Jong Dietschland. Jaargang 8
(1905-1906)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 85]
| |
Droefheid in de LetterkundeEen volzinnetje, dat aan het einde der besprekingen van moderne gedichten haast gemeenplaatselijk geworden is, is het volgende: ‘Waarom die onoprechte, onnatuurlijk-ziekelijke, onchristelijke droefheid? Waarom zingt de dichter ons geen vreugdelied dat verheft?’ Er heerscht in de hedendaagsche - of liever in vele groote kunst aller eeuwen - eene droeve onrust en gejaagdheid, dalende langs verschillende trappen: heimwee, weemoed, Sehnsucht, Weltschmerz, tot de haar-vuistennaar-God-ballende wanhoop. Laten we onderzoeken of en in hoever de grieven tegen die richting gegrond zijn, en ten eerste het verwijt van onoprechtheid en overdrevenheid. - Ik heb me dikwijls afgevraagd hoe een criticus zich het recht toeëigent om andere menschen naar zijn eigen maat te meten en voor overdreven uit te schelden al wat het peil zijner eigen gevoeligheid en drift overschrijdt. Weet hij hoe hevig bij een bepaald kunstenaar - die dan toch omdat hij kunstenaar is, intenser voelt - van droefheid het hart kan jagen? God alleen is ‘scrutator cordis’ en kan onfeilbaar weten of een klagende mensch de waarheid zegt ofwel de rol van ‘krijter’ speelt in een lijkstoet. Vermoeden en veronderstellen kan de criticus in dit opzicht, maar ex cathedra te spreken is gevaar loopen onwaarheden te zeggen.
* * * | |
[pagina 86]
| |
Men scheldt verder de droefgeestigheid voor onnatuurlijk, ziekelijk uit. Dat droevige gevoelens heel dikwijls gevolgen zijn van bepaalde ziekten, is een feit. Dat neerslachtigheid en weemoed vaak op zich zelfstaande kwalen zijn, leert de kennis der verstandsziekten (psychiâtrie). Het valt in het oog dat ook bij dichters de weemoed abnormaal ziekelijk kan zijn.Ga naar voetnoot(1) Wanneer neerslachtigheid normaal of abnormaal is, moeten geneeskunde en zielkunde onderzoeken, en lang niet gemakkelijk is hare taak.Ga naar voetnoot(2) Droefheid wordt door de zielkunde onder de driften gerangschikt, is dus ‘een hevige aandoening van het zinnelijk streefvermogen’. Ze kan min of meer hevig, licht-voorbijgaande of terugkeerende zijn volgens het temperament der menschen die geneigd zijn naar zielsgesteltenis of lichaamsbouw de eene tot vreugde, de andere tot smart. Critici handelen dus onvoorzichtig, wanneer zij zelfs uiterst geweldige droefheid ziekelijk heeten, zonder onderscheiding en zonder rijp onderzoek. Ze zouden moeten inzien dat menig letterkundig werk werd opgevat in oogenblikken van droefheid, en men het verkeerd beoordeelt wanneer men het beschouwt als werk van gewone menschen onder gewone omstandigheden.
* * *
Is de droefheid in alle graden onchristelijk? ‘Distingue frequenter’, komt hierbij ook te pas. | |
[pagina 87]
| |
Onchristelijk is alles wat ingaat tegen de dogmas of de zedenleer der katholieke Kerk, bijgevolg de loochening van het eeuwig leven, van straf voor kwaad en loon voor goed. Godlasterend is wanhoop en beweringen dat de mensch tot het ongeluk werd geschapen of noodlottig tot zonde wordt gedreven. Lasterend voor de menschheid, haar Schepper en Verlosser, is de wereldbeschouwing van hen, die in romans of tooneelwerken slechts schilderen ‘broodbeestige dieren, in de grep verzonken’, monsters zonder verstand of wil, dierlijke wijven, en nooit zien reine engelenzielen zoetstralen in naar den Hemel starende oogen; de beschouwing van hen die schijnen te beweren dat Christus te vergeefs op het kruis is gestorven. Zieldoodend en alle krachten uitzuigend is weemoed, die geene andere uitkomst ziet dan onbewustheid of zelfvernietiging of tot elke edele krachtinspanning onbekwaam maakt. Maar er is dan toch ook droefheid die gepaard is met allerchristelijkste levensbeschouwing en niet minder diep gaat, wel integendeel, dan de onchristelijke.
* * *
Volgens de katholieke leer is de mensch tot het eeuwig geluk geschapen en bezit hij de noodige middelen om, indien hij wil, ertoe te geraken. Doch slechts hierna zal die zaligheid - volledig en eeuwig - bestaan. Zij zal wezen het aanschouwen van God en het genieten in Hem van alle goed.Ga naar voetnoot(1) Hier beneden ziet de mensch God niet dan in den spiegel | |
[pagina 88]
| |
zijner werken. Het geluk wordt beperkt door de smartgrenzen van onvolledigheid en kortstondigheid. De veroordeeling over de eerste ouders en in hen over hun nageslacht uitgesproken, beheerscht het menschelijk leven. Vondel heeft die gebeurtenis in ‘Adam in ballingschap’ ten tooneele gebracht als ‘aller treurspelen treurspel - prima malorum causa’, d.i. de eerste oorzaak aller rampen. Uriël zegt tot de Cherubijnenwacht: ‘Gaet, bewaeckt den gouden boom van 't leven...
