Jong Dietschland. Jaargang 7
(1904-1905)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Rubens Leven en Werken door Max Rooses,Conservator van het Museum Plantin-Moretus, te Antwerpen, met 280 afbeeldingen in den tekst en 65 fotogravuren en autotypieën buiten den tekst. Amsterdam: Uitgeversmaatschappij Elsevier; Antwerpen en Gent: De Nederlandsche Boekhandel.
Van dit meesterwerk van den gunstig bekenden Criticus Rooses verscheen onlangs de laatste aflevering. Het ‘Oeuvre de Rubens’ en het aandeel in de ‘Correspondance de Rubens’ en in het ‘Rubensbulletijn’ golden ervoor als voorbereidende arbeid. Het is niet doenlijk in enkele bladzijden een volledig overzicht van dit lijvig werk te geven; wij zullen met zeer rasse schreden door Rubens' levensbeschrijving heenstappen en slechts verwijlen bij de gewrochten die in Belgische musea en kerkenGa naar voetnoot(1) te zien zijn; van de onafzienbare reeks gewrochten uit vreemde musea en verzamelingen zal een vermelding der belangrijkste doorgaans volstaan; daarbij, wij houden zooveel mogelijk het woord aan den meester zelf te geven. De strijd voor Rubens' geboorteplaats is lang en warm geweest; Rubens' ouders en familie hadden er alle belang bij van hun gedwongen tijdelijk verblijf te Siegen alle sporen uit te wisschen, daar dit verblijf het | |
[pagina 26]
| |
gevolg was eener echtbreuk die op Rubens' vader kleefde; eeuwen lang bleef het geheim onbekend toen in 1855 Bakhuizen van den Brink in het archie van Oranje stukken ontdekte die tevens een helde licht over R.' geboorteplaats wierpen. Dr Ennen, de verdediger van Keulen 's rechten, zag zich, na ont dekking van nieuwe bewijsstukken verplicht zijn aan spraak te laten varen; de bewijzen ten voordeele van Antwerpen komen den schrijver ongegrond voor en hij besluit dan ook zijn breedvoerig critisch onderzoek met de bevestiging ‘Petrus-Paulus Rubens werd (uit Antwerpsche ouders), geboren te Siegen, op 28 juli 1577’; van Maria Pijpelinckx, eene heldhaf tige en grootmoedige Vlaamsche vrouw, waarvan schrijver een aandoenlijken brief aan haren onwaar digen man mededeelt, ‘erfde R. den verheven geest, het diepe gevoel, en de macht om de mees welsprekende uitingen te vinden voorwat's ‘menschen gemoed het geweldigst kan bestormen’. ‘De strijd voor de geboorteplaats van Rubens had eigenlijk weinig of geen belang. Niet alleen door zijne geboorte, maar ook door zijn kunst be hoort Rubens tot de Antwerpsche school: in Ant werpen heeft hij geleerd, geleefd en gewerkt; zijne stad heeft het ruimste aandeel gehad in het genot, dat zijn werken aan het menschdom verschaffen; zij heeft al den roem geoogst, die er door een groot man op zijn geboorteplaats kan geworpen worden; een eeuw lang hebben hare kunstenaars zich gelaafd aan de bron, die hij zoo mild liet vloeien; er is maar één Rubensstad in de wereld, en dat is Ant werpen. Die naam, die roem wordt haar door niemand betwist; al het overige is bijzaak en beuzelarij in vergelijking van die onbetwiste waarheid.’ R. ontving eerst te Keulen, daarna te Antwerpen het eerste onderwijs en ging maar door met zich zooveel mogelijk schoolsche kennis eigen te maken; hij kende Latijn, ook Fransch (al beweerde hij | |
[pagina 27]
| |
ergens het tegendeel) en Spaansch; zijn gewone schrijftaal was het Italiaansch, ‘het Nederlandsch was zijn moedertaal, de taal van den huiselijken kring en van den mondelings- en schriftelijken omgang met zijne leerlingen en vrienden’; hij ging beurtelings in de leer bij de Antwerpsche schilders Tobias Verhaecht, Adam van NoortGa naar voetnoot(1) en Otto Vaenius; laatsgenoemde, geboren te Leiden (werken in M.A., M.Br., St-Andriesk. en O.L.V.k., te A.. in St-Baafs te Gent, in hoofdk., te Aalst;) blijft ook in zijn kleur, ‘stil, harmonisch, niet zoekende te treffen door schitterende maar