Jong Dietschland. Jaargang 7
(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 187]
| |
IPol de Mont, Verzen van Noord- en Zuid-Nederlandsche dichters, Zwolle.
Wil een bloemlezing goed zijn dan moet haar samensteller het goede van het minderwaardige met onpartijdigheid weten te onderkennen m.a.w. hij moet een onpartijdig, met-zekeren-smaak-bedeéld man wezen. Ongeveer zeven jaar na den eersten biedt ons heden Pol de Mont den tweeden druk van zijn ‘Sedert Potgieters dood’ met gewijzigden titel aan. Albert Verwey (n⁰ 1 van de ‘Beweging’) heeft eens flink bewezen dat Pol de Mont om de onzekerheid van zijn smaak - ‘die allereerst daardoor uitkomt dat hij minderwaardige gedichten als bouwstoffen tot zijn beeld heeft toegelaten, maar dan ook hier door dat.hij de beteekenis van de goede gedichten, hun verhouding namelijk tot de hoofdlijnen van zijn beeld, blijkt te hebben misverstaan’ een slechte bloemlezing heeft bijeengebracht, wij mogen er bij voegen dat deze anthologie ook slecht blijft omdat Pol de Mont een hevig-partijdig man is. In het voorwoord staat o.a. dit te lezen: ‘...'t was noodzakelijk van nu af meer gewicht te hechten aan hoedanigheid dan aan hoeveelheid, aan artistieke waarde dan aan volledigheid...’ Zoo wordt dus het niet-artistieke-genoeg uit den bundel geweerd: En wie zijn die niet-artistieke-dichters die hun plaats moesten afstaan voor Gezelle (een nieuw dichter? onbekend in 1896 datum van den eersten druk?), Schepers, van't Hoog, van Offel, Scharten, de Clercq en van de Woestijne? We missen in den tweeden druk: van Oye, Soera Rana, Lovendaal, A. Sauwen, Lapidoth, | |
[pagina 188]
| |
Jungius, Eduard Brom, Priem en Borel. Het valt niet te betwisten: sommige oudere dichters staan reeds in den vergetelhoek en mochten hier dan ook wel wegvallen; maar zijn van Oye en Eduard Brom bijv, ‘oudere’ dichters die reeds uit een bloemlezing van dien aard mochten verdwijnen. Zijn die niet zoo ‘artistiek’ als een Scharten en een van't Hoog? Maar Eduard Brom is de groote hollandsche katholieke dichter... dus moest hij verdwijnen...! Moeten wij er langer op steunen? In zijn bloemlezing komen de katholieke dichters aan hun recht niet. Er was nochtans keus genoeg: Cuppens, Belpaire, Hilda Ram, Lenaerts, Binnewiertz, Lambrecht Lambrechts, Caesar Gezelle, van Haute, Om. de Laeye, C. de Klerk, Maria Viola, Albertine Smulders, enz. enz. En waar bleven zooveel anderen?? Om te besluiten: die bloemlezing is bitter onvolledig.... en daardoor zeer slecht. | |
II.Wij lezen in het Voorwoord van den ‘Vlaamschen Oogst’: ‘Dit wil vooral een bloemlezing zijn uit die vl. dichters en schrijvers die zich in het laatste decennium hebben doen gelden, een beeld van het nieuw literair leven, waarvan het tijdschrift ‘Van Nu en Straks’ nu door ‘Vlaanderen’ voort gezet, het voornaamste orgaan geweest is. Eerst en vooral die titel: ‘Vlaamsche Oogst’! Waar men spreekt van ‘Oogst’ daar bedoelt men ook door-rijpe vruchten: of deze hier te plukken vallen? of er reeds een vlaamsche oogst bestaat? Een ernstig lezer kan toch ‘de eerste vruchten van een kunst, waarvan de volle rijpheid in de schemerende toekomst ligt’ (uit Vermeylens voorwoord) nog niet houden voor een ‘Oogst’. Hoe meent het ‘Vlaanderen’ zelf met die bloemlezing? (bl. 98, III jaarg. 1905. Herm. Teirlinck). Luistert maar ‘'t en is dan geen grap van mijnentwege, als mij de ‘Vlaamsche Oogst’ lijk een luttele aardigheid voorkomt’. En verder: ‘Vlaanderen rijpt en de vruchten gloeien in de toekonjst. Vlaanderen had dezen oogst niet noodig. Wij zijn dat allemaal in den grond bewust’. Dus er bestaat nog volstrekt geen ‘Vlaamsche Oogst’. Zullen wij daaruit besluiten: ‘Vlaamsche Oogst’ is een slechte bloemlezing? Zoo ras niet! wij weten enkel te zeggen dat de verzamelaar ons niet gaf wat hij beloofde. Nu mogen wij ons wel eens afvragen of Herckenrath een getrouw beeld van het ‘nieuw literair leven’ te schenken wist. Wij hoeven slechts den inhoud van 't boek na te gaan om terstond gewaar te worden: wij hebben hier maar te doen | |