Opdat geen ballingen de vrucht des levens smaken.’
De mensch wordt geboren uit smart, in afgekeerdheid van God, zijn einde. - Hij staat op eene aarde, welke hem wederspannig is ‘Het aerdtrijk, nu gevloeckt, vergelt den last van 't ploegen
En zaeien menigwerf met onkruit, stroo en kaf.
De doorne en distel stickt het zaet dat d'acker gaf
Tot dat ge nat bezweet, verkeert in stof en aerde.’
(Adam in ballingschap, 1671-1675.)
Het is wel waar dat ‘'t Beloofde zaet, verzoenende Gods toren
Herstelde uit liefde al wat in Adam wert verloren.’
(Lucifer, 2174-75.)
maar de mensch blijft beroofd van de buitennatuurlijke gaven aan Adam geschonken: onsterfelijkheid, wetenschap, vrijdom van begeerlijkheid des vleesches, van de ellenden des levens. ‘En natuurlijck uit vleesch bestaende, en hierom naer zyne natuur, ten deele met dieren, ten deele met engelen in gemeenschap getreden, helt, ten opzicht van het vleesch en de gemeenschap met de dieren, eenighzins over tot het goet des lichaems en der zinnen waertoe genegenheit en zinnen hem drijven; ten opzicht van den geest, en zijne | |
[pagina 89]
| |
gemeenschap met engelen, helt hij over naer het geestelijke en verstaenbare goet, waertoe verstant en wil hem drijven. Uit deze verscheidenheit of strijdigheit van overhellen rijst in eenen zelven mensch een. zeker strijt, en uit dien strijt en onderlinge worstelinge een geweldige bezwaernis en hachelijkehit van zich wel te draegen naerdien d'eene overhellinge d'andere hindert en tegenstae.’ (Vondel. - Inleiding tot ‘Adam in ballingschap’.) Daar geluk de rust is van het streefvermogen dat het geliefde voorwerp omvat, zal men licht beseffen hoe op aarde die rust nooit wezenlijk bestaan kan, daar genot der zinnen verkregen wordt ten koste van de hoogere vermogens en de berooving van dit genot het lichaam onbevredigd laat. Liggen niet op den mensch te loeren: ziekten en ellenden.Ga naar voetnoot(1) Wordt hij niet door den dood gescheiden van vrienden en kennissen? Is de christen meer dan andere menschen vrij van deze kwalen, moet de christelijke kunstenaar zich onthouden van het uitdrukken van zijn smartgevoel? Kan dat ernstig worden staande gehouden. Integendeel daar hij overtuigd is dat in dit leven het doel van het leven niet is, dat hij uit het ballingschap over een smal en moeilijk pad, naar den Hemel, het vaderland, moet opgaan, zal hij des te meer treuren, hoe meer hij het vaderland en den Vader, Die hem verwacht, bemint. Hoe meer hij naar volledige waarheid tracht, hoe meer ook zal hij willen breken door de hem gevangenhoudende gezichteinders. | |
[pagina 90]
| |
Hij die het meest hijgt naar zedelijke grootheid, naar klaargeziene ongesluierde schoonheid, zal zich het minst tehuis gevoelen op de wereld, waar kwaad woekert, en slechts op weinige stonden schoonheid eens door strijd van wolken bliksemt. Hem die de hoogste idealen draagt, ergert de ontoereikendheid het meest. Zelfs het schoonste op aarde is voor hem onvoldoende:
‘Wie ist dein Himmel, ach dein blauer,
Italien, so klar, so licht,
Und doch erfüllt mein Herz mit Trauer
Dein heiter-strahlend Angesicht.
-
Denn, blick' ich in die lichten Räume
Dann füllt die Sehnsucht meine Brust,
Ich ahne dunkel dann und träume
Ein reiner Licht und reinre Lust.
.............
So ist ein Ahnen unser Leben
Ein endlos Sehnen bis zum Grab,
Erfüllung wird Ihm Jener geben
Der ihm dies ahnend Sehnen gab.’Ga naar voetnoot(1)
Rodenbach heeft meesterlik dit streven aangetoond in o.a. zijne ‘Geschiedenisse’ en ‘Abyssus abyssum invocat ‘Daar rept de vleugels 't rusteloos gedacht,
en stijgt nog hooger dan die sterren ijlen
en pegelt dieper dan die krachten werken,
daar hem gedurig als een diepe wonde sert
het ingeboren heimwee naar den afgrond,
het brandend langen naar het eeuwig Wezen,
den ongenoemden, onbegrepen Hem.’
