Jong Dietschland. Jaargang 7
(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 116]
| |
Overzicht van Boeken en TijdschriftenGa naar voetnoot(1)De Vlaamsche Zanger.tweede deel, 120 liederen verzameld door M. C. Priester uit het land van Loon. Prijs 2 fr. Borgloon Jos. Paque-Baeten, Jan van Straelen. Bevat liederen uit: Honderd oude VI. liederen van Jan Bols, het Liederboek van Groot Nederland door Coers, het liederboek van E. H. P. Morre, de kleine Zanger van Robijns, het Oude Nederlandsche Lied (het standaardwerk van F. Van Duyse), uit Lovania's Liederenboek, uit de Vroolijke Zanger van A. J. Van Winkel, uit ‘deZangvogeltjes’,uit‘de Heidebloempjes van Frans Andelhof, uit een half 25 VI. Liederen, uit Vergeet mij nietjes door F. Vinckx, benevens afzonderlijkverschenen of bij onzen weet onuitgegeven liederen; enkele liederen met klavierbegeleiding; aan het levenslustige zingende jonge volk uit Vlaanderen warm aanbevolen. Een woordje over wat de verzamelaar schrijft over de verschillende teksten, der Brabançonne: zijn bekommernis heeft geenen grond om de eenvoudige reden dat de Brabançonne, buiten geringe muzikale waarde, een afgekapten rythmus heeft en in eene beweging gesteld is die het totaal ongeschikt maken om door groote massa's gelijktijdig gezongen te worden; enkel als fanfarenstuk heeft het zekere verdienste; vergelijk met de nationale liederén van Rusland, Oostenrijk, Holland (Wien Neêrlands Bloed en Wilhelmus) Denemarken, Transvaal, Noorwegen, Zweden, Frank- | |
[pagina 117]
| |
rijk, Pruisen, Holstein, Amerika (Vereenigde Staten) enz. Een echt volkslied zal de Brabançonne nooit worden ; maar wij hebben er reeds een in onzen meesterlijken ‘Vlaamschen Leeuw’.
Jan Sebrechts. | |
Van Onzen tijd.Anthologie uit Noord en Zuid, bijeen gebracht door Jaak Boonen, met voorwoord, 4 fr. bij L.J. Krijn, 224, Etterbeekschesteenweg, Brussel. Een machtige-krachtige verzameling van prozastukken en poëzie van een heele bende schrijvers uit Noord en Zuid, misschien wel de volmaakste, die wij tot hiertoe verkregen. Van zwoegende Vlamingen maakt hij vooral gewag, en me dunkt dat de Vlaamsche Jeugd er nu moet op uitzijn om het boek te bezitten. Op de eerste plaats prijkt Guido Gezelle. Nochtans druk ik mijn spijt uit dat er nog zoo weinig jonge Vlaàmsche Katholieke schrijvers in te vinden zijn. Zeker is het, dat zij nog veel verdoken zitten en wellicht niet genoeg aan malkaar gehecht zijn! Of bestaat er alleen bij de medewerkers van Alvoorder en de Vrije Tribuun kamaraadschap!? Ik laat de namen der Vlaamsche schijvers volgen: Streuvels, Rodenbach, H. Verriest, A. De Vos, De Mont, Van Langendonck, Cuppens, Leenaers, Winters, Pattijn, Hilda Ram, E. Belpaire, Lambrechts, De Clerck, Teirlinck, Van de Woestijne, G. Gezelle, R. Stijns, V. De Meyere, A. Vermijlen, Loveling, Mennekes, Godfried Hermans, Jan Eelen, W. Gijssels, E. De Bom, Hegenscheidt, Baekelmans, J. Krijn, Toussaint, De Cneudt, Van Haute, Van Offel, Van den Oever, Vermeersch, De Laey, A. Germonprez.
