Jong Dietschland. Jaargang 8(1905-1906)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Leonidas I Ze lagen allen op hun koopren schilden neer, en blauw van bloed verkropen hunne pezen nog trillend op hun bruine dij en weg en weer; - de horsenharen op hun helmen bezen. Ze lagen rij aan rij, te sterven speer bij speer en 't eene wezen bernend naast het andre wezen. - En eenzaam op de lijken en zijn liggend heer stond hij met 't hoofd omhoog en rilde en recht gerezen, En met zijn koopren borst en met zijn valen voet vooruit en met zijn blinkend hoofd vol bloed stond hij te vloeken boven al de dooden. Hij stond daar stijf en stom in 't spannend kleed vervloekte Perzen en verwenschte goden omdat geen mensch zijn lijf en leven dood en deed. II Het schoten stadig Perzen met hun lange pijlen naar 't koopren lijf dat daar alleen nog levend stond, maar hij bleef staan en stampte slechts bij wijlen de stalen schichten dieper door in elke wond. [pagina 30] [p. 30] En 't sloegen dan van alle kanten blanke bijlen op zijne bijl en kletsten dat de roode grond en dat de bleeke lijken er van kermden mijlen en mijlen ver de gansche Thermopylen rond. En 't sloeg een blanke bijl met hare stalen snede door zijnen koopren kop tot onder zijnen mond en 't hepen met de bijl twee koopren krullen mede. En 't was dat koper dat zijn ziel aan 't lichaam bond en aan de Grieken en 't was los en los zijn leven los en lam geknakt in 't krakend sneven. Emiel Vereecken. Vorige Volgende