Jong Dietschland. Jaargang 7(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] De Steenbok. Vermoeid van door den wrangen mist te rennen Die op de grijnzende Alpenkammen ligt, Vermoeid van noch het flitsend zonnelicht Noch 't malsche weiland der vallei te kennen, Van in het doornig hout zijn pels te scheuren Zijn vluggen poot te kwetsen op de rots, Van daaglijks, in zijn wanhoop en zijn trots, Het dondrend schot te tarten aan de deuren, - Had hij zich over rand en kolk gebogen Om in de wenkende armen van den dood Het heil te zoeken dat hem steeds ontvlood, - Toen hij, schril flikkerend vóór zijn duizelige oogen, Een struikgewas, bevracht met gouden regen, Frisch, jong, hoog, geurig in het mos zag staan, - En blatend, likkend naderbij gegaan, Werd weer het leven hem één vreugd, één zegen: Lambrecht Lambrechts. Vorige Volgende