Jong Dietschland. Jaargang 7
(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||
De oorspronkelijke tekst van Rodenbach's Gudrun.Ik had het genoegen A. Rodenbach's handschrift van Gudrun zorgvuldig te kunnen nazien en het met de drukuitgaveGa naar voetnoot(1) te collationneeren. Zoo vond ik in die uitgave enkele feilen - die meer dan gewone drukfouten zijn - een paar tekstveranderingen die door de uitgevers aangebracht zijn en niet in het handschrift voorkomen, en ook gansche verzen, in den druk weggelaten. Hieronder geef ik ze ten beste aan de lezers van Jong Dietschland, waaronder de meeste wel Rodenbach-vereerders zijn: het zal hun aangenaam zijn den tekst van hun Gudrun-exemplaar te kunnen herstellen naar den oorspronkelijken tekst. De drukproeven van het eerste bedrijf werden door Rodenbach zelf nog verbeterd, op 't einde van zijn leven. | |||||||||||||||||||||
Tweede bedrijf:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
Derde bedrijf:
de Wikings heeft hij den Romeinen laf geleverd. Ha, gemakkelijk heeft hij hen bedrogen.....
| |||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||
wen ik vernam hoe 't sterke Boonen viel,
Verraden Wikings, Moerings, wilde Herwig, o waart gij hier nu!
De Soldaten rond Allectus: Men kome aan onzen Keizer zoo men durft. De Soldaten rond Carausius: Carausius Augustus Imperator! | |||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||
Het meestendeel der soldaten: Allectus steeds Augustus! Steeds Augustus! | |||||||||||||||||||||
o nooit vergeet ik den grijns van nijd en afgunst die haar aanzicht kromp. De overtollige heffing werd in den druk door den uitgever vermeden: den grijns van nijd en afgunst in haar aanzicht. Ook op de volgende blz. moest de uitgever een te lang vers (106) verbeteren: in het hs. staat: want zij wist toch wel wat antwoord de eedle maagd zou geven, en dat zij haar zou mogen martlen naar begeerte, Dat werd verbeterd: want zij wist toch wel wat antwoord de eedle maagd zou geven. en zij ging haar mogen martlen naar begeerte.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||
Want indien gij wistet wat gebeurd is! Schriklik!
| |||||||||||||||||||||
Vijfde bedrijf:
en moet mijn zweerd dien maagden weigeren, want hier dreigt iets schrikkeliker.
O Allectus, ge zijt zoo slecht niet, neen, Ik smeek u knielend, heb medelijden. Zie, zooveel, zoolang...
Nog éénmaal bied ik u mijn liefde; kom, zoo niet, ik kome. Dat staat in het hs. niet. Rodenbach schreef: Een laatste maal gebiede ik u te komen. Daarnaast staat in potlood geschreven: En nog vraag ik u antwoord. Kom.
Houd af! Ter hulp! ter hulp! mijn koning! Herwig! In het hs. staat: Uw handen weg! Ter hulp! ter hulp! mijn koning!
't Wierd tijd ook, Herwig, dat gij kwaamt. - Dat monster... In het hs.: 't Wierd tijd ook dat ge kwaamt. - Nog eenen stond... | |||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||
Het is het bloed der lafaards die dit zweerd, de maagden Moerlands vrijdend, heeft geslagen. ‘Heeft geslagen’ staat staat in het hs. niet, ‘de maagden Moerlands vrijdend’ is aan den kant geschreven, en het eigenlijk vers is: te midden hunne geile lusten sloeg.
Dit zijn de voornaamste varianten. De uitgevers hebben gemeend - en met recht - de systematische spelling-veranderingen, die Rodenbach reeds gedaan had aan de twee eerste bedrijven, te moeten doorvoeren in de drie volgende. Toch ontmoet men bij de lezing nog zeer dikwijls woorden waarin een toonlooze lettergreep blijft weggekapt, daar waar Rodenbach ze zou bijgeschreven hebben: b.v.: godlik is niet steeds veranderd in goddelik, machtloos in machteloos. Niet regelmatig is de eind-e bij de naamwoorden toegevoegd, daar waar het zijn kon, - is het achtervoegsel -lijk veranderd in -lik, - zijn uitdrukkingen als 't is ik, is ik het wel, verbeterd in: Ik ben 't, ben ik het wel. Dat dooreenwarrelen van verschillende vormen in de drie laatste bedrijven doet den lezer des te onaangenamer aan, daar hij in de voorrede gelezen heeft een overtuigende pleitrede voor het gebruik van zekere vormen. Wat indruk moet het niet maken op den lezer die de toedracht van het opnieuw bewerken en het drukken van Gudrun niet kent? Het zou een daad van pieteit zijn voor onzen kunstenaar en zijn werk, bij de aanstaande uitgave van Gudrun, er eens een grooten kuisch in te doen en allen op te schikken zooals het den dichter beviel.
Leo van Puyvelde. |