Jong Dietschland. Jaargang 9(1906-1907)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Avond Haast zal de zonne slapen gaan. Heel 't Westen zie 'k in vlammen staan: al vurig rood, al blinkend goud, al helle kleuren, duizendvoud daar hangen in de luchten. Een schittring is 't, een felle gloed die haast me de oogen luiken doet en 't licht ontvluchten. Zacht groen doorspeelt het hemelblauw, zacht purper schijnt al door het grauw der avondwolken, aan den boord des hemels, ginder verre voort voorbij de blauwe boomen! Maar hooger op alom is 't licht; zal 's hemels glorie zóó 't gezicht me tegenstroomen? Wat vrede! Ziet die boomen, hoe ze wuiven, zoetjes, aan en toe! 'Lijk zwarte pluimen, hoog en slank op gouden grond, zoo rijst de rang der oude populieren, die zachtjes ritslen, en alwaar er vooglen nog, alhier, aldaar, den avond vieren. Den avond smaakt mijn hert, mijn oog, op heden, bij het schoon vertoog van gulden lucht, van purpren wolk, van 't blauwe en zwarte boomenvolk, en frischte en zalvend zwijgen. Den avond voelt mijn ziel... o zal zoo rustig zij den zonneval des levens krijgen? Juli 1906. Al. Walgrave. Vorige Volgende