Jong Dietschland. Jaargang 9
(1906-1907)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
ToonkunstEen schoon lied.Het lied, dat wij bedoelen, draagt den ietwat vreemdklinkenden titel, Kom niet de verre wegen, en werd voor mezzo-soprano of baryton geschreven door Carl Smulders, die het, nu eenige maanden geleden, bij Noske, te Middelburg, liet verschijnen, een uitgever van Nederlandsche en Duitsche muziekwerken, die weinig in België bekend is en die ons onlangs nog een reeks liederen heeft geschonken van Diepenbrock, een rijkbegaafden toondichter, die weleens de hoop der Hollandsche toonkunst genoemd wordt. Gaarne bevelen wij die sierlijke uitgaven bij onze lezers aan. De meeste nummers kosten één Mark. Carl Smulders is een Nederlandsch toondichter, die het Walenland bewoont, - een geval dat niet eenig is in zijn soort. De Gentsche componist Van den Eeden is gevestigd te Mons, waar hij de muziekschool bestuurt. De knappe Ruhlman, die vóór een paar jaren mooie liederen bij Wilford te Elsene liet verschijnen, is orkestbestuurder aan de Opéra Comique te Parijs. Langen tijd verbleef de Antwerpenaar Van der Stucken in Amerika en Hendrik Waelput van Gent, de groote Waelput, had zich voor een tijd gevestigd te Dijon in Frankrijk. Smulders werd geboren te Maastricht, studeerde te Luik, liet zich naturaliseeren in België, won den prijs van Rome in ons land en onderwijst heden de compositie aan het koninklijk conservatorium te Luik. Hij was bij ons bekend van al degenen die zich met muziek bezighouden, - doch niet om zijn Nederlandsche liederen. In Brussel werd een cantate op Franschen tekst en een symphonie van hem uitgevoerd en de cellospelers | |
[pagina 50]
| |
gaven dikwijls binnen en buiten het land een zwierig en diepgevoeld stuk van hem ten gehoore, dat den titel draagt van Bosch-Haschana. Voor zijne liederen koos hij gewoonlijk Duitsche en Fransche teksten. Van heden af aan mogen wij hem in de gelederen onzer Vlaamsche toonkunstenaars stellen en daar moeten wij hem een der beste plaatsen aanwijzen, naast Mortelmans en Ryelandt, Mestdagh en Gilson. Kom niet de verre wegen is een gedicht van den modernen noordnederlandschen woordkunstenaar P.C. Boutens. Het staat afzonderlijk op de eerste bladzijde gedrukt, een voorzorg die wij van de Fransche toondichters der laatste tijden geleerd hebben en die in vele gevallen, - gelijk hier - niet overtollig is. Het stukje is inderdaad nog al ingewikkeld en zou gevaar loopen, niet behoorlijk verstaan te worden, zoo de woorden enkel onder de muziek stonden. Hier kan het nu afzonderlijk bestudeerd worden. Men komt tot een beter begrip van zijn deelen en onderdeden, van de afwisselende gevoelens die erin ontwikkeld worden, van het harmonisch evenwicht dat het aanbiedt. De kunstkenner kan beter nagaan in hoeverre de toondichter den woorddichter heeft verstaan en in welke mate de muziek van den zang en de begeleiding die van het vers volledigt en versterkt. Ziehier het eerste stroofje: Kom niet de verre wegen
Der onbekenden! -
Alwitte rozen mijner gedachten zenden
Door bleeke zon haar bleeken zegen
U tegen!
Hier schrijven wij nog een ander over, het derde: 'k Heb u altijd verwacht: gij waart
Onder de wit- en roode beloften,
Die stonden om mijn lichtgedofte
Wieg, in teeder rijm geschaard,
De zoete gaven van te schreien of te
Lachen op aard!
