Jong Dietschland. Jaargang 7
(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 180]
| |
De XXe Eeuw en De Beweging (Januari 1905).Lod. van Deyssel en Albert Verwey hebben ruzie gekregen. Verwey sticht de ‘Beweging’ en Lod. van Deyssel zet alleen de ‘XXe Eeuw’ voort. Aan te stippen in de ‘Beweging’: het voorwoord van Verwey waarin hij de reden zijner scheiding uitlegt. Van Deyssel heeft bijdragen geplaatst in den ‘Gids’ - een tijdschrift, dat vóór eenige jaren nog de ‘Nieuwe-gids-beweging’, waarvan van Deyssel een der hoofden was, maar slecht verdragen kon. Nu Van Deyssel ook een ‘Gids-man’ wordt met zijn ‘Adriaan-reeksjes’ - geeft Verwey het op en doet op zijn eigen voort. Verder de voortzetting van Fred. van Eedens ‘Kleine Johannes’, lezenswaardige beschouwingen over stijl door H.P. Berlage en goede verzen van een jong dichter Alex. Guttelingen. De XXe Eeuw spant toch de kroon. Naast prozabijdragen van Jac. van Looy, L. van Deyssel, Ary Prins en Heyermans, mooie verzen van Aug. Peaux, Frans Bastiaux en Richard de Cneudt. Onze vlaming De Cneudt leverde toch nog de beste verzen. De bijzonderste brok uit de ‘XXe Eeuw’ is een zeer | |
[pagina 181]
| |
geestdriftig, subtiel-ontledend artikel van Dr H.S. Boeken over onzen grooten Albrecht Rodenbach. ‘In langen tijd heeft niet iets nieuws mij zóó sterk getroffen als dat stukje van Hugo Verriest over Albrecht Rodenbach. Wij zien daar een jong genie Albrecht Rodenbach (dat is hij immers, dat zien we aan elk regeltje, dat ons van hem wordt medegedeeld) een jong genie, die niet alleen werkt voor zich zelf, voor zijne kunst, maar die werkt als hoofdman van eene hem vereerende jongelingschap... en tusschen deze jongelingen een oudere (Verriest) die met hen meevoelt, die hen begrijpt, hen allen... En die meester schrijft nu over hem niet meer met de pijnlijke smart over het verlies, want die blijkt overwonnen te zijn, maar met de vreugde over zulk eene ziel, die zich hem heeft geopenbaard.’ Wij, vlaamsche studenten moeten den talentvollen kunstrechter Dr H.S. Boeken om deze oprechtgemeende beschouwingen van harte dankbaar zijn. | |
Beweging nr 2 en 3.Ook deze twee nummers zijn krachtig. 't Zal wel gaan zonder van Deyssel! Het Februari-nummer bevat het vervolg van ‘de (n) kleine(n) Johannes van Fred. van Eeden’, een allerliefste novelle van Styn Streuvels ‘zonder dak’. Verder artikels van J. Koopmans en J. Molenmaker en zeer schoone verzen van jan Prins, Frederik van Eeden en P.C. Boutens. Wij vinden in nr 3: Een fijn-waargenomen schets van Jac. van Looy; 't vervolg van ‘de(n) kleine(n) Johannes en andere proza-bijdragen van Koopmans, Molenmaker, Brooshooft. Allerprachtigste verzen van Alb. Verwey ‘In schoon- | |
[pagina 182]
| |
heid’. Deze van Giza Ritschi en Maurits Uyldert zijn van minder gehalte. Boekbeoordeelingen door den fijn-ontledenden geest: Alb. Verwey. | |