J.A. | |
[pagina 118]
| |
Dietsche Warande en Belfort.Octobernummer. - A. Cuppens schrijft ter herinnering aan Arthur-Marie Joseph Belpaire, bouwkundige-ingénieur, die in zijne ziel droeg deze wonderlijke koppeling: koude, sherpe wetenschap met warme, zoete kunst. Het nr is hoofdzakelijk gewijd aan het wetsvoorstel Coremans. E. Van Fraechem slaat den spijker op den kop in zijne bedenkingen op het verslag over den driejaarlijkschen wedstrijd van Nederlandsche tooneelletterkunde. In het Boekennieuws wordt slechts een letterkundig werk beoordeeld namelijk: Un divorce door P. Bourget. Novembernummer. - Dit nummer brengt ons meer letterkunde mêe dan het vorige: Eerst een merkwaardig artikel over Frans De Potter door A. Siffer; verder mooie verzen Zomer avond door J. Eeckhout (waartoe al die bindstreepjes b.v. zomer-avond, in plaats van zomeravond), Drieluik van Omer de Laeye, heel plastisch geschilderd, verzen van Eeckels waaronder eenige uitstekend zijn van schoonheid. L. Ontrop beoordeelt P. Benoits oratorio ‘De Rhijn’ . In dit nummer verschijnt het laatste bedrijf van Scheltjens drama ‘Rina’ waarvan in het verslag over den driejaarlijkschen prijskamp van tooneelletterkunde heel veel goeds gezeid wordt. Leo Van Puyvelde geeft de geschiedenis van de handschriften van Gudrun door A. Rodenbach. In het Boekennieuws vinden wij geene beoordeeling van letterkundige werken, behalve deze van ‘De Bruid van den Rhijn’ door J. Boucherij. | |
Onze kunst.Octobernummer. - Over de Tentoonstelling van Oude en Moderne Kunstwerken te Dusseldorf zegt W. Vogelzang veel kwaad: ‘Het | |
[pagina 119]
| |
programma had of wetenschappelijk kunnen zijn, of enkel op genot berekend wat voorzeker beter geweest ware. Maar nu was 't geen van beiden.’ ‘Het begin der Duitsche kunst in de Middeleeuwen was er goed te bestudeeren uit de miniaturen. Dan volgde de veertiendeeuwsche en vroeg-vijftiendeeuwsche Keulsche school met de ‘minnigliche’ Madonnas. Dit was de beste en belangrijkste phase. Verder wordt gehandeld over Jan Joest en den Calcarschen meester, ‘een kras karakter en een teekenaar van niet geringe kracht’.
Novembernummer. - In dit nr wordt Julius Lagae beoordeeld door A. Goffin. Lagae werd geboren den 15 Maart 1862 te Roeselare, Hij bezocht de Academie van Schoone kunsten te Brussel en later de werkplaats van Lambeaux en van der Stappen. In 1888 behaalde hij den prijs van Rome, waar hij de meesters van de renaissance bestudeerde. Hij heeft moeilijke, lastige dagen te doorworstelen gehad, dan van het werken om het brood, daarbij nog gekweld door 't angstig-ontzehuwend gevoel geen uitweg te weten voor zijn onweerstaanbare scheppingsvermogen. Zijn talent is heel en gansch gerijpt in zijn door en door Vlaamschen aard, en ontwikkeld tot volle rijpheid door werkzaamheid en vlijt. Hij bleef steeds, onafhankelijk van allen modegril in de kunst, zijn eigen Vlaamsche persoonlijkheid behouden. Wie eens zijn huis en atelier bezocht op de Miguel Angelo-laan te Brussel heeft er aanstonds zijn vlaamschzijn zien uitstralen, zoowel als in zijn voornaamste werken: in zijn ‘MaagdvanVlaanderen’ ontwerp nog maar, dat we welhaast in brons wenschen te zien op een plein te Gent of te Brugge, - in zijn met piëteit afgewerkte busten van zijn vader en zijn moeder, - in zijn ‘moeder met het kind’ dat nu de eenvou- | |
[pagina 120]
| |
