| |
Overzicht van Tijdschriften
Dietsche Warande en Belfort. (10 fr. Men schrijft in bij den Nederlandschen Boekhandel - den Heer Siffer - Mosmans senior, Venlo - bij Mej. Belpaire, Antwerpen, of bij heer Hoogleeraar Vliebergh).
De eerste drie afleveringen van 1906 zijn opperbest. Het eerste nr is gewijd aan de familie Alberdingk-Thijm. - E.H. Binnewiertz schrijft over | |
| |
J.A. Alberdingk-Thijm. Deze studie zouden wij wat uitvoeriger gewenscht hebben. - Heer Lemaire schrijft over den bouwkundige: P.J.H. Cuypers. Het beste en belangrijkste in deze aflevering zijn de studiën van E.H. Sencie over den diep betreurden Pauwel Alberdingk-Thijm, en deze van Dr J. Persijn over Lodewijk Van Deyssel. Deze zijn gansch volledig: In de 1e leze men vooral de gedachten over kunst (blz. 40-58). Men zal er uit afleiden welke sterke persoonlijke gedachten zaliger P. Alberdingk-Thijmdaarover had.
Het artikel van J. Persijn is een meesterlijk geschreven en diep doordachte critiek van het werk van Van Deyssel ‘een Eremijt en een apostel tevens; een Peter de Kluizenaar in de moderne kruisvaart voor 't schoone woord.’
Het 2e nummer bevat van onzen vriend A. Walgrave een artikel dat wij allen eens goed moeten overwegen: Het spreekt over hoogere begrippen in de letterkunde en gaat in tegen vele dwaalbegrippen, welke op onze dagen boven schreeuwen. In denzelfden zin schrijft in het 3e nummer M. Belpaire over ‘Poezie’ naar aanleiding van Verwey's ‘Inleiding tot de moderne Poezie’; Jr Belpaire houdt staande dat de nieuwere richting onchristelijk was, en dat katholieken die de moderne richting volgen op een dwaalspoor zijn.
Wij vinden nog in die twee afleveringen: goede verzen van C. Eeckels en Van Cauwelaert; twee heel schoone prozaschetsen: Makerèel (C. Gezelle) en Beppo (A.W.S.V.L.); het vervolg van de studie over Tolstoij (J. Persijn) ; drie portretten van priesters, door O. De Laey, enz.
Wanneer men overweegt dat naast dit alles nog bijdragen werden opgenomen over godsgeleerdheid, wijsbegeerte, maatschappelijke wetenschappen, natuurwetenschappen, geloofsverdediging, zal men wel moeten bekennen dat D.W. en B thans op de hoogte is.
| |
De Groene Linde, II, nr 1-2. Inhoud: J.D.C. Der alte Zoll en Professors. - Gabriël Verborght. Vriendendood en In memoriam II (gedichten).
- Joris Eeckhout bewijst dat Victor De Meyere zijne beste verzen aan A. Samain te danken heeft. Juul Spincemaille: Een kermisavond. A. Kluyskens, De gracht (gedicht). A.V.C. Karel Vande Woestijne (citiek over diens werk). Van Twee Zusters (sprookje), door Pr. Tuyaerts. Koppelteeken, ultima ratio (hekeldichten). Omer De Laeye. Bloeimaand (critiek over dit stuk van Heyermans) J.D.C. Coesarsberg (gedicht), H. Baccaert. Avonduur, G.H. -Verder nog Schetsen van T. Steppé, Leo Reynouts, Ernest Claes, Arthur Meulemans - en verzen van Aug. Van Cauwelaert, Baccaert, W.A. en F.V.C., en boekbeoordeelingen.
| |
Vlaamsche Arbeid, nr 2,
bevat gedichten van Lambrecht Lambrechts, Delfin Van Haute, Jan Van Nijlen, Leo Boucherij, Jules Delcroix, Felix Timmermans, Jozef Muls, Maurits Van Winckel, Karel Vanden Oever, | |
| |
A. Kluyskens, Albert Fierens; prozaschetsen van A. Germonprez, Bert Van Mettenyen, Oct. Stegers, en beoordeelingen.
In nr 3 staan twee schetsen: Tante Bas en haar familie (Alf. Jeurissen) - Het Mirakelfeest, door Lambrecht Lambrechts; gedichten van Jozef Muls, Karel Vanden Oever, Huybrecht Haenen.