[pagina 189]
| |
met ‘sommige’ van die dichters en schrijvers die zich in dit laatste decennium deden gelden. Ja... maar zal de verzamelaar mij opwerpen ik wilde een bloemlezing bijeenbrengen uit het werk van de ‘Van-nu-en straks- en Vlaanderen-mannen’. Enkel van deze schrijvers, van dit literair leven wilde ik een beeld ontwerpen’ Ja? Nochtans schreef Vermeylen in zijn voorwoord ‘waarvan Van nu en straks... nu door “Vlaanderen” voortgezet het voornaamste orgaan is geweest.’ Het voornaamste, heer verzamelaar! Er waren dus nog andere organen: de Arbeid, de nieuwe Arbeid, Dietsche Warande en Belfort bijv. ‘Van nu en straks’ en ‘Vlaanderen’ hebben goede elementen gekweekt, maar niet alle echt-vlaamsche elementen komen uit van ‘Nu en Straks’ en werken mede aan ‘Vlaanderen’. Dat het Herckenrath om zulk een beeld niet te doen was bewijst hij zelf wanneer hij dichters en prozaschrijvers opneemt die nooit of nooit een woordeken 't zij in ‘V. nu en Str.’ 't zij in Vlaanderen schreven.. Zoo begroeten wij hier den fijnen artiest Maurits Sabbe en den ‘zoet-gevooisden’ D. van Haute. Herckenrath heeft buiten die grenzen gegrepen en... misacht wat in eigen gaarde fleurde... zoo hij slechts schrijvers van die richting opnam, nog eens waarom bleven Richard de Cneudt, Jef Mennekens, Willem Gyssels bijv. weg? Wij besluiten: Er bestaat nog geen vlaamsche oogst; Wij kregen hier geen beeld van 't nieuw literair leven uit dit laatste decennium in 't algemeen, zelfs niet van dit literair leven dat zijn ontstaan en ontwikkeling aan de organen ‘V.n.e.Str.’ en ‘VI.’ te danken heeft. De vraag blijft dus deze: Wat hebben wij aan deze bloemlezing? Dit is voor ons een raadsel: wij hadden ze immers volstrekt niet noodig. Eenige stukken overigens maken van dit boek geen lectuur voor iedereen - Dit geldt evenwel in hoogere mate voor ‘Een picnic in proza’. | |
III.Van Onzen tijd door Jaak Boonen. - 'twas nu eigenlijk tijd een boek te maken waarin proeven voorkwamen uit het werk van onze goede moderne schrijvers, van de mannen van onzen tijd. 't Was tijd... ja! want hoevele lieden kennen zelfs de grootste onder hen! Velen getroosten zich met een... ‘de grootste schrijvers staan achter ons’ en kijken niet eens naast hen! | |
[pagina 190]
| |
Heeft Jaak Boonen nu een goede bloemlezing bijeengebracht? Kan zijn boek een klassiek handboek worden? Het voorwoord van pater Linnebank en de inleiding van priester Binnewiertz zijn twee stukken kloek proza, maar Jaak Boonen zelf heeft te haastig gewerkt. Die haast komt allereerst daardoor uit dat hij uit het werk van goede schrijvers slechte of minder goede brokken koos, dat hij stukken opnam van schrijvers, die nog geen ‘goede’ schrijvers heeten mogen en ook hierdoor dat zijn bio- en bibliographische notas voor zekere en noodige verbetering en aanvulling vatbaar bleven. Wij bewijzen dit: Voor de volgende schrijvers viel er een andere d.i. een betere keus te doen: W.G. Van Noùhuys, Albrecht Rodenbach, Hugo Verriest, Prospervan Langendonck, Virginie Loveling, Mathilda Ramboux, M.E. Belpaire, Aletrino, Vermeylen, Gyssels, de Cneudt, de Klerk, Godfried Hermans. Bovengenoemde schrijvers kwamen aan hun recht niet omdat de verzamelaar of te weinig bladzijden aan hun producten wijdde of stukken opnam die de eigenaardigheid dezer schrijvers niet doen uitkomen: Waarom ook aan sommigen nog of reeds een plaats gegund. Moesten hier verzen overgedrukt worden uit ‘allerjongste’ bundels? L. Krijn, F. Toussaint, K.v.d. Oever b.v. konden het toch niet kwalijk nemen zoo zij in een klassiek handboek nog niet opgenomen werden. Want wij zagen ‘V.O.T.’ gaarne klassiek en zoo volmaakt mogelijk, daar een boek als dit noodig is. | |
IV.