Dietsche Warande en Belfort. - 1904 n⁰ 12.D. Van Minden begint eene zaakrijke studie over Mistral. L. Dosfel bespreekt ‘Jezus de Nazarener’. J. Persijn herdenkt. Dr A. Snieders et Justus van Maurik. 1905n 1 Jn. M.Belpaire zet hare studie voort over Constance Teichman en D. Van Minden de zijne over Mistral. Dit nummer bevat verder een eerste hoofdstuk uit een te verschijnen roman door J. Jörgensen; goede verzen van O.K. De Laeye, het begin eener studie over de verzamelde opstellen van August Vermeylen, wiens stuk ‘Eene Jeugd’ vergeleken wordt met Jörgensen's « Levensleugen en Levenswaarheid ». 1905 nr 2. J. Belpaire spreekt verder over Vermeylens opstellen thans vooral over ‘De Kunst der vrije Gemeenschap’ en ‘De kritiek der Vlaamsche beweging’. J. Verest S. J. beoordeelt de strekking van ‘Jezus de Nazarener’(zie hooger). C. Eeckels schreef ‘Ballast’ een sterk stuk proza,met schoon-gebeitelde volzinnen maar vol neologismen. Zijne verzen zijn even mooi als z'n proza. 1905 nr 3 bevat o.a. de volgende letterkundige bijdragen : Broedergroet, een pakkend gedicht door L. Lambrechts,wijsgeerig godsdienstige beschouwingen overVirginie Lovelings ‘Twistappel’ door L. Duyckers verzen van Omer Wattez. Wat in Dietsche Warande eenigszins ontbreekt zijn letterkundige boekbeoordeelingen; onder de rubriek Boekennieuws komen, op eenige uitzonderingen na, slechts besprekingen van wetenschappelijke werken. | |
[pagina 183]
| |
De groene Linde nr 1 en 2.Een nieuw tijdschrift uitsluitend gewijd aan letterkundige kunst: scheppende kunstwerk; het is bestemd ‘voor al wie verstandelik en zedelik rijp is’ ‘alle jonge mannen van talent worden opgeroepen om mêe te doen’. In het eerste nummer zijn het voorwoord en de artikels van J. De Cock over ‘Jezus de Nazarener’, en van Leo Van Puyvelde ‘De Katholieke Vlaamse literatuur’ belangrijker dan het scheppende kunstwerk, al moet het ook gezeid worden dat alle spot in het voorwoord niet even kiesch is (Taalkunde b.v. is wat meer dan studie van punten en kommas); dat de heer De Cock veel te zacht is voor Verhulst's werk en dat in het artikel door den heer Van PuyveldeGa naar voetnoot(1) verwante maar toch verschillende zaken worden verward, nu en dan open deuren worden ingestampt en heel weinig wordt bewezen. In het 2e nr zijn de bijzonderdste bijdragen een mooi gedicht van L. Lambrechts ‘De Spoortunnel’ en eene bijbelsche novelle ‘De Boetgezant’ door J.Vanden Bossche. Deze is zeer vlot geschreven maar de zielkunde is wat oppervlakkig. De schrijver heeft gewerkt op een moeilijk gegeven. In dit nr wordt Baekelmans boek ‘De Doolaer in de Weidsche stad’ con amore beoordeeld. De beoordeelaar ‘heeft het boek met genoegen gelezen, in een trek, van het begin tot het einde’ zie, in een katholiek tijdschrift zouden wij toch willen dat op het naturalistischsmerige van het boek gewezen werde of zijn de medewerkers aan ‘Groene Linde’ wat al te bevreesd voor ‘overdreven enghartigheid en ziekelike preutsheid’. | |
[pagina 184]
| |
Vlaanderen.Januari. - Eene lieve schets van Streuvels ‘Jeugd’. Een zinnebeeldig stuk proza van A. Vermeylen ‘De strijd met den Engel’. F. Verschore geeft ons een tamelijk-lange, niet-veel-zeggende novelle ‘Nonkel Sooi’. In Vermeylens kritische bijdrage krijgt Camille Lemonnier eens flink het zijne omdat hij verricht heeft ‘een onrechtvaardig werk’ namelijk in ‘La Revue’ schreef hij een reeks ‘Impressions et souvenirs’ en ‘terwijl hij met uitvoerige ingenomenheid de Fransch-Belgische letteren verheerlijkt... wijdt hij maar enkele regels heel toevallig aan de Vlaamsche woordkunst’. K. van de Woestijne breekt met reden in een ‘kilometrisch geklets’ van veertien bladzijden Rafaël Verhulst's drama af. Veel nieuws echter vernemen wij hier niet... tenzij dat de schrijver maar kortaf besluit dat ‘Rafaël Verhuist booze bedoelingen heeft