dig-bevallige trekken van zijn, vrouw vereeuwigt in het museum te Brussel, - in zijn zwierig standbeeld van Ledeganck te Eekloo, - en vooral zijn prachtigen kop van Gezelle, waar heel de hooge ziel van den dichter-priester uitstraalt. Overal dezelfde krachtige en toch teedere, uitvoerige en toch sobere bewerking van den Vlaming. Van hem mogen we dan ook verwachten een heerlijk Rodenbach-gedenkteeken. ‘Wanneer men het werk van Lagae bestudeert krijgt men al dadelijk den indruk dat hij sedert den eersten keer dat hij den boetseerstok hanteerde, telkens is vooruitgegaan’. Beurtelings worden eenige zijner meesterwerken ontleed o.a. Boete, de verlatene, vader en moeder, de portretten van Guido Gezelle en Ledeganck, zijn visscher te paard, zijn borstbeelden en het besluit is: voor het oog van kunstenaars als Lagae verschijnt de wereld als een wonderbare en grootsche cyclus van gebeurtenissen, waarvan geen enkele verwaarloosd kan worden of onbeteekenend is, en zij zouden te kort schieten in hun zending van kunstenaar, zij die in het uiterlijke der schepselen, niet altijd trachten de ziel te vatten, die hun den polsslag van 't leven en de gedachte mededeelt. Het stoffelijke is hiervan alleen het uiterlijke deel en ontvangt van haar de geschapenheid en den vorm, die de kunst al zoekende tastend tracht weer te geven, tot op het gelukkige oogenblik wanneer duizend half bewuste opmerkingen zich oplossen in een glanzende openbaring en de ontvoerde kunstenaar in zijn werk het levensgeheim weet neer te leggen, dat hij zoo pas heeft onthuld.’
Decembernummer. - Auguste Vermeylen wijdt een artikel ‘In Memoria’ aan het Turijnsche getijdenboek, dat in den Brand der Turijnsche Biblioteca Nazionale verwoest werd en dat was ‘het aller-prachtigste | |
[pagina 121]
| |
wellicht, het geniaalste van alle miniaturen handschriften en waarvan slechts overblijft eene kleurlooze reproductie, met doode schaduwen’. Paul Lambotte handelt over eenige waterverf-schilders namelijk: Stacquet, Henri Cassiers, die zich onderscheidt door het anecdotische van zijn werk; Victor Uytterschaut die zich tevreden stelt met de meest primitieve en eenvoudige middelen. Er is een pikant contrast tusschen een bosch van Uytterschaut en een zeestuk van Alexander Mariette. Deze onderscheidt zich door breedheid van toets en krachtige eenheid. De werken van Maurice Hagemans onderscheiden zich door een gaaf van zeer breed opgevatte en decoratieve onderwerpen te behandelen. In Alfred Delaunois ziet de schrijver gaarne den dichter van droomen, van het onbewegelijk en het zwijgen der dingen, en vooral bij zijne kerkbeuken staat hij gaarne stil. Amedée Lijnen is een uitzondering in België. Door zijn voorliefde voor de voorvaderlijke genoegens van het volksleven behoort hij tot de vertellers die den geest bewaard hebben van den goeden ouden tijd; en ten slotte: ‘Onze waterverfschilderingen zijn meer en beter dan plaatjes, bestemd om als versiering te dienen voor deftige huizen, het zijn dikwijls kunstwerken in den waren zin van 't woord, hoewel iedereen dit niet schijnt op te merken. De mooie illustraties, die bij deze regels zijn gevoegd en getrouwe weergaven zijn van het oorspronkelijke, zullen dit beter staven dan al mijn geschrijf’ | |
De Student.Halfoogstnummer 3. - Puidonnoozel, goede beschrijving; met frissche verzen als: Lente van Jan A. Castro en van Roel van Branden: In 't priemen. | |
[pagina 122]
| |
Nr 4. - 'S avonds aan de Zee, een dichtje goedgeschilderd en krachtige verzen: aan de Gilde Leie en Gaver, en de zoetstille lentezucht: ‘Weidedood’ van Michiel Vonk. ‘Nero’ van Danien van Halle. Goede schetsen : een goed afgekeken ‘Luien’ en vooral: ‘Zonnebrand’ van de Koek en ‘Van een leven’. Een goed nummer. | |
De Vlaamsche Wachter.October. - ‘Zomer’, eene landelijke schets van Lod. Janssen, verzen van P. Back, hekeldichtjes van J. Van Vlierberge.