| |
De Vlaamsche Vlagge. XXXIIe jaar: Kerstverlof
1906 behelst benevens merkwaardige bijdragen over Taaleenheid en Vlaamsche beweging een mooi schetsje ‘Vogelroovers’ en nette versjes: ‘Ploegen’, ‘Avond in de weide’, ‘Het Kind’, ‘Van Storm’, ‘Het lied der eiken’ ‘Mijn strijd’, ‘Slachtofferande in 't Semnonenwoud’, ‘De laatste Zwaluw’, ‘De Engel der dood’.
| |
De Student. XXVIe jaarg.
Bijdragen van zuiver letterkundigen aard zijn: Mastendoppeplukkers, een levendig schetsje door Jan Van Oelen. Het gedicht (het eenige in deze aflevering) ‘Avondrust’, wiegelenden rythmus door A.V.C. Vrede, schetsje door J.V.O. In de Wachtzaal door J. Van Atrecht. Het Beukenbosch (Frans Zand). - Verder studiën of beschouwingen over ‘Moderne Letterkunde’ naar aanleiding. van kap. Binnewiertz' ‘Letterkundige opstellen’ (zie Jong Dietschland Oogstm. 1905) over: ‘Letterdieverij’, ‘Vader Cats en Pater Poirters’, ‘Kritiek’, ‘Levensplichten’
| |
Ons Leven
is thans wekelijksch geworden en wordt heel mooi, met kunstformaat uitgegeven. Er worden thans meer dan vroeger bijdragen over kunst opgenomen. Elk nummer is geïllustreerd.
| |
Vlaanderen (Van Dishoeck - Bussum Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen).
Met het begin van de vierden jaargang zal ‘Vlaanderen’ zijn werkkring aanmerkelijk uitbreiden en behalve letterkundig werk, bijdragen opnemen op sociaal en wetenschappelijk gebied, zoowel als een systematisch overzicht van al wat daar leeft in Vlaanderland.’ - Aldus het prospectus: of het gegevene aan het beloofde beantwoorden zal bestatigen wij later.
Aan belletrie - artikels van anderen aard laten wij hier onbesproken - bieden ons de drij eerste afleveringen: eerst en vooral een oppervlakkige kroniek ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ door Lodewijk van Deyssel. Eene prijsuitdeeling heeft er niets aan; overbodig er bij te voegen dat de ‘Vlaandermannen’ alle d'eerste prijzen weghalen en de meeste andere vlaamsche letterkundigen niet eens worden vernoemd: ‘De Veeprijskamp’ (I en II) door Stijn Streuvels, een machtig-schoone brok klassiek proza; Kleine Ode | |
| |
aan Constant Eeckels’ door Karel Van de Woestijne, ‘le pavillon couvre la marchandise’; ‘Lucifer en de Oorlog’ van Peter Benoit, grondige studie door Lod. Ontrop; De Lofrede uitgesproken door Herman Teirlinck bij het lijk van zijn oom Reimond Stijns, de bekende ultra-realistische schrijver van o.a. ‘Arm Vlaanderen’ en ‘Hand Labeur’; twee gedichten ‘Sonnet’ en ‘Schipbreuk’ - waarvan het eerste het beste blijft - door Constant Eeckels; verder nog een vers van Om. K. De Laeye ‘De Hinderlaag’; wij lezen liever den De Laeye der korte versjes; en last and least ‘Blauwbaard of het zuivere Inzicht’ een lap zinnelijke proza van Karel Van Woestijne waar geen mensch wijs kan uit worden. De schrijver belooft een vervolg; wij danken daarvoor; van hoofdpijn, logisch gevolg dezer ontcijfering, houden we in 't geheel niet.