door gelukkige samenwerking van tonen..... R. leerde van hem prijs hechten aan een wijze schikking, aan duidelijke, gemakkelijke uitdrukking; hij heeft behagen leeren scheppen in welgevoede lichamen en malsche vleezen, in weelderige schoonheid en bloeiende gezondheid. Zeker heeft hij al die lessen op zijn manier verwerkt, al de goede hoedanigheden van zijn voorganger omgeschapen tot genialiteit, maar de indruk, dien hij in het werkhuis van den talentvollen man ontvangen heeft, is nimmer uitgewischt. En wanneer hij, uit Italië teruggekeerd, de herinnering aan de vreemden, die hem daar hadden overheerscht, verdoofde en hij opnieuw vervlaamschte, dan keerde hij in 1613-1615 naar den trant van Otto Vaenius terug’. Op 23jarigen leeftijd werd R. reeds zoo hoog geprezen als zijn meester zelf, toen hij naar Italië trok - zooals in zijn tijd al de Vlaamsche schilders - waar hij acht jaar verbleef en de schilderijen der Renaissance en de beeldhouw- en bouwwerken van het oude Rome met de borst bestudeerde; hij borstelde er o.m. een Kruisrechting die spijts een | |
[pagina 28]
| |
wanstaltigen inval (de Christus is slechts met de handen, niet met de voeten aan het Kruis gehecht), een voorbereiding was tot zijn Kruisrechting uit O.L.V. te A. Als hofschilder van den hertog van Mantua, schilderde hij o.m. De Dood van Christus ‘zijn trouwste navolging van Italiaansche schilders..... van Rafaël nam hij de zacht vervrouwelijkste bevalligheid, van Michel Angelo de forsche en heldhaftige vormen en handelingen’ maar al zijn typen zijn ‘Herculeszonen, eerstgeborenen der geweldige familie die R. tof vader heeft’. Hij was hier navolger, ‘met ongemeene eigen gaven; hij werkte het geborgene om: Van de Italiaansche fraaie en hardgespierde lichaamsvormen maakte hij rijkgevleesde en weelderige ledematen, zooals hij die in het Noorden gezien en bewonderd had, met bijvoeging van wat het zijne fantazij behaagde erin aan te vullen en af te ronden.’ De kunstwerken van Romeinen en Grieken waren voor R. de volmaakste scheppingen der kunst; niet minder hoog liep hij op met hunne geschriften; met hun geschiedenis en instellingen; al die studie op het gebied der oudheidkunde zou hem later, onder meer voor zijn mythologische stukken, uitnemend te pas komen. Die voorliefde laat zich uit R.' eigen aard verklaren: ‘hij zelf was van aard een wereldbedwinger, zijn loopbaan die van een triumphator; zijne natuurlijke helden werden de republikeinen, hard van gemoed, onversaagd in de daad; de consuls en de keizers, die heel de wereld gingen veroveren, 't huis komende glansrijke zegepralen vierden, en de overwonnen volken met wijsheid van wetgeving en staatkunde wisten te regeeren. Hij maakte zich van die volmaakte menschen een zoo hoog en tevens zoo gelukkig gekenmerkt denkbeeld, dat Wilhelm Bode met recht mocht aanmerken, dat de vorm door Rubens aan zijne Romeinen gegeven de blijvende is geworden voor alle eeuwen’. Te Rome werd R. boven de Italiaansche schilders ver- | |
[pagina 29]
| |
kozen om een schilderij te maken voor de Chiesa Nuova; hij maakte een schilderij verbeeldende Paus Gregorius, door heiligen omringd die, ook door zijn romantische strekking, ‘geheel verschillend is van zijne stukken na zijn terugkeer uit Italië gemaakt. Paus Gregorius, een zijner krachtigste figuren werd later op een der luiken van de Kruisrechting herhaald : ‘zijn omslachtige vorm, zijn breed gebaar, zijne bezielde houding geven hem iets groots, iets indrukwekkends, dat men het sublieme in de schilderkunst zou kunnen noemen’. Die uitdrukking van ontheffing vond men ten andere reeds, onder meer, in den H. Joannes uit den Doop van Christus en ‘in tal latere werken komen personages voor, zooals de Christus der Kruisrechting en de Simeon der Offerande in den tempel, de monniken der Communie van den