Jong Dietschland. Jaargang 8
(1905-1906)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 178]
| |
BoekennieuwsFelix Rutten. Eerste Verzen.F. Rutten is in de dichterwereld lang geen onbekende meer. Verschillende noord- en zuidnederlansche tijdschriften hebben van zijn poëzie opgenomen en de opstellers van het ‘overzicht der tijdschriften’ staken niet zelden een mooi pluimpje op zijn hoed. Van het begin af werd zijn talent hooggeschat. Vóor enkele weken liet de hoogstudent bij Van der Vecht te AmsterdamGa naar voetnoot(1) een verzameling van zijn gedichten verschijnen, een aantrekkelijk boekdeel van 278 bl. op net papier en met fraaie teekeningen van Th. Molkenboer opgeluisterd. De indeeling is, I. Jaargetijden. II. Voor de liefste. III. Uit het boek der bruid. IV. In Memoriam. De dichter komt dus eerst voor als natuur-dichter. De natuur in haar rijkgeschakeerde verscheidenheid is een onuitputbare bron van poëzie en schoonheid-gevoel. En even omdat zij zoo dikwijls bezongen is ligt voor den modernen dichter en het behandelen dezer stof een groot gevaar: hoe zal hij zonder een sterke oorspronkelijkheid erin slagen gevoelens te uiten en beelden aan te passen die we niet tot vervelens toe reeds ontmoet hebben? Moet hij daartoe niet een persoonlijk talent en een nauwkeurige kennis der natuur bezitten? Maar F. Rutten heeft de natuur aandachtig bestaard en beluisterd in haar elkaar opvolgende vier jaargetijden, in de doodsche eentonigheid van den winter, in de ontwakende levenskracht van de lente, in het bloemig prachtvertoon van den zomer en het slaperig ter-rustneigen van den herfst. Dat heeft hij telkens heerlijk-schoon uitgebeeld, meest in de sonnetten-vorm; gisteren nog las ik van den duitschen dichter Richard von Kralik in een studie over natuurpoëzie o.a. ‘Das Wesen der ästhetischen Naturbetrachtung ist das symphatische Einfühlen der Seele in die Natur’Ga naar voetnoot(2) en daarvan zijn Rutten's verzen een waarde getuige. We voelen waarlijk dat de natuur-beschrijvingen uit ‘Eerste Verzen’ in de ziel van den poëet echt diep-gevoeld zijn; de stempel van zijn ziel is erop geslagen, zij zijn ‘sympathisch eingefühlt.’ Om dat te bewijzen hoef ik slechts het boek open te slaan; lees b.v. - om één stuk te noemen - ‘December’ bl. 17. Men ziet eruit dat het gevoel van den schrijver alles beheerscht, leven en kleur schenkt aan dit tafereelke. Honderden winterschetsen heb ik gelezen die me ongevoelig lieten: dit bekoort en verrukt mij. Men leze ook: ‘Meiwei’ bl. 75: dat is | |
[pagina 179]
| |
andermaal eigenaardig, persoonlijk. En zoo - ik mag het vrij verzekeren - zijn al de verzen die de natuur bezingen: F. Rutten heeft een scherpe visie en een door de objectieve schoonheid der schepping licht-beroerde ziel, die vaak op verrassende, aangrijpende wijze haar gevoelens in de geziene objectiviteit verwerkt. Niet zelden ontwaart ge bij hem een schat van mooie vergelijkingen en treffende symbolen. Lees ‘Burchtbouw’ bl. 25, ‘Klok’ bl. 26 enz. enz. ‘Jaargetijden’ bevat zoo schoone, schoone liederen vol weidschen rijkdom en stillen vrede. Geen vergezochte, nevelachtige voorstellingen, maar lieve, licht-bestraalde beelden. Je moet niet uw hoofd met bei je handen omklemmen om zijn gedichten te begrijpen. Kunst, echte kunst is het, ofschoon zij dan ook goed begrijpelijk is. Velen onder de moderne dichters liggen thans in het warnet van een raadselachtige symboliek gevangen. Wel mocht Aph. Laudy schrijven: ‘Wilt gij u dichterroem verwerven geef dan de indrukken die een lenteavond, een sloot met biezen, een regenbui op u maken, niet te klaar in uw gedichten weer. Doezel ze maar wat weg, zoodat de lezers evengoed kunnen meenen dat gij een zomermorgen, een luchtspiegeling, een wonderbaar natuurverschijnsel bezingt. Vooral, jongen, dicht geen verzen die zelfs je kruidenier verstaatGa naar voetnoot(1).’ Bij vele dichters is het thans zóo, maar daartegen zijn F. Rutten's natuurtafereelen een levend protest. Een niet minder gunstige bespreking komt het tweede deel: ‘Voor de liefste’ en het derde: ‘Uit het boek der bruid’ toe. Hier ligt nogmaals innig-roerend gevoel. Zijn liefdehymnen zijn bekorend omdat zij de taal van het hart en niet de vrucht van een overspannen fantazie of verbeelding zijn. De vaak aan de natuur ontleende beeldspraak is vlakaf heerlijk: het woord meen ik niet overdreven. Zoo treft ge sterke beeldrijkheid aan: ‘Mijn droom bouwt om uw ziele-majesteit’ bl. 150, ‘Gij zijt mijn schoone zomerroode heide’ bl. 151, ‘Blank gaan mijn zeilen door den droeven nacht’ bl. 154, ‘Als van der droomen marmerblanke zaal’ bl. 155, ‘Mijn ziel geleek wel een dier heilge hallen’ bl. 164, ‘weest, verzen, schoon als prinsen en satrapen’ bl. 166, ‘De zwanen zwierven zwijgend zacht, bl. 173 enz. Toch wordt, volgens mijn bescheiden oordeel, alles nog overtroffen door den sonnetten-krans: “In Memoriam.” Dit bestaat uit vier boeken: I. Smart. II. Meditatie. III. Herdenken. IV. Vrede. Hierin treurt de dichter om het afsterven van een geliefde vriendin. Ik deel het motto mede: “Wie heeft er niet geweend om een droom die gestorven is en wie heeft geen illusies gedragen in zijn hart? O, zij was goed en schoon en ik had haar zeer lief; zij was geen vreemde in de lanen mijner droomen. Ook gingen wij saam in 't verre zuid | |
[pagina 180]
| |
de lente tegemoet..... Toen zeide er een: “Ziet gij niet hoe bleek zij is? Zij zal spoedig sterven!” En gaande in de eenzaamheid weende ik over haar.’ Ik weet niet wat we hier meest moeten bewonderen óf de innige, rijke weedomzangen óf de veelvuldige verscheidenheid in het behandelen van dit motief. Meesterlijk heeft de dichter erin al zijn reine liefde, zijn droevig lijden, zijn stille hoop uitgezegd: deze zes-en-veertig sonnetten- zonder de ‘Meinacht-symphonie’ - loopen nooit tegen elkaar aan en niet eens herhaalt de dichter zich. Ik zou haast zeggen dat hier heel de psychologische evolutie van een droefheid wordt vertolkt: eerst het wilde van de rouwsmart, dan een benard nadenken over een onherstelbaar geluk, dan een zaligende gedachte aan het verleden en eindelijk een kalmende berusting door het gepeins aan den hemel. Onbetwijfelbaar zeker behooren deze zangen - zooals overigens heel dit boek - tot het beste wat onze moderne lyriek kan aanwijzen. Om het heerlijk-schoone van deze verzen-reeks goed te gevoelen zou men heel den krans: ‘In Memoriam’ moeten doorlezen: zoo slechts kan men dit boek in zijn harmonisch geheel naar verdienste genieten en bewonderen. Felix Rutten's: ‘Eerste Verzen’ zijn een gaard vol lieve, rijke, zonnige poëzie-bloemen. In zijn boek ligt een stille, edele schoonheid : zijn verzen zijn een kroon vol mooie, fijngeslepen edelsteenen. Men werpe mij maar niet vóór dat dit miniatuur-kunst is, dat de dichter geen machtige onderwerpen aandurft, want iemand die om 't even in welke gedichten ware inspiratie toont, is een dichter in de edele beteekenis van het woord. De vergelijking tusschen den goddeloozen en den katholieken Kloos heeft me wel eens doen schokschouderen: beide, Willem Kloos en Felix Rutten, voeren een echte meesterschap over het sonnet doch daarom moeten zij niet zij aan zij op het verhoog geplaatst worden allermeest nu is het onmogelijk een vergelijking in te brengen. F. Rutten's: ‘Eerste verzen’ zijn meest zeer klankrijk: hier en daar laat de vorm toch iets te wenschen over. Met zijn boek heeft onze nederlandsche lyriek een voortreffelijke aanwinst gedaan.