Onder de rubriek ‘Kunst en Leven’ vinden wij beoordeelingen van de hand van Karel Van de Woestijne over Annie Salomons' en Marie Metz-. Koning's Verzen, die goed bevonden worden; ook O.K. De Laeye's ‘Van Over Ouds’ en Nico Van Suchtelen's ‘Verzen’ krijgen veel lof mede. Heel anders varen Heyermans, Julius De Boer (met zijn ‘De schoone Verbeelding’), Jeanne Reyneke Van Stuwe (‘Huige Ter Aar’), die maar van een kale reis blijken terug te komen;
Het overzicht der tijdschriften, dat absoluut geen plein tot eigen verdediging worden moet, wordt geleverd door den redacteur-secretaris K. Van de Woestijne die op aantrekkelijke wijze over de meeste Noord- en Zuid nederlandsche periodieken praten kan.
| |
De nieuwe Gids. - (Voorburg).
Het beste dat we uit de December-aflevering onthouden is Kloos' litéraire kroniek over Rodenbachs Gudrun en Guido Gezelle's Kleengedichtjes.
Daaruit knippen wij ‘Rodenbach was een veelbelovende jongen, van een prachtigen aanleg, met heerlijk-mooie mooglijkheden in de toekomst die zich nu reeds zeer krachtig begonnen aan te kondigen’ verder ‘in Rodenbachs drama komen, zonder dat men iets van den schrijver zelf merkt, alle figuren en toestanden naar vorm, als haut-reliefs, gewonnen met prachtige, kordate hand op een stuggen, strakken, moeielijk tot mooie vormen uit te beitlen rotswand’ en nog ‘de vroeg gestorven Rodenbach ware de man geweest, om het handlingsvolle drama-in-verzen, zooals bv. Kleist en Hebbel dat konden, ook te doen bloeien in het nederlansche dubbelkoninkrijk, en dat wel niet alleen door zijn eigen scheppende kunnen, maar ook door het schoone en heilzame voorbeeld, dat hij aan de anderen gegeven hebben zou eindelijk’ waar hij wezenlijk.op zijn best is, zou geen der tegenwoordige schrijvers van dichterlijke drama's hem in eenig ding behoeven te verbeteren.
Aldus Kloos over Gudrun, als literair produkt besproken; wij wachten gretig naar hetgeen er Vermeylen over schrijven gaat in ‘Vlaanderen’ en van zulken aard zijn zal, dat verplaatst in zijn milieu Rodenbachs Gudrun een breedere beteekenis krijgen moet.
| |
| |
Over Guido Gezelle luidt het ‘wil Noord-Nederland wijs doen, dan heeft het voortaan Guido Gezelle te eeren, als onzen zuiversten en wezenlijksten, den minst-redeneerenden, den in 't geheel niet alstract doenden dichter uit de eerste 80 jaren der 19e eeuw. ‘Uit de eerste 80 jaren slechts??
Aan schetsen gaf ons deze aflevering ‘Een Romantische jongen’ door J. Reddingius, ‘Franskiljons’ een prettige schildering door Gust. Van Hulzen en ‘Na de Bui’ door Hendrik Van De Vaate. Kloos' ellendige verzen laten we maar liever onvermeld.
Het ‘Januari-nummer’ brengt het vervolg van Reddingius' romantische schets; ‘Vrede op Aarde’ een cyclus abracadabra-verzen door J.K. Rensburg, en een tooneelkroniek waarin Cyriel Buysse's laatste scenisch product ‘Se non e vero’ ten gronde wordt afgebroken. In zijn literaire kroniek weet Kloos veel goed te zeggen over Frans Coenen's Burgermenschen, een boek voor fijnproevers die wezenlijk literatuur kunnen genieten; Heyermans Schakels komt er met min lof uit; dit tooneelspel immers is ‘leesbaar voor alle, rangen van intellect en beschaving.’
Het Februari-nummer bevat schetsen van J. Reddingius, en H.J. Maas; verzen en van de beste niet door J. Reddingius en Kloos; alleen J.B. Schepers, schrijver van ‘Bragi’ epos in drie boeken, stijgt boven de middelmatigheid met zijn ‘Uit de Zangen van Bernlei’ Kloos heeft het in zijne literaire kroniek over een vertaling van Freedrich Nietzsche en over Giza Ritschls gedichten. Uit zijne redeneering over het boek van den duitschen wijsgeer blijkt eens te meer Kloos' grondelooze hoogmoed en volkomen onbevoegdheid op wijsgeerig terrein.