November. - Schetsen: ‘Prijs van Rome’ door P. Back en ‘Op de Kerke’, door J. Storme. ‘Uitgejouwd’ romantische zedenschets door H. Heyman. ‘Allerzielen’, verzen van Dr H. Claeys. | |
De Banier.Nr 10. - ‘De Krekel’, goede verzen van Lambrecht Lambrechts. | |
De Goedendag.Nr 10. - De heks van het ‘Vieux Castel’ eene spookvertelling door De Kremer en ‘Najaarsklachten’. We lezen ‘In den nanoen’ van jongens die haagschool maken, door A. Lotens. Versjes van Leo Michielsen. | |
De Vlaamsche Vlagge.Nr 4. - Het prachtig Verriestnummer, met verzen van D. Van Haute, A. Cuppens en S. Dequidt en de schoonste van H. Verriest zelf; ‘Ingoyghem’ geschilderd door Stijn Streuvels. | |
Nederlandsche Belletrie door W. G. Van Nouhuys. - (Van Holkema Warendorf, Amsterdam - 1904, 5.25 fr.)De schrijver van ‘Studiën en Critieken’ van ‘Letterkundige | |
[pagina 123]
| |
opstellen’ en ‘Uren met schrijvers’, komt ons nogmaals met een kunstwerk van kritischen aard verrassen. Voor wie noch over den tijd, noch over de noodige geldmiddelen beschikt om zich de bijzonderste uitingen der jongere letterkunde aan te schaffen, en daarbij nochtans geerne op de hoogte blijft, bestaat er een praktisch middel om het immer te wezen namelijk: het lezen van een goeden letter-kriticus. Er zijn veel werken van kritischen aard! Veel, maar de degelijke zijn er raar. Een echt letterkriticus mag men een raar verschijnsel heeten. Onder de besten mag men voorzeker Willem Gerard van Nouhuys op den eersten rang stellen! In zijn vorige schriften werden de meeste onzer hedendaagsche schrijvers met veel gezond verstand en diepen kunstzin beoordeeld. Zulks kan men nogmaals zeggen van het. degelijke boek dat pas komt te verschijnen, namelijk van ‘Nederlandsche Belletrie’ 1901-1903. In dit laatste werk vinden wij eene reeks opstellen die waarschijnlijk reeds vroeger in Hollandsche tijdschriften verschenen. De schrijver bespreekt er de bijzonderste letterkundige uitingen van de jaren 1901, 1902 en 1903. Wij vinden er beoordeelingen over de schriften van Herm. Robbers, J. De Meester, Dr A. Aletrino, Gérard van Eekeren, M. Wagenvoort, Is. Querido en Maria Marx-Koning. Voor het jaar 1902 ontleedt Will. van Nouhuys op aantrekkelijke wijze o.a. eenige werken van G. Van Hulzen, van Everts Jr. en van Cyriel Buysse. Treffend is hetgene hij op bladzijde 90 zegt: ‘Er is bij de Belgische realisten 't zij ze, als Streuvels Vlaamsch, of als Lemonnier Fransch schrijven, vooral nog een hang naar het romantisme, waarvan ook C. Buysse niet gansch vrij blijft’. Wie die Streuvels las, vindt dit niet juist? Wij krijgen verder een gansche reeks bladzijden toegewijd aan Guido Gezelle! De schrijver spreekt van den invloed van Bilderdijk op Gezelle. Kan men zulks aannemen? Herman Teirlinck wordt ook besproken. Eindelijk voor het jaar 1903 worden Couperus' laatste werken en Verwey's ‘Leven van Potgieter’ beoordeeld. Zoo gij ziet ontbreekt de stof niet! Ook is het een lijvig boekdeel van bijna 300 bladzijden. Denk daarom niet dat Van Nouhuys in duistere theorie verloren gaat! Neen, men leest zijne opstellen lijk men een goed-geschreven roman zou lezen. Zijne taal is zuiver en klaar, hij schrijft een Nederlandsch dat iedereen verstaan kan. Kon men zulks zeggen van Kloos' opstellen in boekvorm onder den naam van ‘Veertien jaar literatuurgeschiedenis’ uitgegeven. Die opstellen komen uit den ‘Nieuwen Gids’ een god- en zedeloos tijdschrift, waarvan de goddelooze pedant Kloos hoof-dredakteur is. | |
[pagina 124]
| |