Bij het doorbladeren van oude nrs van ‘De Vlaamsche Vlagge’ trof mij (Jaargang 1896, bl. 74) een gedicht ‘Lentenachten’, waaruit ik dit paar strofen overschrijf: | |
[pagina 91]
| |
't Is ruw voor de eindloosheid geschapen
van de eindloosheid verblind te zijn
en niet te kunnen - arme schapen -
zelfs blikken in een zonneschijn.
De mensch alleen moet kreupel hinken,
Hij is hier op zijn wegen niet:
De wet luidt van zijn alsemdrinken:
Hoe grooter ziel, hoe meer verdriet.’
Is die gedachte niet het leidmotief der grootste kunstwerken. Is hun kreet niet deze (vap Rodenbach in Geschiedenisse): ‘Wij banen wegen en wij zijn op gang, wij streven, streven, streven.’? In het voorwerp van dit streven ligt het verschil tusschen christelijke en onchristelijke droefheid, en ook in de wijze; want wij hebben de hoop, die ons zaligt. Dat feitelijk in de XIXe eeuw de meeste droefheid onchristelijk was, is onbetwistbaar, en kon, gezien de tijdsomstandigheden, niet anders. De eeuw was immers ‘Vol dwaling, drift, verlangens en vervalschte heugenisse’ (Rodenbach) en vond ‘un tel dégoût que je me sens mourir’, omdat de meeste harer ongelukkige maar geniale kinders de rol der smart niet verstonden, geene vaste hoop bezaten en door de samenzwering aller wetenschappen nog dieper in dwaling werden gedompeld. De christelijke kunstenaar mag niet weenen ‘zooals dezen die geene hoop hebben’. Hoe luid ook de storm zijner droefheid giert, steeds moet hij neerkruipen onder de druppelende hoop-olie en ruischend ‘Fiat’ zeggen. Maar weenen mag hij toch. Zijn de levens van de grootste heiligen niet vervuld met zielewee?Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 92]
| |
Slaan niet door sommige boeken der Heilige Schrift en kerkgezangen de hevigste vlammen op van smart of zieledrift (Men denke slechts aan het Boek Job, aan verzuchtingen als Salve Regina en de slotverzen van Adoro te)? - Schreven de best-katholieke dichters geen gedichten die zeeën wee dragen o.a. Gezelle in ‘Irrequietum’ ‘Consommatum est’?
* * *
Ik hoop door de herhaling van die oude waarheden bewezen te hebben, dat vele critici iets zeggen dat ze niet weten, wanneer ze in bepaalde stukjes de droefheid overdreven of ziekelijk heeten, en dat het eene onwaarheid is dat alle droefheid, zonder onderscheid, onchristelijk heeten moet. Mijne bedoeling is evenwel niet geweest te verdedigen de kunstmatige droefheid, de auto-suggestie van weemoed, welke misschien bij eenigen de plaats van echte droefheid inneemt; dat koketteeren met gevoelens van anderen, dat toonen aan de wereld hoe men teeder is. Het snobisme of dilettantisme van hen die die opwellingen der vreugde bevechten, of het beneden de waardigheid van hunne weledele monden achten, te lachen wanneer ze dit natuurlijk zouden willen doen, is verachtelijk even als elk snobism of dilettantism. Die niet gevoelt, moet niet dichten: ‘Geene valsche zuchten en geen valsche tranen,
geen mom op 't aangezicht des Noordschen zangers,
maar 'lijk gij 't leven in u leven voelt
en rond u, dwing het in uw lied te leven
o zanger, echt en trouw gelijk een kind.’
Och neen, wij hebben het niet noodig dat menschen mooie woorden als mozaïeksteentjes ineenschuiven, wanneer onder die woordenrijen slechts leugentaal schuilt. Er zijn | |
[pagina 93]
| |
veel nuttiger stielen dan deze, en men verwarre toch nooit kunst en techniek, kunstenaars in de ziel en min of meer behendige techniekers. Feestvierende vrienden bezig hun noenmaal te verteren, studenten op Vlaamsche leute, kooplieden die met het hoofd vol cijfers van de Beurs terugkeeren, juichende boeren op jaarmarkten, of 's Zaterdags met geld op zak naar huis gaande werklieden, zal men met geen treurlied voldoen: die vragen iets dat schatert, juicht en huppelt. Romanlezende of naar schouwburggaande gewone lieden houden er fel aan dat Heer X. en Juffer Z. in het laatste hoofdstuk of in het Ve bedrijf elkaar bruidegom en bruid mogen heeten. Op banketten van muziekanten of pompiers zal niemand ooit zoo dwaas zijn stukken als De Mussets, ‘Nuits’ voor te dragen. Voor zulke omstandigheden passen andere liederen. En dezen, die ze schrijven, kunnen wel verdienste hebben. Maar men vergete toch niet dat de dichtkunst wel een hooger doel heeft dan eenige stonden genot - dat dan dikwijls nog slechts physiologisch genot is - te verschaffen of het utilitarisme te dienen. Zij is ‘stem van 't oorbeeld en zingt het oorbeeld tegen.’ en ‘Poète, c'est ainsi, (gelijk de pelikaan) que font les grands poètes. |
|