Jong Dietschland. Jaargang 7(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Gelijk een vreemdeling!... ‘van anders entwat ‘en hooren we nimmer U klappen... (Uit Albr. Rodenbach's ‘Ze loechen!...’) Ziet, ik heb U gezongen 't eenig lied van liefde en de alverwondering spreekt uit uw wijden blik want, ja, gij hebt gehoord een zang van ander leven, van onbegrepen trachten en van stil gesnik. In al die blauwige oogen ligt het medelijden om wat mijn eeuwig woord van waarheid heeft gezegd, en al die fluisterwoorden zijn de wijze handen die worden op de schouders van m'n wil gelegd. Och! laat voortaan mijn zangen in mijn boezem rusten, want ander levensdoel vergt ander levenslied, en wat voor U de pracht is van het luide leven is voor mijn liefde toch de pracht van 't leven niet. Mijn leven is de wereldwijde lieve Vlaandrens en al die fiere roem en blijde macht en pracht; mijn leven is mijn wil van eigen hooger wezen en somber kampen met nen looden schandenacht. Bij poozen, ja, vlamt ander trachten in m'n blikken, als, vóór den armen doolaard, blijde liefde gaat, maar ik zal gaan - alleén - m'n donkere pijndersgangen, omdat mijn hart van trouw is en van geen verraad. Roel van Branden. Vorige Volgende