Jong Dietschland. Jaargang 8
(1905-1906)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 238]
| |
BoekennieuwsDe Schoone Verbeelding door Julius de Boer; Naar het Leven door Maurits Uyldert; Gedichten door Giza Ritschl; Een klein heldendicht door Herman Gorter. Alle uitgaven van W. Versluys-Amsterdam.Wij krijgen hier te doen met vier poëtische temperamenten van uiterst-uiteenloopenden aard, die slechts gemeens hebben dat geen van allen zijn voelen tot de hoogte van een kunst-produkt kon brengen. En de reden daarvan is voor elk verschillend. Giza Ritschl, eene van Hongarische afkomst jonge vrouw is een kinderlijk-spontane natuur die zingt van liefde en leven, van vogels en vruchten, bloemen en sterren, net zooals de woorden hare lippen ontglijden zonder daaraan een artistieken vorm te geven. O neen, mevrouw Ritschl is geene artieste; wel voelt ze, niet diep noch krachtig ooit, wel soms hartstochtelijk-naïef maar ze heeft geen vorm; 't loopt alles te losjes van stapel, 't rimpelt wel even het vlak onzer ziel maar laat er geen indruk achter. Als proeve van hare poëzie, die herinnert aan de gemoedelijke refereinen uit de middeneeuwen, en daardoor nog bekorend aandoet, volge hier een lied van de Moedermaagd. Een witten mantel had zij aan
De Heilige Maria
Ik knielde neer, ik bad haar aan
De Heilige Maria
't Kind hield zij teer in haar armen
Ik smeekte zacht, Maria erbarmen.
O zie naar mij en hoor mij aan
Lieve Maria.
Gij alleen zult mij kunnen verstaan
Lieve Maria
Mijn leed is groot, mijn zonden zonder tal
Hoe zal ik moeten sterven in dit geval.
Als gij me niet wilt verhooren
Lieve Maria
Dan zijn ik en mijn ziel verloren
Lieve Maria
Schenk mij genade, verlicht mij mijn smart
Lieve Maria, bevrijd mij mijn ziel en mijn hart.
(bl. 66)
| |
[pagina 239]
| |
In flagrante tegenstelling met Giza Ritschl staat Julius de Boer. Hij heeft vorm, te veel zelfs, maar deze dekt slechts de schamelheid van zijn voelen. Het is lang niet moeilijk meer, voor eene toch poëtischaangelegde natuur die de vele verzenbundels heeft doorgemaakt ook eens een proef te nemen en aan 't dichten te gaan. En dan zullen we krijgen een stortvloed sonnetten-technisch-handig en zonder een foutje tegen de versleer, over zomeravonden en herfstwouden, morgendochtends en lente-landschappen en andere even afgedeunde variaties op een oud thema. Wij lezen maar altijd door, kunnen 't boek op eenige uren uitmaken - hetgeen men met een echt verzenboek niet zoo licht doen kan noch mag - en hebben dan allen lof voor het zorgvuldigafgewerkte, van elk gedicht, wij loven de virtuositeit van den schrijver maar betreuren dat hij ons zoo weinig deed meêvoelen, zoo oppervlakkig roerde, ja zelfs van ons zoo'n geestes-inspanning vorderde om zijn zwaar duistere (Het Beeld o.a.) theoriën van duitsche pantheistische wijsgeeren. Toch geloof ik dat Julius de Boer, zoo hij voortaan alléen dan verzen schrijft wanneer hij dezer zang in zijn diepste innerlijk wezen eerst heeft waargenomen, ons nog veel moois kan schenken. En biedt ons dit sonnet, dat nog wel geen meesterstuk is - quod longe abest - maar aandoend toch door eenige suggestief-treffende zetjes, niet een voorsmaak van 't geen wij verwachten mogen?
De tijd
In purpren scheemring rust het fulpen woud ....
De laatste zang verstilde, en mystisch staren
Weemoed zwaatlende olmen, dor en oud ...
Daar zweeft gedachte aan lang vervlogen jaren.
Een droomverlangen suizelt door de blaren ...
Aan 't eind der verre vage velden grauwt.
