Jong Dietschland. Jaargang 7(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] Heilig Sakramentdag in de Kempen. Processie in een hoekje woudnatuur. Geen gouden heuvelrythmus aan de kim. Omhoog, het blauwe veld der leeuweriken; Beneden,'t groene wiegelmeer der dennen. Geheime vrede en zoete kloosterstilte, Een lommerdak vol droomend orgelspel. Bemaluwd met opeengetaste naalden, Gepanterd door een zwerm van wemeloogjes Die brandend uit de zwarte toppen flitsen, Ligt malsch en warm en kreukend voor mijn voet De fulpen weelde van het boschtapijt. Een psalmodie wordt hoorbaar in de verte, Dof, traag, breed, heerlijk groeiend, voller dreunend, Gemengd met zilverstrooiend belgerinkel, En, tusschen't groenbemoste stammenhout Verschijnen op de blonde kronkelbaan De tempelknapen, - groote purperbloemen. Het is de rijke stoet der rijke abdij, Die aangegolfd komt met zijn dichte scharen, Festoenen zwaaiend, wit- en blauwgesluierd: Een regenboog die wandelt over de aarde, Een vlammenwolk die om mijn schouder laait. Het vrome schrikgevoel der kinderjaren Bevangt mij bij het zien der koperluchters, Banieren, ankers, harten, offerschalen, Die 't Hoogeerweerdig plechtig vergezellen. Ik denk aan englen Gods met vonkelzwaarden, [pagina 142] [p. 142] Aan rollend bliksemvuur in Israël; Ik droom van 't eerste blonde lichtmirakel Dat in de stomme baaierdkolken viel; - En duizelig krimp ik in de bremmen neer, Wanneer de witte drom van witte monken. Gevolgd van 't mijterdragend abtenbeeld, Mij in zijn dichte wierookmantels hult. De jubelhymnen en de rozenkransen Verzwakkeil weer en ruischen langzaam weg, Versmeltend met de symphonie, De doffe symphonie der dennenboomen. Lambrecht Lambrechts. Vorige Volgende