - in onze dagen die het hart verkillen en het brein koortsig ontsteken, doet het goed aan den eeuwig-laaienden haard der waarheid rust en vrede te komen | |
| |
zoeken en te vinden. Mejufv. Belpaire's jongste boek is weer een dier warme vuren waarbij wij het soms-gestolde bloed onzer idealen en overtuigingen, frisch-jong weer voelen stroomen en nieuwer, beter leven in ons komen.
En om het nogmaals met La Bruyère, die kernachtige denker der 17e eeuw, te herhalen: ‘Quand une lecture vous élève I'esprit, et qu'elle vous inspire des sentiments nobles et courageux, ne cherche pas une autre règle pour juger de l'ouvrage: il est bon et fait de main d'ouvrier.’ Ja, verheffing van den geest, veredeling des harten volgen de lezing van die reeks opstellen - daaraan ontleenen zij hun waarde en daarom dienen zij onvoorwaardelijk aanbevolen.
E.
| |
Stijn Streuvels' Bloemlezing, prijs ingen. fr. 2,50, geb. fr. 3,50. Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen.
‘Bij het uitgeven van deze bloemlezing uit Streuvels' werken, heeft de Nederlandsche Boekhandel vooral op het oog den Vlaamschen kunstenaar meer onder alle standen te verspreiden en hem in de volheid zijner gaven te doen genieten door het eigenlijke Vlaamsche volk.
Deze verzameling is daartoe bijzonder geschikt, daar zij Streuvels' talent in al zijne veelzijdigheid laat waardeeren.
Hoe hij de Vlaamsche natuur voelt in al hare rechtstreeksche waarheid en dit met eene voelkracht, die niets door den invloed van persoonlijke gemoedstoestanden verflauwd of verengd wordt, hoe hij ze heelengansch in zich opneemt en dan laat uitstroomen in den breeden, rustigen gang zijner persoonlijke en zoo levende taal, hoe sterk, kleurrijk, juist en fijn die taal teekent en schildert, zal dit boek, hopen wij, duidelijker doen inzien; de groote zielskracht die daar oppermachtig troont, zal er beter door verstaan en bewonderd worden en wellicht zal Vlaanderen gaan beseffen, dat het hier niet een schrijver geldt, die in onze kleine letterkunde zijn rolletje speelt, maar wellicht den sterksten natuurschilder en dichter der hedendaagsche literatuur.’ - Met deze woorden, welke Prosper Van Langendonck als voorwoord in deze bloemlezing neerschreef, moeten wij volkomen instemmen. Eene blijde gebeurtenis schijnt me deze uitgave. De schatten van den grootsten onzer hedendaagsche woordkunstenaars voor ons vlaamsche volk samengebracht tot eenen krans van het zuiverste goud...
Een eigenaardig portret van Stijn Streuvels versiert dit overigens zeer prachtig boek.
‘Voorwaar, wij zijn den heer Smeding dank verschuldigd voor deze onderneming en drukken den wensch uit, dat zij van het Vlaamsche publiek den verdienden steun erlange.’
M.V.W.
|
|