Jong Dietschland. Jaargang 8(1905-1906)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Thetis Θέτις γ'ανεδυσετο χῦμα θαλασσής ἠεριη δ'άνέβη μεγαν οὐρανον Οΰλυμπον τε. (Ilias, I. 495-496). De zee ligt stil haar morgenddroom te wiegen in 't vuur des opengaande zonneroze, die, weeldrig bloeiend door den mist komt breken en geurge frischheid in 't geluchte spreiden. De zee ligt als een godheid, machtig groot, en brandt en bruist bijwijl in dolle drift en barmt haar breede baren zonnewaarts. Daar schuift een luwe wind de golven over. De zee wordt kalm en rustig - Schoon! oneindig! Een krans van schuim - een zegekroon - zweeft ziedend de lichte lokken rond der jonge baren. Maar zie, daar komt een blanke, ranke Nimfe, het water uitgerezen, - lijk de nevel die zilverrein, in 't eerste zonneblozen ten hemel zweeft van uit de frische weiden. Vol majesteit zoo klimt de zeegodinne in 't morgenblauw geluchte, lieflijk schoon, gehuld in lichte nevelwolk van smart [pagina 167] [p. 167] en weemoed, wit als sneeuw, vol zilvren starren. Haar blonde lokken fladdren met den wind; daar regenen blinkend waterpeerlen uit... Zij klimt... zij klimt... en ziet de zilvren zee beneden haar in breede bochten gaan; zij ziet het machtig schouwspel van het water dat laait, vol vuur en vlam, de zonne tegen; zij ziet haar lieven zoon Achilleus, dwalen aan 't barre strand der zee, vol heldenwee, en voelt die smart haar moederhart doorsnijden. Zij klimt... zij klimt... en treurt daarbij en weent... Nog hoort zij 't breede koor der zee haar 't vaarwel in wondre, vreemde melodieën zingen, - de machtige stemme van de jonge zee! - Zij klimt... zij klimt... en als een witte duive verdwijnt zij hoog in 't blinkend blauw geluchte. Juni 1905. Jan Linde. Vorige Volgende