Een dorp waar weemlend lichtjes ommevaren ...
Aan horizont een streep van vlammend goud ...
De schemeravond weeft in roerloos web
En woud en veld en lucht en horizont ...
Nu schijnt een hemeldroom op aarde ontbloeid ..
Dan ach, wekt 't bleeken van de kim 't besef
Hoe ook in dezen stillen avondstond
De Tijd in rustelooze wissling vloeit .....
Tusschen Giza Ritschl en Julius de Boer in, moet ik hier Maurits Uyldert noemen, die noch vorm noch genoeg uitdrukkingskracht voor zijn gevoelens blijkt te hebben om een echt dichter te worden genoemd. De techniek is hij lang nog niet meester; hij struikelt, nog als wel meer | |
[pagina 240]
| |
over-hollandsche poëten, over zijn woorden en bekomt dan een reeks stroef-ineengestoken zinnen als o.a. Gij brengt mij tijding van wie verre strijdend
wond(?!) vallen - en niet opstaan dan ten dode:
die offren zich en eigen harten boden
tot sterven, dood van anderen vermijdend. (bl. 18)
of Zie, aan de kim versmelt
purper het uchtend-licht
schuchter geruchtend licht
fladdrende vogel snelt
wiekt, zich rank wiegende
stijgende en zingende
rond stadig vliegende
hémel doordringende (bl. 90)
En waar men door de verzen heen een roerend gevoel kan raden, wordt dit soms door een zoo grooten overvloed expressielooze woorden gezeefd dat slechts een wazige indruk bijblijft, (zie bijv. bladz. 20, 21, 25, 27, 43, 45). Wij hoeven streng te zijn tegenover jonge schrijvers en bijzonder wanneer deze het in zich hebben beter werk voort te brengen. En daarvan is me ‘Naar het Leven’ een belofte; want Maurits Uyldert voelt, al kan hij dan nog zijn gevoel niet ontbolsteren, noch een passenden vorm ervoor vinden, maar komen zal dit alles, zeker. Hier volgt een zijner beste gedichtjes (in Kollewijns-spelling geschreven). Daar zijn er in wier ogen-diep
de liefde als een vochtig licht
zacht uitglanst - en wie 't leven liep
In de oren met een hard en dicht
geraas, zodat hun lust bij lust
breekt, en omduistert het gezicht ...
Maar zie hoe schoon zij, groot in rust
hun leed verhullen; jong en stil
blijft ongebroken, ongeblust
de oog-glans van hun liefde-wil
(bl. 59)
En last and, helaas, least Herman Gorter met zijn klein heldendicht... De krachtige hoop op ‘een nieuwe lente en een nieuw geluid’ door die overheerlijke ‘Mei’. (verschenen bij W. Versluys in derden goed- | |
[pagina 241]
| |
koopen druk) gevoed; maar weldra door de erop volgende ‘Verzen’ en ‘De School der Poëzie’ reeds diep teleurgesteld kan nu voor goed in onzen geest tot de vaste overtuiging keeren dat Herman Gorter zijn tijd als dichter heeft uitgediend. Herman Gorter is een socialist en als vurig voorstaander zijner princiepen wil hij er zijn pen voor ten dienste stellen. Dit echter kan op tweeërlei manier gedaan worden, ofwel stelt een auteur die dusdanige meeningen aankleeft zijne ideeën voor in een bondig en zorgelijk-geschreven tractaatje vol redeneeringen en bewijsvoeringen, m.a.w. doet aan wetenschap, ofwel schildert hij ons een brok leven van menschen die hem zulke ideeën ingaven, m.a.w. schept een kunstwerk, zóo nochtans dat van tendens geen sprake zijn kan, en we niet alleen verstaan maar ook meêvoelen de diepe ellende van die noodlijdende zwoegers. Een bijna-volkomen geslaagde proeve van proletarische kunst zijn Querido's Levensgang en Menschenwee.Ga naar voetnoot(1) Dat eerst-bedoelde soort werk den versvorm als te belemmerend niet dulden kan, loopt in de oogen; wordt hij toch door den schrijver aangewend dan gaat het er maar te slechter om en valt het produkt niet. langer te rangschikken bij wetenschappelijke of literaire werken. Tot die onmogelijk te rangschikken voortbrengsels behoort Gorters klein heldendicht ‘aan de nagedachtenis van Karel Marx’ gewijd, en bezingend ‘met wachtende kinderstem’ (indeed!) ‘hoe de Vrijheid wordt, de Slavernij verbleekt’. Hadde Gorter ons dit voorop gestelde onderwerp bezongen, dan hadden wij misschien iets grootscher nog en forschiger zeker gekregen dan zijn wazig-teere ‘Mei’. Was het onmacht of slechte wil? Wij gelooven aan volledige onmacht sinds hij zich opsluiten ging in de enge kluis van het socialisme dat voor hem alle breede horizonten van diepe algemeen-menschelijke gevoelens benevelde. Wij krijgen dan eigenlijk het verhaal van een jongen arbeider en jonge arbeidster die socialist worden, een alledaagsch ietsje dat ons al weinig te roeren vermag bijzonder als het zoo alledaagsch wordt voorgesteld. Luister maar eventjes. Een jonge arbeider kwam daar in het licht.
