Jong Dietschland. Jaargang 7(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 153] [p. 153] Doodenzang. I. Het duistert stil en de avondklokken komen mij zingen 't doodenlied zoo eind'loos droef, als weenden zij om mijn gestorven droomen, die 'k zwijgend in mijn arme ziel begroef. O laat ons weenen bij mijn lieve dooden, geeft aan mijn liefde en wee uw stem van brons en blijft dan eeuwig luiden, mijne boden, mijn harte, troostend met uw droef gebons. De laatste klokkenklank sterit op de winden: ik blijf alleen met mijne smart...! O nacht hul mij in 't zwart, de kleur der droefgezinden. Ach, sluimert rustig zacht, mijn doode droomen ontwaakt toch niet, ik houd bij u de wacht tot morgen weer de doodenklokken komen!... Vorige Volgende