H. Franciscus, de ten hemel varende “Onze Lieve Vrouwen” en veel andere nog, die Rubens voorstelt als gedreven door diepe aandoeningen van vrees of verlangen, van vurig geloof en innige hoop of liefde, klagende of dankende, ontvoerd aan de aarde. Het was een geliefkoosde uiting van het inwendige leven bij hem, een getuigenis der verwantschap tusschen dezen schilder der werkelijkheid met zijne voorgangers, die hunne idealen in het bovenaardsche zochten’. Van de zeer talrijke andere stukken door schrijver aangegeven als te Mantua of te Rome geschilderd blijve een Bezoek van O.L.V. aan Elisabeth niet onvermeld daar R. hetzelfde onderwerp in 1614 schilderde op de linkerluik der Afdoening van het Kruis; het is: ‘een tooneel uit het Evangelie, zoo gemoedelijk opgevat als ware het uit het alledaagsch leven afgezien, en ware het niet de weidsche dracht der bezoeksters, de Venitiaansche ledenpracht der dienstmeid en het paleisachtige van Elisabets' woning, men zou zich niet in Palestina of in Italië maar op de stoep van een Vlaamsch burgershuis wanen’. | |
[pagina 30]
| |
In de Vier Filosofen (Justus Lipsius, Filips Rubens met een ander zijner leerlingen, Petrus-Paulus R. zelf en een hond) bewijst R. dat hij in het portret ten minste ‘reeds de waarheid, de natuurlijkheid zocht’ en onderscheidt hij zich ook reeds door eigen kleur, eigen licht en eigen schildering van de Italianen. Schilderde R. tientallen stukken naar Tiziano, nergens toont bij zich een slaafschen navolger zijner modellen; Rubens' reuzen waren menschen van warm vleesch en bloed, geen reuzen van Michel Angelo van koelen steen; van Rafaël leerde hij volmaakte schikking en bevallige houding maar blijft machtig persoonlijk, met Tiziano toont hij, bij het vele dat hen scheidt, het meest verwantschap. ‘De kunst der 17e eeuw hield veel van gespierde vormen en aangrijpende toestanden.... en Rubens vertegenwoordigt de rijping der wereldkunst, den tijd, toen zij, uitgebloeid in Italië, zich kwam vernieuwen, versterken in het jong en krachtig gebleven Vlaanderen.’ Toen Rubens in Antwerpen terugkeerde schiep hij ‘voorbereid door de volledigste en veelzijdigste studie, die ooit een kunstenaar zich oplegde, het eene meesterstuk na het andere, verbazend in getal, onovertroffen in kunstwaarde.’ In 1608 keerde R. naar Antwerpen terug en werd hofschilder van Albertus en Isabella; het volgend jaar trad hij in den echt met Isabella Brant, wier beeltenis hij herhaaldelijk maalde; de beeldstormerij had de kunstwerken vernietigd en de bestellingen van kerkstukken stroomden weldra toe; reeds in zijn eerste werk te Antwerpen, Bespreking van het H. Sacrament, liet R. zich helpen door leerlingen zooals later doorgaans geschiedde voor stukken van minder belang; in de Aanbidding der Koningen kwamen reeds gebezigde typen terugGa naar voetnoot(1); De Kruisrechting, geschilderd voor de Sint-Walbur- | |
[pagina 31]
| |
giskerk en in 1794 naar Parijs gevoerdGa naar voetnoot(1) werd in 1815 aan koning Willem teruggegeven die ze in O.L.V. kerk te Antwerpen liet plaatsen; in den geharnasten ridder heeft R. zijn eigen beeltenis gesteld;Ga naar voetnoot(2) onnoodig de, overigens zoo juiste beschrij ving van het stuk samen te vatten; ‘de beweging (in het middenpaneel) is zoo rhytmisch, de toon zoo harmonisch dat men zich allicht zou inbeelden dat de kunstenaar zijn werk in eens en in zijn geheel had opgevat, dat hij het had gezien als in een bliksemstraal, die het rijk der verheven visioenen voor hem had opengescheurd en dat hij het in een oogenblik van onverstaanbaren scheppingsdrang had op het doek gebracht. Wij weten dat het niet zoo is, dat het lang gedragen, herhaaldelijk omgewerkt werd, totdat het zijn duurzamen vorm verkreeg.’ De hoofdgedachte is ontleend aan Tintoretto ‘maar zijn herschepping staat even hoog boven het werk van den Venetiaan als Rubens' spel van licht en schaduw staat boven dat zijner Italiaansche tijdgenooten’... ‘Rubens herbegon geen bewerking van dat onderwerp: voor hem was het afgedaan, uitgeput. Hij had de daad van lichamelijke inspanning en van ruwen hartstocht in haren hoogsten en laagsten vorm afgebeeld; er een anderen voor zoeken ware de zekerheid te gemoet gaan er een zwak- | |