Hij wist niet wat te doen, want voor het eerst
moest hij meedoen aan een staking - of niet.
..................
Hij was teer en zwart, want zijn moeder had
hem opgeleid in't katholiek geloof,
en hem hield vast die rijke en roode godsdienst
Maar hij was knap en vast, en de kameraden
| |
[pagina 242]
| |
hadde' hem geopenbaard den klassestrijd,
die alle krachten vraagt van d' wordende
man. -
Arme jongen, ‘teer en zwart’ vastgeklonken aan die ‘rijke’ en ‘roode godsdienst’ maar tevens ‘knap en vast’! Nog meer citaten van dat klein geheel abstracties rond een banaal gebeurtenisje samengedrongen, hoeven niet gegeven om dit epos-inminiature naar zijn echte plaats te verwijzen, plaats, helaas, die verre buiten de literatuur gelegen is. Ja, helaas, want Herman Gorter schreef het, hij die vele jaren geleden een hoog-begenadigde bleek en over wien we nu het eeuwig Requiem zonder hoop op een mogelijken Resurgat moeten aanheffen.... | |
Joz. de Cock uit de Reistesch uitgave Bomans-Van Brusselen. Leuven.Van zijn reis over-Rijn heeft Dr. J. De Cock nog iets meer dan persoonlijke kennissen medegebracht; in zijn reistesch heeft hij, als wel meer goedhartige menschen doen, een geschenk voor de thuisblijvers meêgenomen: zijn: uit de Reistesch. Ja, 't is waarlijk een geschenk, dat fijne boekje, trillend van humour en teedere gevoeligheid; en hoe dankbaar zijn wij er den schrijver om die ons zoo sterk onder de suggestie van de door hem beleefde realiteit wist te brengen. Het gaat ons waarlijk bij de lezing van deze schetsen, alsof wij aan onze onmiddellijke omgeving onttrokken, een tijd een breeder genotvoller leven meêmaken, zoodat we zuchten,misnoegd wanneer plots de werkelijkheid ons tot andere daden terugroept. En is het veredelend genot dat men bij de lezing van een boek ondergaat niet een apodictisch schoonheidskriterium, een waarborg zijner schoonheid? Schreef niet La Bruyère: Quand une lecture vous élève l'esprit, et qu'elle Vous inspire des sentiments nobles et courageux, ne cherchez pas une autre régle pour juger de l'ouvrage: il est bon et fait de main d'ouvrier. Voór ons leven en bewegen al die personnages - o laat ik maar herinneren aan die onvergetelijke typen als Grosspapa, politicus kapelaan Dasbach, de gasten van het Tischgeshellschaft, die professors net als levende personen, zoodat wij hun wezen terstond op door ons gekende menschen overdragen. Het boekje wemelt van mooi leven. En die gevoeld-weemoedig gelatene gevoeligheid. Ook ons geraakt een traan onder de wimpers bij dat emotievol afscheid van zijn kwartier; ook wij voelen hoe noodzakelijk door de levensomstandigheden opgedrongen gezelschap van ‘proza-menschen’ die voor de fijnheid der schoonheid steenkoud blijven, brutaal pijnen moet. En dan overal die geestvolle humour van best allooi, die duitsche | |
[pagina 243]
| |