gehad’. Hier geloof ik toch, sloeg K.V.d. Woestyne den nagel op den kop. Februari. - Cyriel Buysse werkt voor de eerste maal aan ‘Vlaanderen’ mede. Wij krijgen van hem een lange idyllisch-mooie novelle gansch zuiver... niet van taal maar van zinnelijke branding. Daarbij nog zwakke verzen van Ferd. Toussaint; ook van René de Clercq lazen we mooier gedichten... De puikste zijn deze van Richard de Cneudt... Waarom komen de bijdragen van dezen in Holland zeer gegeerden dichter zoo schaars voor in ‘Vlaanderen’? Uit de kroniek van Teirlinck over‘Vlaamsche Oogst’ van Herckenrath: ‘..'t en is geen grap van mijnentwege als mij de ‘VI.O.’ lijk een luttele aardigheid voorkomt... wij hadden dezen Oogst niet noodig... daar er nog een oogst moet komen...’ Maart. - Voorop een novelle van S. van Overloop. Een letterkundige kroniek van Victor de Meyere waarin besproken worden drie Zola-af kookselsGa naar voetnoot(1), romans | |
[pagina 185]
| |
van Lode Baekelmans, Van der Meer en Steynen. Verder goede verzen van C. Eeckels en K.v.d. Woestyne. | |
Groot Nederland. - Januari 1905.Louis Couperus geeft het begin van een aangrijpendtragischen roman: ‘Van oude menschen... de dingen die voorbij gaan...’ Daarop volgt een minder boeiende schets van Frans Hulleman ‘Oud-heertje’. In zijn Vlaamsche kroniek bespreekt Prosper van Hove (wie is die vlaming?) Victor de Meyere's eerste proza-bundel ‘Uit mijn land’. Uitknipsels: ‘Conscience was een trooster... hij vertelde hun niet (aan 't volk) de dagelijksche welbekende werkelijkheid van hun zwoegersleven... hij deed hen dit vergeten... en voerde ze mee naar hoogere en zachtere sferen... waar de menschen gelukkiger waren, of door wilskracht en deugd zouden kunnen worden... de Meyere zal ook eens volksverteller worden... hij wil 't volk troosten!’ Heet men ‘het volk troosten’ het steeds voor-oogen-leggen van zinnelijke tafereelen? ‘Uit mijn land’ is een slecht boek dat het volk niet lezen zal... hopen we.-Verzen van Maria Metz-Koning. Februari. - Vervolg van Couperus' roman. Top Naeff de veel-begaafde jonge schrijfster levert ons hier in haar roman ‘de Dochter’ het bewijs van een reeds stevig kunstenaars-temperament. Wij krijgen den indruk van eene in alle opzichten beheerschte compozitie. Is. Querido bespreekt breedvoerig Heyermans' Diamantstad en Willem van Nouhuys een boek over Nik. Beets. Flauwe verzen van Willem Kalma, Annie Salomons en A. Herckenrath. ‘Groot Nederland’ weet toch zeker van beters? Waarom zulke gedichten opnemen? Maart. - Dit nummer brengt geen verzen bij. Conperus en Top Naeff vervolgen hun romans. Querido geeft het slot zijner bespreking. W.G. van Nouhuys | |
[pagina 186]
| |
schrijft warm-lovend over Querido's ‘Zegepraal’. Onder de rubriek ‘Bibliographie’ worden iedere maand eenige jongst-verschenen boeken besproken. | |
De Student. - Kerstmis.In ‘Op Straat’, wordt goed verteld van 'nen armen vent, die ‘paraplus gaat repareeren’. Dat we maar een enkel schetsken mogen vinden, heet ik spijtig! Gedichten zijn gemakkelijker te vinden; maar de beste zouden mogen nog meer bewerkt en beter verzorgd zijn. Jan a Castro bezingt de Zee en zijn lied is hartroerend; die verzen zijn van de beste. ‘Is 't avond’ van Segol: min goede verzen, toch goede gedachten. ‘Het Vlasgebloei’ goed geschilderd en goede verzen. Dan nog: ‘Het Weezekind’ en ‘Van die Leliebloem. |
|