Gabriel Verborght. | |
In 't Blauwe. Gedichten door Eug. Van Oye. Brugge, Vande Vyvere-Petit.Vóór de literaire beweging van rond 1890 hier te lande, had onze literatuur veel van een stille straat bij 't vallen van een zoelen zomeravond op het uur dat uit sommige huizen zoete muziek naar buiten wolkt. Plots zijn de schetterende fanfaren der moderne geluiden losgebroken en hebben in hun woeligen doortocbt het kalme muziek overvleugeld. 't Gaat ons werkelijk heden ten dage alsof er buiten de modernen geen zaligheid was voor de kunst en wij vergeten te luisteren naar die schoone stemmen, die, spijts al | |
[pagina 181]
| |
het oorverdooyend geschel, zingen blijven en schóon zingen blijven. In het koor dier ouderen houdt voorwaar dichter Eug. Van Oye, dien we reeds kennen en naar waarde schatten leerden uit zijne ‘Morgenschemer’ en ‘Vonken en Stralen’ - naast Guido Gezelle's werken schier de eenige ernstigen producten uit dien tijd - een der eerste rangen. Ons was het een waar genoegen in dezen bundel gedichten zooveel échte en fijne poëzie in stukken van den meest uiteenloopenden aard - in ‘Maria Magdalena’ en ‘De Zee’ o.a. - te mogen genieten. Gaarne citeerden wij hier eenige der beste brokken, hield plaatsgebrek ons niet in band; wij verhopen dan ook dat menig onbevooroordeeld lezer zelf uit die schoof bolle bloemen de mooiste garen zal. | |
Verzen van Annie Salomons. Van Dishoeck-Bussum.
| |
De oude Strijd door Albert Verwey. Versluys, Amsterdam. Uit Noord- en Zuid-Nederland, Van Over de Grenzen door W.O. Van Nouhuys. Baarn, Hollandia-Drukkerij.De bundel van Albert Verwey bevat de bijzonderste artikelen door hem in ‘de(n) Nieuwe(n) Gids’ en elders tusschen 1883 en 1888 geschreven; de oorsprong en de ontwikkeling der Nieuwe-Gidsbeweging kan eruit volkomen gekend worden. Bijzonder belangrijk zijn de opstellen over ‘Potgieter's Florence’ | |
[pagina 182]
| |
‘Iets over Beets en zijn laatsten bundel’ ‘De gids nu hij vijftig jaar is!’ en ‘Mijne meening over L. Van Deyssels roman Een Liefde’ die ons een gansch bijzonderen kijk geven op de literaire ideëen van dien tijd. Dat we 'schrijvers opvattingen overal niet deelen kan niemand verwonderen, daar zelfs Verwey het noodig vond in zijn voorwoord op zekere veranderingen in zijn meening te wijzen. Voor alwie de Nieuwe-Gids-beweging van naderbij wil bestudeeren, blijft Verwey's boek een kostelijk dokument. Al het goede dat wij hier reeds vroeger over W.O. Van Nonhuys ‘Nederlandsche Belletrie’ repten; mogen we in hooger mate nog van zijne pas verschenen lijvige bundels kritieken herhalen. Waar andere critici de kritiek tot een middel voor zelf- of vrienden-verheerlijking of tot een volkomen subjectieve reageering op de indrukken bij de lezing ontvangen, verlagen; blijft Van Nouhuys steeds de ernstig-strenge, daarom nooit inquisitatorische rechter, die hoe hij ook in alles liefst het goede ziet, met open oog nochtans de gebreken opmerkt en tot het volmaken der schrijvers zorgelijk aanwijst. In ‘Uit Zuid- en Noord-Nederland’ vinden wij besproken onder de rubriek ‘Vlaamsche Letteren’ werken van Guido Gezelle, wiens gedichten tot quintessens de vroomheid hebben.’ En ‘het innige verbands- en verwantschaps-gevoel met het onzienlijke is als een licht dat nu eens flauwer, dan helderder van uit den kern zijner gedichten straalt, als een vlam door den doorschijnenden wand van een kostbare vaas’. Verder ‘Het Stille Gesternte’ en ‘Het Bedrijf van den Kwade’ door Herman Teirlinck, ‘Minnehandel’ door Stijn Streuvels en ‘De Amman van Antwerpen’ en ‘Vier Legenden’ door Pol de Mont en ‘Verzamelde opstellen’ door A. Vermeylen. Op bladzijde 158,159 wordt het essentiëel verschil tusschen Streuvels’, Cyriel Buysse's en Teirlincks realiteits-weergeving krachtig en fijn geteekend. Hier eenige dier meeningen overschrijven bracht ons te ver; wij zouden voor ‘l'embarras du choix’ staan. Ook de critieken over Quérido's ‘Menschenwee’ en ‘Zegepraal’, Frans Coenens ‘Zondagrust’ en ‘In Duisternis’ en Augusta de Wits ‘Orpheus in de Dessa’ en ‘De Godin die wacht’ verdienen eene bijzondere aandacht. ‘Van over de Grenzen’ bevat o.a. een grondige studie over de verhouding van Alfred de Musset tot Georges Sand; een reeks mooie opstellen over Emile Verhaeren, Maurice Maeterlinck, Ada Negri en andere fransche, italiaansche, duitsche en engelsche werken. Deze twee bundels opstellen, waaruit W.O. Van Nouhuys' groote belezenheid, diepe kunstzin en volkomen onpartijdigheid luid-op | |
[pagina 183]
| |
spreken zullen - al mogen dan ook sommige opvattingen verschillen - door iedere letter-minnaar met graagte gelezen worden.