| |
[pagina 191]
| |
Dat wij hier niet te doen hebben met een ‘Oogst’, maar wel met een akker waar - naast talrijke rijpe en zware korenaren - veel onkruid woekert: daarvan zijn de verzamelaar en lezer ten sterkste bewust. De verzamelaar mocht - volledigheidshalve - dat onkruid toch niet verwaarloozen. Misschien ligt daar eene belofte voor de toekomst? misschien??? wij zullen later zien ‘een uitgever blijft altijd de man van zijn tijd’ zegt met veel gezond verstand de verzamelaar. Over den litterairen inhoud dezer bloemlezing. moeten wij niet langer uitweiden: Wij besluiten dat dit boek allerbest is. Met den verzamelaar zijn wij 't niet eens wanneer hij zegt: ‘bij de gedichten hebben wij geene (auteurs)-namen gezet: wij willen den lezer in zulke omstandigheden plaatsen, dat hij lezen kan zonder den invloed te ondergaan van namen, vooringenomenheid en vooroordeel’. 't Is toch erg ongereed als men telken male de inhoudstafel moet raadplegen! De bio- en bibliographische notas zijn niet al te volledig: hier en daar denkt men onwillekeurig aan een soort ‘adresboek’. En ja, waarom dit nu-veel-te-zwaar-boek niet in een handiger formaat uitgegeven? in twee deelen bijv, op lichter papier? J.E.
-------
Is verschenen bij De Meester een bundel gedichten ‘Stille Stonden’ door Al. Walgrave, leeraar aan het klein seminarie te Hoogstraten. In een volgend nummer zeggen wij daarover meer. Nu stellen wij ons tevreden het boek aan alle letterkundigen warm aan te bevelen.
-------
Verzamelde gedichten van Edw. B. Koster. - Rotterdam. W. L. Brusse, prijs g. 3.25 blad. 410. Eerst en vooral: Wij hebben hier niet te doen met een Nieuwe Gids-man d. is een aanhanger van Kloos'kunst-theorie; ‘Kunst moet de aller-individuëelste expressie van de aller-individuëelste emotie zijn’. Nu hoop ik, zullen mijne lezers verstaan waarom sommige jonge kroniekschrijvers - die maar spreken durven als Kloos reeds gesproken heeft -met ‘kregelige’ gebaren dien lijvigén bundel ex cathedra veroordeeld hebben... zoo gaat het tegenwoordig bij die heeren... ze praten elkaar allemaal na... 't is dus niet te ver- | |
[pagina 192]
| |
wonderen dat men met reden klagen hoort dat in de literatuur een jammerlijk gebrek is aan eerlijkheid en zelfstandigheid. In deze verzamelde gedichten, vinden wij: Eerste gedichten Niobe-Natuurindrukken- en stemmingen, groepen en contouren, English Poems, Tonen en Tinten en uitstekende vertalingen. Gaarne zou ik' vele bladzijden warm-aanprijzend over dien bundel willen schrijven doch ik moet me beperken; slechts de aandacht vestigende op deze gedichten waarin wij de ‘la’ van's dichters temperament hooren boven-zingen, namelijk in ‘natuur-indrukken-en stemmingen’ en in ‘TonenenTinten’. Dr. Koster vergast ons op geene ‘lyrische autobiographie’ Goddank! Even min met ‘woordsymphoniën’. Hij leidt ons in de ‘groote’ ‘Natura Mystica’ en ‘Consolatrix’... met hem worden wij verrukt door 't nieuwe lentetij..., vinden wij 't rijpgestoofde koren in lange halmenrijen langs de voren liggen... voelen we de wenteling der grauwe dagen boven ons hoofd... om eindelijk de wit-bespreide velden in winterkilte te zien sluimeren. Een nieuwe ‘Tijdkrans’ zeer verschillend nochtans van Gezelle's werk... daar dichter Koster eerst en vooral een rijkbegaafde schilder is... een schilder van stemmingsvolle landschappen in korte proza-schetsen soms, maar meestendeels in klankrijke sonnetten. Verzen aanhalen bracht me te ver... ik getroost me dan met de hoop dat menigeen zelf dien bundel zal lezen... Naast Kloos Okeanos en Verweys Persephone neemt ‘Niobe’ een verdienstelijke plaats in en is niet - zooals Verwey dit beweerde - afgeschreven van bovengenoemde poëmata. Hier en daar mocht nog wel een gedichtje wegvallen niet omdat het slecht was maar minder schoon en noblesse oblige... anders valt er hier niets te vitten... Dr. Koster's poëzie zal om de vastheid van verbeeldings- en zeggingskracht, om de sierlijkheid van vorm en de rijkheid aan klanken de eeuwig-jonge blijven... J.E. | |
Liggen gereed voor de volgende afleveringen:Studiën over ‘De Hollandsche Modernen’ door Dr J. Persyn; over Tannhaüser door J. Sebrechts; Schetsen door J. Storme, C. Mees, O. Steghers; beoordeelingen van de volgende werken: ‘Over navolging en overeenkomst in de literatuur’ door Dr Koster; ‘Gedichten’ van F. Mariman; ‘Een Rooske van overzee’, ‘'t JaarboeK der Rodenbachsvrienden’. Jörgensens ‘Eva’, ‘Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde’ en ‘Kanunnik Daems’ door W. Van Neylen; ‘Augustinus belijdenissen’ vertaald door M. Erens; ‘Noord-Hollandsche vertellingen’ door G. Carelsen; ‘Liefde’ door M. Constant; ‘De Slaapstee’ door Gorki; Schetsen van Vermeylen, Streuvels ‘Dorpsgeheimen’ enz. |
|