Jong Dietschland. Jaargang 7(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 223] [p. 223] Zon De witgebrande zon blaakt in den zomermiddag: een vlammend opgelaai van blonden zilvergloed - Aan 'shemels verre kust vlekt grimmig-zwart een wolkje dat rennend aanzwelt tot een reuzige' onweersvloed. En de oude nooit volstreden kamp is weer aan 't zoeven: De wolken slaan bedrijvig hunnen gordelmuur de zonne rond. Zij straalt en rijst 't gevaar trotseerend uit vlagenoceaan gelijk een eiland vuur. Vermoeid van steeds te stralen en te strijden, eenzaam in 's hemels lichtwoestijn zoo ongenaakbaar hoog liet soms de zon zich glijde' in de armen van het onweer en sloot ze 't rustbegeerend, roodgefolterd oog Maar heden voelt ze zegevierend zelfbewustzijn. Extatisch-oppermachtig kijkt ze in het gelaat van haar belegeraars - als boetelingen buigen en bidden om gena de torens van den haat. Ze werpt hun zondenmantels weg en doopt hun hoofden in haren gloedjordaan, streelt met een vredezoen op 't treurend voorhoofd al de zwarte rimpels effen en vlamt al-zuivrend in den witten zomernoen. L. Dosfel. Vorige Volgende