E. | |
Oud en Nieuw. Keus van Nederlandsche Leesstukken door J. Delaere, Leeraar aan de Normaalschool te Thorout. (Bij De Meester, Roeselare) Ie Deel: Verhalen. - Beschrijvingen.Van sommige overigens-uitstekende schoolbloemlezingen b.v. Zuid en Noord, mogen de nieuwere en de dialectschrijvers met eenige reden klagen. Over de bloemlezing van den Heer Delaere mogen de Westvlamingen, oudere en jongere tevreden zijn. Het leeuwenaandeel is voor de West-Vlamingen: de twee Gezelle's, Streuvels, De Clercq, De Laey, Van Haute, Verriest. Het boek is er in letterkundig opzicht niet te slechter om en we vermeenen dat het den samensteller, meer om te doen geweest is een keus van leesstukken te bezorgen, (van de eenvoudige af tot de verhevenste toe), dan een beeld te geven van onze letterkunde. In dit laatste opzicht is het boek natuurlijk onvolledig: De oudere schrijvers en ook jongere zooals Pr. Van Langendonck - Lambrecht Lambrechts - Herman Broeckaert en de Hollanders krijgen niets of niet wat hun toekomt. In het eerste opzicht is het boek over 't algemeen zeer goed en verdient het warme aanbeveling. Men verzekert ons dat het 2e deel, dat, hopen wij, eerlang zal verschijnen, minder-speciaal Westvlaamsch zal zijn. | |
Eenige Peerlen, van Dr A. Snieders (bij A. Siffer, Gent).Bij den Heer Siffer te Gent wordt eene nieuwe druk van Dr Snieders werken voorbereid. Deze werken zullen verschijnen in reeksen. - De le reeks bevat: a. Eenige Peerlen (Klein Vrouwke, Zaterdagavond, Vaderhuis, Sneeuwvlokje, Hoppebellen, Job Jeurick, Aan den oever der zee, Een Waterdroppel, Villa Platella). - b. Bloemengraf. - c. De Speelduivel. - d. Arme Schoolmeester. - e.f. De Gasthuisnon (2 deelen). Elk boekdeel kost 1.25 + 0,15 voor frankeering, gebonden: 3.00. Buiten inteekening kost het boek 1,50 of 2.25. Een herdruk van Dr A. Snieders werken is noodig, want overal worden deze boeken gretig gevraagd en gaarne gelezen. Ze hebben eene eigenschap, welke vele moderne werken niet hebben: ze boeien en daarom zullen ze steeds populair blijven. | |
Mannenwetten, door G. Vermeersch. Roman in 2 deelen (Van Dishoeck, Bussum).Bij het bespreken van het boek ‘De Last’ drukten wij onze spijt | |
[pagina 184]
| |
uit dat in dien Roman geene vrije menschen maar sensatieslaven handelden. In Mannenwetten is het heel anders: Daar wordt ons een menschenziel ontleed, die wel aan 't lichaam gebonden, in zonde valt maar toch niet reddeloos verloren gaat. Bertha, een achttienjarige kantwerkster naar Brugge gekomen, werd heel godvruchtig maar overdreven-preusch opgebracht. Van het kwaad der wereld weet ze slechts wat ze toevallig vernam - een uitzondering dus in onze moderne wereld vol vroeg-rijpheid. Bertha voelt zich toch vol vreemde verlangens en nieuwsgierigheid naar de verborgene wereld en eens dat ze toevallig alleen mag uitgaan ontmoet ze een jongeling, Seppen die haar begint te beminnen en opzoekt. - Bertha niet opgewassen tot den strijd tegen boosheid en verleiding bidt wel veel en volgt retretten, maar waakt niet en begaat onvoorzichtigheid op onvoorzichtigheid. Ze wordt verleid, heeft een kind en wordt door Seppen verlaten, die haar dan later haar kind ontrukt, dat ze heeft gebaard bijna ten koste van haar eigen leven en menigmaal aan den dood heeft ontrukt. Vruchteloos poogt de moeder het kind terug te krijgen. De wet erkent het recht van den