studentenkoppen, hoe raak, afgerond staan ze daar geschetst tegen den witten achtergrond onzer studentenwereld. Het eenigste bezwaar dat ik tegen de manier van voorstelling wou opperen is het te vaak angstig-detailleeren, zoodat uit het geheel bijzonderheden geene klare geest-bevredigende eenheid rijst. Maar dit gebrek is slechts een klein schaduwplasje op dit anders zoo mooie boek, waarvan taal en stijl in volkomen harmonie met den inhoud luiden. Oogenblikken van aandacht voor de meesterwerken van Rembrandt door G. Kielder. - Uitgave W. Versluys, Amsterdam. De Rembrandt-litteratuur is tot een hoogen stapel boeken geklommen; maar in die meeste worden zoovele kennissen verondersteld, dat zij den jongen lezer die iets leeren wil totaal onbruikbaar worden. Dit is nu geen verwijt; want er moeten werken zijn voor iedere caste. Daarom zijn wij schrijver en uitgever van bovengenoemd boekje,Ga naar voetnoot(1) kloek ingebonden, heel dankbaar want menigen lezer zal het met het machtige talent van dien grooten schilder in aanraking brengen, en aldus ter schoonheid voeren. | |
Jaarboek van de Algemeene Katholieke Studentenvereeniging van Gent. 1906. Uitgave: A. Siffer, Gent.We mochten met genoegen bestatigen dat het getal der Nederlandsche bijdragen van jaar tot jaar aangroeit en het jaarboek meer om meer onze belangstelling verdient. Het bevat gedichten van Maurits Van Winckel, Lod. Dosfel, Om. K. De Laey, A. Cuppens en eene schets van Caesar Gezelle. Een bijzonder woord van dank voor de opstellers van Jong Dietsch land en eene aanbeveling voor Jong Dietschland ‘dat thans geldt alshet kunst en letterkundig tijdschrift der Vlaamsche katholieke jongeren, en 't welk, met breeden verbroederingsgeest bezield, steeds op prijs stelde aan het “Almanach” den steun zijner medewerking te verleenen’. Gedichten van de Vlaamsche studenten: A. Kluyskens, R.C., Juul Grietens, Stanne Serneels, benevens: Vogels rooven van J. Storme en Een Weerzien van R.C. - Fransche letterkundige bijdragen van Carton de Wiart, Pol. De Made, A. Rawez, Botrel, E. Braune, en van de studenten: Marcel S., P. Nothomb, Paul Schmitz, Jean Fus, Maurice Capart, J. Klaus. - Waar we ons nu om zooveel degelijke Vlaamsche bijdragen verheugen mogen, hopen we nog meer ‘Vlaamsche studententypen’ aan te treffen. | |
De Vroolijke Limburger, Taymans, Lier, ingenaaid 1,75 fr. 113 II bldz.De raad van J. Eeckhout in zijn Praatje over eenige dichters. (Jong | |
[pagina 244]
| |
Dietschland, Paaschnummer 1904): De dichter leere zich ‘beschränken’, Da etst zeigt sich der Meister’. heeft L. Lambrechts hier en daar vergeten en we vinden het spijtig. Naast echte poëzie, herinnerend aan den dichter van Rond het klavier, treffen we al te gemakkelijk voortgebrachte gedichten aan: Bij de Poppenwieg, Het knaapje aan Zee, en ook die, op wier onvolledigheid J.E. reeds had gewezen: De Krekel en de Merel. Maar de oprechte gedichten ontbreken niet en 't rijke koren vergoed ruimschoots het weinige kaf: De ziel van Limburg, Heilig Sacramentsdag in de Kempen, De Heide, De Harp, De Bieënhal, Klavierindrukken. De Dauwdrop, enz. En de lieve liederen, als Oomken en Het Groetend Kindje, die reeds in zoovele huisgezinnen worden gezongen, maken er een zeer aanbevelingswaardig boekje van waar de lang verwachte volksdichter aan ons vlaamsche volk wordt beloofd. Den schepper van ‘Rond het Klavier’, enden vroolijken liederendichter, Lambrecht Lambrechts zijn wij er nieuwen dank en bewondering om verschuldigd. | |