Kloos' schrijven is gezocht; bij Van Nouhuys is alles natuurlijk. Van Nouhuys is de moderne richting zeer genegen, maar hij bezit genoeg gezond verstand om er de feitelijke gebreken van te zien. Die gebreken leert hij ons kennen, maar tevens weet hij ons met zijn diep doordringend woord de schoonheid van zoo menig fraai boek te doēn mede-gevoelen. Een echte letter-kriticus! Daarom wou ik het boek van onzen katholieken (daarom niet partijdigen) kunstbroeder in aller handen zien. Voor eenieder zal het een verstandige gids zijn, die de hedendaagsche schrijvers naar weerde zal doen schatten! Al wie gaarne op de hoogte blijft, moet dit boek bezitten! Het is voorzeker het beste dat in dien aard sedert lang geschreven werd!
Joris Eeckhout. | |
Vlaamsche Oogst, proza en poezie van hedendaagsche Zuid-Nederlandsche schrijvers, bijeen gebracht door Ad. Herckenrath. Amsterdam, S.L. van Looy, 1904.Het is eene verzameling van schetsen, opstellen en gedichten enkel van mannen uit den groep van Vlaanderen, benevens de mooie studie over Albrecht Rodenbach en ‘Avondstilte’ door Verriest, en verzen van D. van Haute en C. Gezelle. Deze bloemlezing zal, ongelukkig, aan veel Hollanders doen gelooven dat er buiten den kring van ‘Vlaanderen’ geen goede dichters en schrijvers in ons land meer leven, dat met ‘Van Nu en Straks’ de Vlaamsche letterkunde weer tot het bestaan gekomen is. Neen, toch niet. Prosper van Langendonck zegt in zijn historische inleiding, dat hun groep zich aangesloten heeft bij de echt-Vlaamsche richting van Gezelle, Verriest en Rodenbach: zij hebben het eerst in Vlaanderen dien trits van echt-Vlaamsche kunstenaars ontdekt, naar waarde geschat en gevolgd. Ik zal niet ontkennen dat de groep van ‘Vlaanderen’ wel de meeste en van de beste Vlaamsche woord-kunstenaars in zich besluit, maar daarom moeten zij van uit hun hoogte in hun maandelijksch tijdschrift, niet doceeren: ‘wij - en wij alleen - zijn het denkende en dichtende Vlaanderen’ . Goddank, het Vlaamsch schrijversbent is talrijker dan hun groep. Er is nog een Pol de Mont, een Cuppens, een Omaar de Laey, een Godfried Hermans, een Herman Broeckaert en ja waarom niet? - een Janssens, een Lenaerts, er zijn nog zooveel anderen. En Prosper van Langendonck. die « het studententijdschriftje, de ‘Vlaamsche Vlagge’ wellicht de degelijkste onzer vroegere | |
[pagina 125]
| |
revue's’ noemt, moet wel weten dat de katholieke Vlamingen en vooral de jongeren reeds vòòr twintig jaar Gezelle hun ‘heer ende meester’ noemden, Verriest als den leeraar van hen allen beschouwden, en Rodenbach als hun dichter vierden. Hij moet ook wel weten dat gedurende al dien tijd in het Vlaamsche land niet minder dan een twintigtal tijdschriften leefden, waarvan misschien geen enkel zoo degelijk was als ‘Vlaanderen’ maar waarin men toch wel zooveel goede literatuur zal kunnen te zamen rapen als hier in deze bloemlezing is verzameld. Ondertusschen durven we deze bloemlezing, door Adolf Herckenrath met veel zorg verzameld en uitgegeven, ten zeerste aanraden aan hen die, op een gemakkelijke en goedkoope wijze, zich een algemeen denkbeeld willen vormen van onze letterkunde sedert 1890. Dat denkbeeld zal echter onvolledig zijn: slechts van de mannen van ‘Vlaanderen’ zullen zij wat te lezen krijgen, en daarbij komt nog dat deze bloemlezing - en dat heeft ze gemeen met alle bloemlezingen - over 't algemeen enkel het beste geeft van wat de schrijvers leverden. Maar juist omdat we hier het beste hebben van dien groep is deze bloemlezing waard gekocht en gelezen te worden.