‘Niet heel duidelijk!’ zal de Belgische lezer zeggen. En hij zal er misschien nog eenige bemerkingen bijvoegen. ‘Al meer gehoord. Geen lijnen. Wat decadent. Doet denken aan | |
[pagina 51]
| |
die onverstaanbare schrijvers, ge weet wel: Aan Prins, Delange. Ook wel aan Mallarmé. Wat meisjesachtig week. Wat al overloopen! enz.’ Doch nu ook het goede. Zeker een muzikaal stukje, rijk aan afwisseling, droomerig en geheimzinnig, hetgeen de muziek zoo gaarne ontmoet. Gansch modern van opvatting, hetgeen den modernen toondichters natuurlijk welkom is. Aristocratisch van toon en inkleeding. Daarbij in doorgaanden vorm, rythmus waar rythmus wezen moet, rijmend gelijk het rijmen kan. Biedt een heerlijke klimming aan en schijnt zoo maar neergeschreven te zijn, gelijk het opwelde in het dichterlijk gemoed, zonder de minste bijbedoeling, zonder effectbejag, gansch eenvoudig en natuurlijk. Zoo is het dat de toondichter het heeft meegevoeld, meegeleefd en weergegeven. Als ultra-moderne eigenaardigheid vinden we bij den sleutel de drie maataanduidingen: 4/4, 3/4, 2/4, die elkander gedurig afwisselen in het stuk. Een eerste indruk: Smulders is een melodist! Dat vloeit, dat golft met het grootste gemak. Dat verandert met de eischen van elk geval, van elk beeld, van elke gedachte. Het doet ons denken aan het deinen der zee, aan de ‘oneindige melodie’ van Wagner's laatste werken: Tristan, Nibelungen, Parsifal. De liefhebbers van volkskunst, die talrijk zijn in Vlaanderen, zullen niet tevreden zijn en wellicht het lied, na het even ingezien te hebben, in hun lade wegbergen. Die van aristocratische kunst houden, - Smulders is een grandseigneur in de kunst! - zullen wellicht het oordeel onderschrijven dat we onlangs over Smulders en Diepenbrock hoorden vellen: met den eersten vleugelslag zijn zij hooger gevlogen dan de acht tienden onzer vlaamsche liedercomponisten! Huiveringwekkend moeilijk is de vorm van onzen Vlaamschen Luikenaar echter niet. In zijn rijkdom schijnt hij zelfs te streven naar soberen eenvoud. De begeleiding is hem niet meester, doet den zang geen geweld aan: deze gaat zijn gang, los en vrij, zwierig en dichterlijk, borrelt op uit de diepste bronnen van het scheppend gemoed. | |
[pagina 52]
| |
Een eenvoudig begin, na twee maten inleiding. Een sierlijke toonverandering bij het einde der eerste gedachte en een rijke, breedgedragen melodie op de woorden ‘Alwitte rozen’. Die overloop ‘U tegen’, wat werd die sierlijk aangebracht! Hier gevoelt men dadelijk dat de componist de verstechniek onzer nieuwere dichters tot in de uiterste verfijningen kent. Na een voortzetting van de gehoorde melodie, uit deze geboren, komt een hartstochtelijke kreet: ‘'k Heb u altijd verwacht!’ Weer een plotselijke verandering: de verzen eischen het zoo en overigens, afwisseling is immers de hoogste wet van de toondichters. Een rustig en lieftallig beweeg van rythmen en arpegiën, hoorbaar aangebracht om den indruk van een herinnering aan een verren kinderslaap weer te geven. Steeds de grootste verscheidenheid in de uitdrukking! Zie maar bij de woorden: ‘De zoete gaven van te schreien of te lachen op aard.’ Nu komt een der schoonste deelen van het lied, de droom, - een ware droom - op zachten toon gedeclameerd, en gedragen op een dichterlijk waas van afwisselende tremolo's. Na de poëzie, het drama. De muziek wordt onrustig, stormig, ijlend, levende hartstocht, - eilaas, weleens ook hetgeen wij moeilijk anders noemen kunnen dan bombast, namelijk bij de woorden: ‘Of zal de wereld worden onttogen aan mijn oogen! enz...’ Misschien zijn wij mis en moeten die verzen eer gedeclameerd dan gezongen worden. Zij vormen het climax van het stukje. Sterker kan de muziek niet spreken. Het gevoel werd naar de hoogste toppen opgezweept en valt ontzenuwd neer. De storm heeft uitgewoed. Wij hooren rustiger tonen. De openingsmelodie keert terug, vaster, rijker, dringender, met een sierlijke wijziging, die ons leidt naar het slot, na de drie noten van het hoop en vredebrengend ‘U tegen’ nog eens gehoord te hebben. Het lied deint nog een oogenblik in die heerlijke tonaliteit voort, - do dièze majeur, - en ruischt vroolijk weg, bij ons de overtuiging nalatend: ‘Zij zàl den weg der onbekenden niet komen!’ Een flink optreden van Carl Smulders noemen wij het | |
[pagina 53]
| |