[pagina 32]
| |
keren te vinden. De volgende geslachten van kunstenaars zijn het met hem hierover eens geweest: zij hebben zich niet gewaagd aan het roekelooze stuk; van Dyck, die het te kwader uur beproefde, leverde een karikatuur, die alleen voldoende ware geweest om van verdere pogingen af te schrikken.’ De luiken hebben minder belang; ‘de figuren der linkerluik zijn R.' meest overdreven uiting van het romantismus waar hij in zijn jongeren tijd naar overhelde;’ de achterzijden der luiken verbeelden links den H. Eligius, een der patronen der S. Walburgisk. en de H. Walburgis zelve, rechts den H. Amandus en de H. Catharina. De Christus aan het kruis (M.A.) beschrijft Rooses op de volgende eenvoudige, sobere, klare en dóórjuiste wijze: ‘Tegen een schalieblauwen hemel, waarin ter linkerzijde de zonsverduistering een rosse plek legt, rijst het kruis op. Christus' hoofd helt naar den linkerschouder en zijne oogen blikken ten hemel met eene uitdrukking van lijden en smeeking, volkomen overeenstemmende met die welke ons trof in het Christushoofd der Kruisrechting. De mond met bleekblauwe lippen is half geopend, de dood heeft hare loodgrauwe tinten op de wezenstrekken verspreid. De vleezen hebben warmgele tonen met blauw getinte inzakkingen en zware schaduwen. Den Christus werd door Rubens, het gezicht op Jeruzalem door een zijner leerlingen geschilderd.’ In zijn Amazonenslag heeft R. ijselijkheden ‘met machtigen greep samengevat en met onweerstaanbaren worp zijne heldinnen en helden en hunne zware strijdrossen voortgestuwd. ‘Van gelijken aard zijn de Nederlaag van Sennacherib, en de Bekeering van den H. Paulus; van een aantal andere stukken door schrijver besproken en die zich insgelijks niet in België bevinden vermelden we slechts de Sint-Sebastiaan en Christus aan tafel met de discipelen | |
[pagina 33]
| |
van Emaüs. De eerste jaren van R.' terugkeer uit Italië zijn ‘een tijd van jonge opbruischende kracht; het reusachtige overheerscht; de zware tonen, de warme gloed geven een geroosterd uitzicht aan de schildering.... maar ook in de laatste scheppingen van dien tijd laat het fantaseerende romantismus nog duidelijke sporen na.’ In 1612 onderging R.' trant een grondige verandering en plant schrijver den eindpaal van R.' eerste manier. Een der belangrijkste hoofdstukken van het werk is wel dat waarin over R.' prachtwoning en familie gehandeld wordt; met vinnigheid wordt door schrijver aan Antwerpen de vandaalsche behandeling van R.' woning verweten, waarvan slechts de portiek, het paviljoen en het geraamte meer overblijft. R.' nieuwe kunststrekking vangt dus aan van 1612 en loopt tot 1625: hij werd kalmer in zijn wereldbeschouwing en altijd door Vlaamscher in zijn uitdrukking; menschen van normaler verhoudingen, blijder en helderder kleuren en lichten, lachende en glanzende toon in ongebroken groote vakken gelegd; zijne tafereelen worden beschenen door ‘de volle heldere dag met zijn blank en licht; de schaduwen worden dunner en hun rol bescheidener; de omtrekken verliezen hunne hardheid van vroeger, maar blijven duidelijk afgeteekend;’ van 1613 tot 1615 gaat de reactie zelfs al te ver, al bracht hij ook dan meesterstukken voort en staat hij, ook in dien tijd, ver boven Otto Vaenius. De Afdoening van het Kruis (O.L.V.k.A.) werd besteld door de gilde der Kolveniers voor haar altaar dat zich bevond nagenoeg tegen de plaats waar het stuk nu hangt; de H. Christoffel, patroon der gilde, werd door R. slechts op de achterzijde van het drieluik afgebeeld maar de naam van den H. (Christophorus), leverde stof voor de samenstelling der hoofddeelen die verbeelden: de Afdoening van het Kruis, het Bezoek van O.L.V. aan Elisabeth, en de Offerande in den tem- | |
