volkszang te bevorderen: de burgerij mag echter ook niet vergeten worden!
De vele versjes welke Lambrecht Lambrechts voor de muziek schreef, bieden doorgaans een ander karakter aan dan die van René De Clercq: zij doen ons veeleer denken aan die van Antheunis. Zij zijn huiselijk en gevoeld, bondig en raak, doorgaans ernstig en vroom. Oomken, muziek van Gilson, Mijn oude moeder. (id.) Het groetend Kindje (De Boeck), De Wiegende Mijnwerker (Hullebroeck), De drie Maria's (C. Smulders), Avondgebedje (Opsomer) en andere zijn zeker geschikt om hun huisgezin te doen beminnen en de jufvrouwen te doen zingen. Die gedichten werden, evenals vele anderen van den vroolijken Limburger. - dien, Camille Lemonnier ‘le poête de la musique’ noemde - opzettelijk voor de muziek geschreven en schijnen deze als van zelf uit te lokken. Hij volgt dus eenigszins de overlevering van Emmanuel Hiel, die een eerste poging deed om den Vlaming te leeren zingen. Daar Lambrechts zelf een uitstekend zanger is, begaafd met een krachtige en geoefende stem, - een man gelijk wij er een missen in Holland! schreef de bode van Roermond, - schijnt hij beter dan vele anderen de eischen van het moderne lied te kennen, dat zijn groot vertegenwoordiger in Duitschland heeft gevonden bij Schubert, Schumann, Mendelsohn enz. en dat heden ten dage bloeit in Parijs, niet in den zoeten suikerwinkel van Massenet, maar bij den stillen huiselijken haard van een Gabriel Fauré en een Henri Duparc. De Belgische critici beoordeelen al te vaak een lied naar de versjes alleen. ‘Het gedicht is maar de helft van het lied!’ zegde vader Willems terecht. Men moet vooral hierop letten: in hoe verre is het geschikt voor de muziek? Daarom dient het gedicht gewoonlijk de volgende hoedanigheden te vereenigen: innigheid, onmiddellijkheid, bondigheid, voornaamheid. De stroofjes moeten niet altijd naar een vasten patroon gesneden zijn, gelijk men hier weleens denkt. Refreintjes zijn best afwezig en maken plaats voor een doorloopenden vorm. Zoo is het ten minste dat Schumann en Fauré het ons geleerd hebben. Kan daarbij nog gelet worden op sommige andere punten, gelijk het geheimzinnige in de poëzie dat de muziek zoo gaarne vertolkt, op de maatschappelijke en lokale hoedanigheden, die de onderwerpen in hun tijd en hun midden plaatsen, dan zullen die liederen zeker kans hebben iets te zeggen tot de lieden uit wie zij sproten, die lieden te verheugen, te verheffen, hen vatbaar te maken voor de indrukken van het schoone in al zijne vormen: dat moet immers het doel van alle kunstenaars zijn. Eene heele reeks gedichten moet uitgesloten blijven, als er van muzikale bewerking spraak is: al degene die te lang, te wijsgeerig, te duister, te rijk aan beelden zijn. Naar die eischen is het dat de liederen van Lambrecht Lambrechts, opgenonien in den vroolijken Limburger en verscheidene tijdschriften, ontworpen en gedicht werden. De bijval dien ze overal verwierven, -