verschijnen van die diepgevoelde, rijkgekleurde, sprookjesachtig schoone melodie in onze Vlaamsche muziekwereld, die heden ten dage zooveel liederen, en laat het ons met fierheid zegge, zooveel schòone liederen ziet ontluiken! Wij wenschen dat ze veel mogen gezongen worden in de concerten onzer groote steden, naast de dichterlijke en zuivere scheppingen van Mortelmans en Waelput, om slechts die twee te noemen, en dat de streng-Vlaamschgezinde kritiek haar niet vijandig zal zijn omdat de toondichter onder de leiding van andere meesters dan Benoit of Tinel gevormd werd. Wij wenschen verder dat de geleerde en rijkaangelegde componist ons nog meer Vlaamsche liederen van dat gehalte schenken moge en zie, dat die wensch een bevrediging zal krijgen weten reeds degenen die het prachtige, reinmystieke lied, De drie Maria's, gehoord hebben, dat de fiere kunstenaar onlangs componeerde. Lambrecht Lambrechts. | |
Lyrische Muziek.Van alle zijden hooren wij verblijdend nieuws voor aanstaanden winter. Fel moet er gewerkt worden op de getouwen der jonge Vlaamsche componisten. Mortelmans, onze dichterlijke liederschepper, zal eindelijk klaar komen met zijn opera, ‘De Kinderen der Zee’, een dramatisch gedicht van R. Verhuist, dat in 1900 door de stad Antwerpen bekroond werd. August De Boeck en Paul Gilson, van Brussel, werken ook op Vlaamsche teksten, namelijk op den veelbesproken ‘Reinaart de Vos’ van denzelfden vruchtbaren Verhulst, en ‘De Koning der Kabouters’ van Pol de Mont. Brengier, die het ‘Ruischend Riet’ van Gezelle vroeger op muziek zette, legt de laatste hand aan een lyrisch drama, getrokken uit Rodenbach's ‘Gudrun’, een onderwerp dat zeker uitmuntend geschikt is voor de muziek. Onze grootste hoop is echter gevestigd op de samenwerking van René De Clercq en Jozef Vandermeulen, wier Halewijn gansch af is en in de maand December op het Lyrisch Tooneel te Antwerpen vóór het voetlicht zal komen. Voorwaar een dichterlijk, muzikaal en echt Vlaamsch | |
[pagina 54]
| |
onderwerp. Degenen die reeds eenige fragmenten hoorden voorzingen, verklaren dat het werk den rijkgekleurden ‘Vlasgaard’ nog verre zal overtreffen. Vandermeulen is een taaie werker, die ten minste één opera per jaar schrijft. Een rijke en gemakkelijk vloeiende stroom van melodie, een gansch bijzondere gave om de tooneelen te dramatiseeren, een levend en schitterend koloriet in de orchestrasie, ziedaar de eigenaardige trekken van dezen componist die ons misschien eenmaal, - van Gilson verhopen wij hetzelfde, - een kunstwerk zal schenken, dat verre over de grenzen zal gaan. L.L. | |
Methode voor de uitvoering van den traditioneelen Gregoriaanschen Zang, door J.E. Coremans. Bij Dierickx-Beke, Steenweg, 72, Mechelen, tegen, 2,50 fr.De grootste lof voor een boek dat de uitvoering des koorzangs aanleert, is er in alle rechtzinnigheid te mogen over schrijven, dat het kan gelezen en verstaan worden door elken ietwat ontwikkelden koster of orgelist. En dit is inderdaad de groote verdienste van het werk des heeren Coremans: het is eenvoudig en bevattelijk opgesteld, en desniettemin is er in verzameld al wat de weetgierige lezer kan verlangen, wil hij den traditioneelen kerkzang op weerdige wijze uitvoeren. Geleerde mannen schreven over die belangrijke stof geleerde werken, die ongelukkiglijk met dit erg gebrek behept waren, dat deze, voor wie ze hoofdzakelijk bestemd waren, er de handen niet mochten naar uitreiken en dus maar altijd even wijs moesten blijven, tot meerdere schade der kerkelijke kunst. Dat de E.H. Coremans zijne taak wist aan te vatten op eene wijze, die ook den eenvoudigen lezer moet bevredigen, geeft hem dus recht op onze bijzondere gelukwenschen. Eene enkele opmerking moet ik mij evenwel veroorloven. Schrijver erkent dat de tekst der lofzangen over het algemeen ‘volgens den spraaktoon van het volk’ geschreven is, en dat men dus ‘op de versmaat niet te letten’ heeft. | |
[pagina 55]
| |
Nu wilde ik wel vragen waarom hij dien regel zoowel niet toepast op het asclepiadisch vers als op de andere meters? - Moest men enkel de kwantiteit te rade gaan, dan ware er zeker geene reden om in het asclepiadisch vers de 4e lettergreep eenen nadruk te geven; doch indien men aanneemt dat de oudste kerkgedichten tot de geaccentueerde volkspoëzie behooren, dan is het ook onbetwistbaar dat men op de 3e letttergreep van het asclepiadisch vers geen accent mag leggen. Geeft men; bij het zingen, enkel acht op de maat, wat dan gedaan met de gewone jambische lofzangen, waar men onregelmatige verzen in aantreft en die klaarblijkelijk berusten op den volksaccent? - - v - - V V V
Quis non amantem redamet?