man. Een heel eenvoudige geschiedenis zooals men ziet: een gebeurtenis uit het dagelijksch leven. Niet zoo eenvoudig is Bertha: zij is romantisch - bij het streven naar eene onbekende wereld. - Men kan hare gevoelens op bl. 7-8- 9 vergelijken bij deze van Gudrun aan het strand der zee. Zij is zinnelijk-ziekelijk-zwak in haar strijd tegen de zonde waarheen haar lichaam snelt met al de onvoorzichtigheid van een omeen-lamp-fladderenden vlinder, maar telkens ha de zonde komt het berouw en dan wordt Bertha uiterst godvruchtig en diepzinnigmystiek. Zeker zijn in de ontleding van Bertha's ziel door den schrijver veel zaken meesterlijk-raak gezien en weergegeven b.v. hoe Seppen op Bertha indruk maakt, hoe zij hem eerst zoekt af te weren zoo ook weerde Gretchen Faust af - maar hoe toch de verleider zich langzamerhand meester maakt van hare gedachten en gevoelens. Andere deelen schijnen ons mank te gaan aan objectiviteit en leven: Bertha's schuchterheid en onwetendheid van 't kwaad is schier onmogelijk - het mysticism b.v. op bl. 148 schijnt eer te zijn: beschouwingen die een mystieker zou maken over Bertha, dan gedachten van Bertha zelve. Daardoor is Bertha nog geen werkelijk-levende figuur; zij houdt middelmaat tusschen fantasie en werkelijkheid. De kern van het boek is Bertha's lijdensgeschiedenis, maar naar het stelsel der Fransche naturalisten heeft Vermeersch van zijn boek om zoo te zeggen gemaakt: encyclopedie van een bedrijf - het kant- | |
[pagina 185]
| |
werkstersbedrijf - in een stad: Brugge. De teekeningen van Brugge zijn wel ragfijn gepotlood en de kantwerksterswereld leeft - vooral van kijven - maar dit alles hangt er toch op de geschiedenis boven op. En deze is reeds genoeg verlamd onder een vracht juist-geziene maar toch onnuttige bijzonderheden en gebeurtenissen: Waarom b. v. wordt Bertha's kind tweemaal ziek. Stellig is de langdradigheid een hoofdgebrek van Vermeersch. Zijn stijl ook zal nog zijne persoonlijkheid moeten veroveren: nu vinden wij in hem nog wat terug van onze andere; goede stylisten. Hier en daar is de stijl eenvoudig-democratisch: de volksgesprekken o.a. zijn treffend-juist; elders is hij kunstig-aristocratisch b.v. uitdrukkingen als ‘de grond reliefde zich’ rieken van verre naar de gallicismen van C. Buyse. Aan vele Vlaamsche boeken onzer modernen verwijt men te recht dat ze de rol van den godsdienst in het Vlaamsch leven inkrimpen en dezen verkleinen tot een uitwendig formalism. Dit verwijt verdient Vermeersch's boek niet. De godvruchtige Bertha valt uit onvoorzichtigheid en zwakheid maar de godsdienst behoedt haar voor verder glijden en voor vertwijfeling. De priester-onderpastoor in het boek is een toonbeeld van edelmoedigheid en christelijke liefde, al doet Vermeersch hem soms onbehendig en onwaarschijnlijk spreken, (b.v. 105 bl. IIe Deel) en begrijpt de roeping van priester en godsdienst: het vallen te voorkomen, de gevallenen op te beuren. Het boek eindigt met een blik van hoop door tranen en een beroep op vertrouwen op goddelijke wetten beter dan de in alle opzichten mank-gaande wetten der menschen. Dus is dit slot heel wat troostender dan dat van ‘De Last’ toch is dit boek ook geen lezing voor jongelingen, en zouden best nog eenige bladzijden vol zinnelijke ruwheid weggebleven zijn.
Verschillende boekbesprekingen zijn tot de volgende aflevering verschoven. |
|