L.v.P. | |
De ‘Avondgaarde’ van Victor De Meyere, te Utrecht bij H. Van Romburgh. - 2.25 fr.De ‘Avondgaarde’ van den als dichter en proza-schrijver gunstig bekenden mede-redacteur van ‘de Arbeid’ en ‘de nieuwe Arbeid’, is zoo van opvatting als van uitvoering een nieuw merkwaardig verschijnsel. Uit dien bundel elegiën zingt u de ziel van een droomend dichter in zoete soms wrangheidsvolle strofen tegen. Door zijne Beatrice geleid. slentert de dichter in de avondgaarde soms wreed-gemarteld door bittre herinneringen.... waarop de Liefde dan een stillen balsem plengt.... Wat nu de taal betreft daar valt nog al het eene en het andere over te zeggen. Daaiop komen wij later weder. Nochtans meenen wij hier reeds de taalmisbruiken als slordigheden te mogen aanduiden. De gedichten uit de Avondgaarde moeten langzaam en in zeer bijzondere stemming genoten worden. | |
[pagina 126]
| |
De dichter kondigt een nieuw werk aan ‘HetDorp’. Wij hopen daarin wat meer leven te vinden - niet dat zulk gebrek laakbaar is in d'Avondgaarde - maar omdat wij weten dat de goede dichter De Meyere talent genoeg bezit om immer iets nieuws te schenken! Wij wachten dus en hopen....
Joris Eeckhout | |
De Bruid van den Rijn.Ga naar voetnoot(1) Dicht-verhaal in negen zangen, door Jan Bouchery.Bij de liefhebbers van dichters periode 1830-1880. zal dit klein epos een alleraangenaamst verschijnsel heeten. Men meene echter niet dat daarom de Heer J. Bouchery in zijne Vlaamschgezindheid een ontwerp putten gaat en dit op hoogdravende Wijze bezingt; verre van daar: zijn gekozen onderwerp is zelfs niet vlaamsch. Wij moeten het dan bij een duitschen dichter op-zoeken - nu daartoe zal niemand ooit lust gevoelen - en weten dus niet in hoeverre de navolging slaafsch is of niet.... Nochtans, het doet waarlijk deugd te bestatigen dat de H. Bouchery in zijnen puren eenvoud en ongekunstelden vorm, wel wat beters kan dan verzen schrijven à la. Ledeganck, en dat - zoo hij maar met de moderne richting in wat zij goeds heeft wilde van bij kennis maken - hij onze hedendaagsche letterkunde met een klein meesterstuk te meer zou kunnen verrijken.... Nu, dat meesterstukje verwachten wij een andere maal.... in alle geval, zijn wij den H. Bouchery dankbaar om zijn goed-geschreven verhaal in verzen....