Mevrouw Ritschl krijgt wat goedkoopen on verdienden lof mede. Hare Verzen ‘zijn vogels: de gang van hun rythme staat in geen enkel handboek opgeteekend: 't zijn zingende ontroeringen, mijmerijtjes, verlangens zooals de dichteres hen in zichzelve hoorde; bij hun eerste geboren worden uit het onbewuste, heeft zij ze opgeschreven en er toen verder niet meer aan gedacht’. Wat men er ook van zegge, in het voortbrengen van een kunstwerk blijft het ‘vingt fois sur le métier remettez votre ouvrage’ een eerste vereischte; juist daardoor Giza Ritschl met dezen regel met de minste rekening hield, zijn hare verzen over 't algemeen geen échte gedichten te noemen.
| |
De Beweging (Versluys-Amsterdam)
deelt in zijn Januari-nummer naast onbeduidende verzen van J.H. Hylsma en eenige goede fragmenten uit ‘St Jans Lot’ door den blinden dichter W.L. Penning, drie studiën mede: ‘Oog en Oor’, door Frederik Van Eeden; ‘Sir Philip Sidney (een engelsch dichter uit de 16e eeuw) en Jacques Perk’ door Dr. J. Prinsen, lezenswaardig om zijn goede documentatie; eindelijk Karel Van de Woestijne door Albert Verwey. Uit dit commentaar van Karel Van de Woestijne's Verzen blijkt dezer essentie door den beoordeelaar volkomen geassimileerd te zijn geweest; doch den kritikus stellen we hoogere eischen en vragen hem niet alleen in de ideeën- en gevoelenssfeer van een schrijver te treden maar ook een grondig oordeel over de innerlijke waarde dier ideeën en gevoelens te | |
| |
vellen. Zooals sommige hedendaagsche critici - en tot die soort dient Verwey hier gerekend - de kritiek verstaan wordt deze al te zoetig-toegevend.
| |
Februari en Maart.
Voorop het vervolg van Dr. Prinsens studie over Sir Philip Sydney; vervolgens ‘De Kleine Johannes IIIde deel’ door Frederik Van Eeden. Het tweede en derde deel van dit boek bespreken wij hier later afzonderlijk. Eenige gedichten door Is. P. De Vooys en J. Jac. Thomson. Verder drukt Albert Verwey onder de rubriek ‘Aanteekening’ twee uitnemend-mooie poeziën van P.C. Boutens over uit ‘de(n) Gids’ en besluit zijne alleszins sympathieke studie over Karel Van de Woestijne.
Rijker aan schoone bijdragen doet zich het Maart-nummer voor. Albert Verwey leidt het nummer in met eene herinnering aan den pas-overleden Dr. W. Doorenbos, den geestelijken leider der literaire moderne generatie en bespreekt verder Aug. Vermeylen's verzamelde opstellen waarin bijzonder het vast-mannelijke hem heeft getroffen, van Is. P. De Vooys krijgen we een rammelend rijmwerk over Maxim. Gorki; ook Henri Bakels' Echo verdient geen beter etiket; gelukkig vermogen Alex. Guttelings ‘Mijn Droomen’ M.S. Roetmans gedichten en Geerten Gossaerts ‘Hymne aan de Stilte’ het nummer in evenwicht te houden.
Frederik Van Eden zet zijn ‘Kleine Johannes’ voort en belooft het slot in het eerst-volgend nummer.
| |
Lectuur (Van Alfen-Haarlem) no 11.
Caesar Gezelle bespreekt in een inleidend artikel Anna de Savornin Lohman's werken, wier dik-erop-gelegde tendenz te rechte streng wordt veroordeeld; hetzelfde afkeurend oordeel geldt voor ‘Wintertijd’ een realistisch-vuil boek van een Vlaming J. Van Overloop, voor de literaire producten in globo van Elisabeth Werner, en voor den roman ‘Aan den Weg’ door Herman Bang. Naast beoordeelingen van werken van anderen dan literairen aard worden telkens gegeven: een korte inhoud van romanrecensies uit vertrouwbare katholieke tijdschriften; het overzicht der bijzonderste tijdschriften en eene lijst der jongst verschenen werken.
|
|