Jong Dietschland. Jaargang 7
(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Tinel's ‘Godelieve’ te Antwerpen.Het was voorwaar een stout bestaan uitsluitend met Antwerpsche krachten een uitvoering van dit meesterstuk aan te durven, dan wanneer het voor drie jaar met medewerking der drie beste Nederlandsche solisten en van het eerste orkest van België ten gehoore gebracht werd. De Antwerpsche solisten, hoe uitstekend ook, konden het dan ook in virtuoziteit bij de voornaamste solisten uit de opvoering te Leuven niet halen; in het orkest, waarin de uitvoerders niet genoegzaam tot elkander aangepast waren, vielen de partijen niet altijd met gewenschte stoutheid en duidelijkheid in, al werden er wel eens gebonden notenreeksen integendeel klaarheidshalve afgekapt; in de bassen waren sommige motieven en begeleidingsfiguren niet te hooren, zelfs niet indien men die verwachtende was; het Antwerpsch koor moest echter voor de Brusselsche koren niet onderdoen. Dat de uitvoering in technisch opzicht niet gansch voldeed, hoeft toch geen bevreemding te verwekken; hoe moeilijk het is gewrochten van groot gehalte naar de letter uit te voeren, blijkt uit het oordeel van niemand minder dan Wagner zelf, die in een zijner geschriften heele bladzijden toewijd aan de wijze waarop hij eenige maten slechts van een zijner opera's had willen laten vertolken, en er tevens bijvoegt dat hij nooit voldoening kreeg. In technisch opzicht kon de Antwerpsche uitvoering het dus ongetwijfeld niet halen | |
[pagina 114]
| |
bij de eerste Nederlandsche uitvoering; maar indien men nu ook bezieling en gevoel tot hun recht laat komen, valt het niet minder buiten kijf dat deze uitvoering de eerste integendeel overtrof. De solisten zongen met een gevoel dat opwelde uit het hart; koren en orkest vertolkten hun rol met aangrijpende begeestering; men zag het hun aan, men hoorde het en voelde het dat al de uitvoerders het heilige hunner kunsttaak bewust waren. - Tinel volgde Wagner op eenige nieuwe wegen na en reminiscensen aan Wagner komen er in ‘Godelieve’ wel eens voor, zooals ten andere de tekst zelf van zijn drama het hief en daar medebracht; maar heel het gewrocht door is hij wel steeds Tinel door zijn fijnheid en zoeterigheid, door de zuiverheid zijner melodieën waaraan hij, volgens de omstandigheden en met steeds bewonderenswaardig doorzicht, beurtelings een smartelijke, ondervragende, bevelende, pittige, luimige, verwoede uitdrukking weet te geven; zelfs wanneer hij toornt en wrokt, wordt hij nooit grof en zwaar; hij blijft delicaat tot in de geweldigste orkestrale dramatiseering; in het koor niet het minst bewijst hij al het oneindige van zijn talent en vooral met het oog op zijn horen kan men hem niet genoeg dank wijten dat hij Wagner op die wegen niet volgde, die, de rechte voor Wagner, voor Tinel integendeel dwaalwegen zouden geweest zijn. Zijn koren staan daar wel als levende bewijsstukken van de waarheid van 's meesters' woord - al bedoelde hij enkel de uitvoering ermede: ‘la sénérité dans le chant n'exclut ni la grandeur ni l'animation’.Ga naar voetnoot(1) Maar ‘Godelieve’ heeft nog hoogere verdienste dan die van een kunstgewrocht: het is een goede | |
[pagina 115]
| |
daad; die moegetobt is van Wagneriaansche philosophie doet het dubbel deugd en brengt het een blijde verrassing aan nu ook eens dichtkunst en muziek ten dienste gesteld te zien der ware, heldere, Christelijke begrippen uit dagen van kindsheid. Mocht er nu eindelijk een of ander machtige der aarde gevonden worden die voor ‘Godelieve’ slechts het tiende deel verrichten zou van wat Lodewijk van Beieren voor den ‘kringderNibelungen’ deed; of mochten de talrijke bewonderaars van den meester zich vereenigen en het hunne bijbrengen om door een opvoering van ‘Godelieve’ in den schouwburg, waarvoor het stuk bestemd werd, te bewijzen dat, vermits Tinei niet te groot is voor Vlaanderen, Vlaanderen niet te klein is voor hem!
Jan Sebrechts. |
|