[pagina 34]
| |
pel: in dit laatste paneel is het Simeon die Christus draagt. Het middenpaneel is een van R.' grootste meesterstukken, de groepering is onovertrefbaar en wordt door een bovennatuurlijk licht beschenen terwijl dikke duisternis den groep omgeeft; de Afdoening is wel in de wereldkunst ‘de hoogste verheerlijking van liefdevolle en eendrachtige werking’ en hier ook vond R. ‘den blijvenden onvergetelijker en onveranderlijken vorm’ voor een der slottoonee len van de Passie; het linkerluik is als schildering een juweeltje. Herhaaldelijk schilderde R. nog afdoeningen v.h. kruis maar kon de eerste nooit meer evenaren, al leverde hij aldus treffende bewijzen van zijn vindingrijken geest. In de Verrijzenis van Christus (O.L.V.k.A.) maakt ‘de gladde schildering en de vettig warme glimming van Christus' borst een overgang uit to den Christus van de Afdoening en van den Ongeloovigen Thomas;’ in dit laatste stuk (M.A.) heersch de trant dien R.' eigen was toen hij over de Alpen trok, maar weldra werd zijn kunst ‘weer mannelijker, gezonder en krachtiger’; van een groot aantal andere stukken door schrijver met zijn gewone ervaring en kunde bestudeerd, hoeven we slechts den Christus aan het Kruis tusschen de moordenaars te vermelden (kleine kopij in M.A.). Geen kunstenaar, zegt Rooses, heeft zoo machtig zijn stempel gedrukt op de kunst zijner kerk, toch zag hij ‘in de heilige geschiedenissen (alleen) menschelijke daden en gevoelens... tusschen zijn heiligen en mythologische personnages geen grondig verschil’Ga naar voetnoot(1) Van R.' andere | |
[pagina 35]
| |
godsdientige stukken, niet voor altaren en praalgraven bestemd, blijve niet onvermeld de Gekruisten Christus (M. Mechelen) merkwaardig door de wijze waarop de kastanjebruine schaduwen op de vleezen gelegd zijn, want ook in die jaren van crisis bleef R. in zijne kleinere paneeltjes pittig en kruimig. O.L.V. met den Papegaai (M.A.) munt uit o.m. door vastheid van schildering; De Vlucht uit Egypte is een juweeltje van fijne miniatuurkunst; De Christus beweend door de H. Vrouwen en den H. Joannes (M. A.), waarin alleen de personnages van R.' hand zijn, is een zijner voortreffelijkste stukken. Heenstappend over de Onderwerpen uit de fabelleer, waarvan zich een specimen in M.A. bevind, komen wij tot Den Verloren Zoon, (M.A.) geheel van's meesters' hand, eigentlijk een tooneel uit het boerenleven. Van af 1615 ontwaakte weder R.' koorts naar geweld en blaakte onstuimiger dan ooit; zooals blijkt uit Het Laatste Oordeel, dat hij driemaal schilderde, Den Val der Verdoemden en De Hemelvaart der Gelukzaligen; voor R. was Gods' woord ‘als een dwarreling die de veroordeelden opnam en verslingerde door het lichtruim’; zijn Val der Verdoemden, prachtig van schildering en teekening, met werking van hemellicht en helvlammen, verbeeldt een echte menschenlawine. R.' voornaamste medehelpers waren Jan Breughel of de Vloeren Breughel, schilder van bloemenkransen voor R.' Madonna's (M.Br.) de dieren- en vruchtenschilders Frans Snijders, Jan Wildens, Lucas van Ulden en Paulus De Vos. Van 1617 tot 1621 bevrijdt R. zich meer en meer van de invloeden van buitén, wordt ‘breeder in het aanleggen, krachtiger in de kleur, warmer in het licht’. Zijn Aanbidding der Koningen uit St-Jansk. te Mechelen, ongelukkig erg verdoofd door herhaald schoonmaken, is de ‘volmaakte onverbeterlijke vorm van een honderdmaal herhaalde gebeurtenis’; de | |
[pagina 36]
| |