Joris Eeckhout | |
‘Vrede den Arme’Ga naar voetnoot(2) door Marie van Ekensteen vertaald door E. Soens. - Uitgave van het Davids-Fonds. N° 141.Nu ik zeg dat nog nooit het ‘Davids-Fonds’ zijne lezers schooner roman aanbood, meene men die uitspraak niet overdreven: zij berust op den goeden smaak van menig kunstliefhebber dien ik daarover de gelegenheid had te spreken. Deze vertaling (uit het Duitsch) staat verre boven de puikste werken van Conscience, de gebroeders Snieders. Sleeckx, Ecrevisse. en Janssens; ik zou haast Marie Von Ekensteen naast Virginie Loveling willen stellen, bespeurde men bij deze laatste niet al te dikwijls de neiging tot het verdedigen harer vrijzinnige - altijd pessimistische - gedachten. Nu dan neemt de schrijfster ook eenen | |
[pagina 127]
| |
voortreffelijken rang nevens hare voorloopster gravin Ida Hahn-Hahn en overtreft deze immer in het ons voorstellen van 't ware volksleven. De begaafde vrouw heeft hare zending verstaan: door het duister heden heen wil zij den waren levens-weg aanwijzen.... dien wegwijst zij aan den held van 't verhaal: Ernest von Hellinghoff. ‘Vrede den Arme’ is dus een sociaal, ja zelfs een tendenzroman. (Niet zoo rechtstreeks als ‘Werkstaking’ en ‘Naar den afgrond’ van E. Pattijn pr.) De manier waarop de schrijfster ons het leven weergeeft is bijna immer juist; vaak zelfs realistisch. Doch, in den grond blijft hare strekking nog te veel de idealistische school nabij. Men heeft hier nog geene ware brok uit het alledaagsch leven. Zoo (ik grijp in den hoop) waarom moeten al de ‘slechte’ personages aan zulk wreed einde komen? En zou dat huwelijk van den jongen baron Ernest Von Hellinghoff met dat arm boerenkind wel mogen natuurlijk heeten? Men zegt de liefde blind.... maar....? Om te besluiten: Een prachtig boek dat overal moet indringen en gelezen worden; want het bevat zielverheffende lectuur. Daarom moeten wij den E. H. Ernest Soens om zijne vertaling uit ter harte dankbaar zijn; zij levert ons eens te meer het bewijs van den zuiveren smaak en den onverpoosden arbeid van dien geleerden man....
Joris Eeckhout.
September 1904. | |
Manuel de Littérature, par le Père Verest S.J. 2me édit. Osc. Schepens. Bruxelles.Ga naar voetnoot(1)Daar ligt reeds een tweede druk! Was die er waarlijk noodig? Voor vlaamsche gestichten bleef de eerste slecht geschikt. Voor Waalsche-Fransche scholen was hij goed. Wat voor ons, Vlaamsche studenten, in dit boek ongenietbaar bleef, was die fransche, klassieke geest, die ons op iedere bladzijde stoorde. De schrijver verwees in de eerste uitgave altijd naar de ‘Modèles Franç.’ par Procés, nergens naar de zoo degelijke bloemlezing van P. Bauwens. In de tweede uitgave vinden wij enkel op bl. 351 ééne verwijzing! Eene! Overigens wordt nooit een vlaamsch boek ter studie aangeprezen! Daarbij worden bitter weinige onzer goede hedendaagsche schrijvers aangehaald! Wij vinden er nochtans Duitsche, Engelsche en bijzonderlijk Fransche met de macht! Nu | |
[pagina 128]
| |
om tot bl. 351 weder te komen, lees dat eens! Eene nieuwe bladzijde over de Moderne Richting in de Nederlandsche Letteren. En dan nog een gansch blad afbraak! Hoor maar: ‘La plupart des adhérents (de la jeune école) professent l'impiété, le matérialisme, la morale libre!’ Nu kent gij de modernen? Dus modem - godloochenend... - ‘l'Idée n'est plus rien’! - Dus in onze moderne letterkunde zitten er geene hoogere gedachten meer! En dan,....: ‘Aussi, malgré le remarquable talent de ses adeptes n'a-t-il produit (le mouvement) aucune oeuvre vraiment grande et n'en produira-t-il jamais! ‘Et n'en produira-t-il jamais!’ Dat is wat doorgesproken! Bemerk dat de schrijver voor de fransche symbolisten enz... tot staving zijner woorden uittreksels uit hunne werken geeft ! Voor de Nederlandsche letterkundigen geen woord! geen woord!. Wij wenschen een ander handboek voor Vlaamsche Gestichten!
Joris Eeckhout
Gendbrugge 3-10-04. |
|