Jong Dietschland. Jaargang 7(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] Mystieke bloemen Ik ben de in blank getooide Venus' priester aan Een rozen oûter, en ik trêe met blij gebaren, Een groene myrtepalm omheen de losse haren, Vooruit, met vreemd-mystieke zomervrucht belaan. Mijn wierookvat is zilvrig lijk de sching der maan, Mijn stemme zoet gelijk van die zich voelen varen Op 't rytmisch-deinend meer. Ik bied drie duivenparen Mijn marmren goden, en aan Esculaap een haan. Mijn altaar staat omfleurd van blauwe en purpren bloemen, En gele vlinders rusten op den arm der goden Die den zwaren hoorn der weligheden dragen. - Wat reine duiven zal ik nog ten doode doemen? - Ik denk nooit aan de giften die mijn handen boden, En 'k telde nooit mijn heengewiekte levensdagen. A. Draaiers Vorige Volgende