lichtstreep voor de smederij; de witte koppen draaiden naar rechts en de groote oogbollen spraken de schuchtere benieuwdheid uit die hem beheerschte.
De scheper verhaastte zijwaarts den stap, stak zijn hoofd onder den onderhelft der smispoorte en riep tot den zwarten man:
‘Fons, achter eten kome'k - mijn staf is omgekruld, en hij stak hem naar binnen.
Goed zoo - zei de smid - tot straks dan, Berten.
De dieren die daarseffens zoo doodstille zwegen en zoo langzaam voortschoven, gingen daar een vijf roeden verder zoo luide aan 't bleeten, staken den hals vooruit en draafden nu schielijk voort zoodat de dichte troppel van pas uittrok tot een verdunnende rij; ze waren hun slaapstee gewaar en heel hun namiddagverlangen naar den korenbak en 't drooggeurig haverstrooi, dat nu ging voldaan worden overwon de moede sluimering waarin ze uit den kouter waren komen aandrijven.’
Fons, als Berten al een poos weg was, stond nog altijd met den hamer roerloos in zijne breedgekneukelde vuist geklemd, te glimlachen en zijn oogen tuurden onbepaald naar buiten.
Hij deed een van die bewegingen waarbij slechts het negatieve hoofdschudden een afkeurend karakter heeft, maar waarvan de gemoedelijke lippenmonkel de goedhertiginstemmende slotsom uitmaakt. Hij ontwaakte uit zijn mijmering, stak het dofrood gekoelde hoefijzer weer in 't vuur en 't ruischen van den blaasbalg herbegon.
Zijn schapen op kooi doen, avondmalen, alhoewel met eene blijde gejaagdheid afgedaan, 't had waarschijnlijk nog te lang geduurd voor den jongen Berten, want achter een klein kwaart stak hij met lichten tred de smisse binnen.
‘'n Avond Fons’ - ‘'n avond Berten’ 't eerste met eene lichte tint van bedeesdheid, 't ander met gulle klanken uitgesproken, 't waren de eenige woorden die gewisseld wierden.
De smid nam den herdersstaf uit 's jongelings handen, lei