Zal men, om wille der korte lettergreep ‘re’, den klemtoon op dien voet verwaarloozen? Voorzeker neen. Waarom zou men dan het asclepiadisch vers niet mogen zingen naar de volgende klemlegging, die overigens door de meest gezaghebbende mannen, als Van Damme, Pothier, Westphal, Gevaert, Tinel, Drijvers, Depuydt, Joos, Van Wassenhove, enz. wordt voorgestaan: ‘Custodes hòminum psallimus 'Angelos,’ in plaats van ‘Custodès hominum psallimus 'Angelos’? Nu, die kleinigheid ontsiert in geenen deele het hoogst verdienstelijk werk van den E.H. Coremans, die wij geerne door eene ruime verspreiding van zijn boek beloond zagen voor zijn nuttigen en geleerden arbeid. | |
Lofzangen en Gebeden, door P. De Keyzer, kosterorgelist te St-Laureins, 7 deelen. Begeleiding der 2 eerste deelen: elk 0.50 fr.; der 5 laatste, elk 1 fr. De zang in cijfers der twee eerste deelen: 0.12 fr.; van het 3e 0.16 fr.; der 4 laatste (noten in cijfers): 0.25 fr.De voornaamste hoedanigheid van De Keyzer's geestelijke liederen (hoedanigheid die sommigen weleens als gebrek hebben beschouwd) is de eenvoudigheid, - de goede, de echte, de natuurlijke eenvoudigheid, die wars is van uiter- | |
[pagina 56]
| |
lijke praal en gezochtheid en desniettemin geen enkele maal tot banalen miswas ontaardt. Zijne liederen zullen dan ook, vertrouwen wij, het begeerde voedsel worden van onze godsdienstige volkszangers, zoo dezer smaak nog niet te zeer bedorven werd door het snuistergoed van de suikerbakkerij Lambillotte, Hermann en Cie. Mochten zij er slechts in gelukken de volledige bankbreuk dezer laatste te bespoedigen, dan zou de schrijver zich waarschijnlijk reeds voor zijnen arbeid beloond achten... Intusschen wenschen wij eene groote verspreiding aan deze kinderlijk-teedere liedjes, zoo rein van gevoel, zoo zuiver van vorm en zoo sober-naïef van uitdrukking. | |
Liederen voor 't volk, 4 gedichten van René De Clercq, muziek van J.P.J. Wierts, Delft. Eerste reeks, prijs Fl. 0. 75.De genegenheid voor onze vlaamsche dichters, waar de Hollandsche toonzetter Wierts in zijne laatste uitgaven zulke schoone blijken van geeftGa naar voetnoot(1) treft de gevoelige snaar onzer vaderlandsliefde en zou hem al vast recht geven op onze sympathie; doch nu de componist zich zoo goed op de hoogte toont van zijne taak, nu hij ons liederen levert, stralend van levenslust en gezonde blijheid, sprekend in hunnen eenvoud de ware taal van 't volk, nu is hij ons dubbel dierbaar, en wij roepen hem hartelijk toe: wees welkom, wakkere vriend, wees welkom bij ons zangminnend volk! Uwe liederen vallen goed in den smaak: 't is gezonde kost, 't is krachtig voedsel! Reken op onzen steun en onze aanmoediging. Alfons Moortgat. |
|