Oud en Nieuw. - Keus van Nederlandsche Leesstukken door J. Delaere, Leeraar aan de Normaalschool te Thorout. (Bij De Meester, Roeselare) 2e Deel: Lyrische en Didactische Stukken.Den lof dien wij over het eerste deel van deze verzorgde keus van leesstukken uitspraken, mogen we gerust herhalen voor het tweede deel. Ditmaal komen de jongere niet-Westvlaamsche Vlamingen en Hollanders beter aan hun deel. En het boek is er dan ditmaal ook, én onder letterkundig opzicht, én onder opzicht van volledigheid, niet te slechter om!... - In de met zooveel spanning verwachte ‘Wereld-Bibliotheek’ (G. Schrenders, Amsterdam) verschenen tot hiertoe eenige werkjes, die zeker om hun spotprijs (0,45) en nette uitgave heel natuurlijk een gemakkelijken uitweg vinden kunnen en waarover wij hier dus een woord dienen te schrijven. Nrs 1 en 2 Betje Wolff en Aagje Deken. Historie van Mej. Sara Burgerhart. 2 deelen. Belangrijk voor wie een inzicht wil hebben op de geestesstroomingen der laatste helft der achttiende eeuw, heel knap geschreven. Nr 4 Hendrik Ibsen De steunpilaren der maatschappij. Dit spel behoort tot deze waarvan Gust. Lanson in zijn ‘Histoire de la Littérature française’ getuigt dat het zijn ‘oeuvres de jeunesse, de tâtonnements ou manquées’. Tot deze laatste reeks behoort het zeker niet, mijn inziens is het beter onder de eerste categorie het te rangschikken en geeft een goed gedacht. van Ibsen 's dramatische kunst. Nrs 5 en 6. Albert Verwey. Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst. Dit werkje is voor wie zich niet stoort aan de inleidende beschouwingen over de moderne poëzie die te individueel zijn om | |
[pagina 245]
| |
degelijk te blijven, noch aan de al te willekeurige keus der uittreksels waarbij onze Vlaamsche dichters op den achtergrond geraken, zeer leesbaar om de overvloedige brokken aan de beste hedendaagsche dichters ontleend. Nrs 17/18 G. Van Hulzen. Getrouwd. Een roman die hier geenszins op zijn plaats is; nr 19 F. Hebbel. Maria Magdalena, vol duitsche zwaarte en nevelen, nr 20 Ivan de Dwaas en andere Volksvertellingen van Tolstoï, best werk en smakelijk om, lezen, nr 21, Shakespeare. Coriolanus opnieuw vertaald door Dr Édwo-B. Koster die zijne voorgangers door echtere kennis der Engelsche taal verre te voren streeft. nr 22, Sprotje door M. Scharten-Antink een ‘Parel van het zuiverste Water’ zouden onze academici schrijven; een prachtig boekje! En we verwachten nog veel o.a. brokken uit Homeros' Odusseus, bewerkt door Karel Van de Woestijne, en een bloemlezing uit onze beste prozaschrijvers sedert 1830 door Emm. de Bom. Bij denzelfden uitgever verschijnt ook een serie van keurwerken welke om haar uiterlijk alleen reeds den boekenliefhebber zal bekoren. Daarin worden opgenomen zeldzame oorspronkelijke werken en minder bekende uitheemsche roman-werken deze laatste in zorgvuldige vertaling. De serie wordt geopend met: Aernout Drost. De Pestilentie in Katwijk, met inleiding van Albert Verwey, en taalkundige aanteekeningen door Dr de Vooys; verder zullen verschijnen Eca de Queirost. Briefwisseling van Pradique Mendes. Uit het portugeesch door M.J. Kollewyn en J. Barbey d'Aurevillies Helsche Geschiedenissen ingeleid en vertaald door Karel Van de Woestijne. |
|