binnen- en meer nog de buitenzijden der luiken werden door leerlingen geborsteld. In de Aanbidding uit M.Br. werd het bovendeel naar R.' teekening door helpers uitgevoerd, wier werk hij hertoetste; in latere behandelingen van ditzelfde onderwerp, zoo rijk aan hulpmiddelen, voegde R. bij de bonte menschenmassa, paarden en kameelen. In de Wondere Vischvangst (O.L.Vk. Mechelen) zijn alleen de drie visschers door R. geborsteld; geen zijner werken, zegt schrijver is ‘even diep doordrongen van godsdienstig gevoel als de Laatste Communie van den H. Franciscus van Assisen (M.A.), het doortrilt heel het lichaam van den stervenden heilige... er bestaat bij mijn wete geen vollediger uitdrukking van onbegrensd geloof’; de licht- en kleurenwerking is niet minder merkwaardig: ‘Onder de inwerking van den dag wisselen de duistere tinten af in het oneindige; nu eens zacht, malsch, vlokkig, zooals op de pij van den knielenden monik rechts; dan lichtend, donzig, zilverachtig, zooals op die van den pater met het witte koorkleed; elders meer doorschijnend, zooals in de schaduw op het lichaam van den H. Franciscus. Op dien stemmigen en rijk doorwerkten toon komen de verlichte deelen in bewonderenswaardige helderheid en fijnheid uit: de warme vettige toetsen op de borsten en de koele blauwe op de ledematen van den stervende, de blankere op het koorkleed van den pater daarnevens, de rijkere en donkere op den kazuifel van den priester, waarvan de gouden, roode en blauwe kleuren op zich zelve wel eenigszins mat gehouden zijn, maar op den algemeenen donkeren toon heerlijk en zacht zich laten gelden.’ Van een drieluik waarvan het middenpaneel zich te Dyon bevindt, zijn de zijluiken voorstellende den H. Franciscus die de lidteekens ontvangt en Sinte-Clara, thans in de hoofdkerk te Lier. Den dooden Christus op den schoot zijner Moeder (M.Br.), vermoedelijk grootendeels door een leerling uitgevoerd, | |
[pagina 37]
| |
is ‘als schildering in zijn tegenwoordigen toestand onbeduidend’; de Hemelvaart van O.L.V. uit M. Br. waarvan alleen de onderste figuren uitsluitend van R.' hand zijn, heeft een schildering ‘prachtig in hare machtige en toch malsche massa’; de Christus tusschen de moordenaars (M.A.) is in elk opzicht een van R.' belangrijkste werken uit dien tijd van verbazende vruchtbaarheid, en werd denkelijk met medewerking van Antoon van Dyck geschilderd. Voor de Antwerpsche Jezuietenkerk leverde R. twee meesterwerken: de Mirakelen van den H. Ignatius van Loyola en idem van den H. Franciscus-Xaverius, benevens twee andere schilderijen en 39 zolderstukken; de zolderstukken door R. geschilderd vergingen in rook in 1718, de schilderijen zijn thans te Weenen en New-York. In de H. Drievuldigheid (M.A.) zijn de personages vluchtig door helpers geborsteld, ruw hertoetst door den meester; het middenpaneel van den Christus op stroo (M.A.) is geheel van R.' hand. R.' talrijke wilde jachten zijn allen aangrijpende drama's; zijn prachtige Geschiedenis van Decius Mus (8 stukken) werd met voorliefde geborsteld; vermelden we nog enkel De Bekroonde Held, Suzannastukken, Oordeel van Salomon, David en Abigaïl, de Verzoening van Esaü en Jakob, Loth die Sodoma verlaat, Adam en Eva door R. in een Aardsch Paradijs door Breughel; talrijke Madonna's (bloemkransen van Breughel) die het echter niet halen kunnen bij die van Rafaël; zijne kinderen Jesus en engeltjes staan integendeel hooger dan die der Italiaansche voorgangers en nemen deel aan de handeling; voorts nog Christus bij Simon den Phariseër, de H. Ambrosius en keizer Theodosius, de Beul het hoofd van Joannes aan Salome overhandigende, de boetvaardige Magdalena; een aantal mythologische stukken als Neptunus en Amphidrite, de Vier Werelddeelen, Ontvoering der dochters van Leucippus, | |
[pagina 38]
| |
de Silenus-tochten. Van de portretten zijn Jan-Karel de Crodes en Jacqueline van Caestre, (M.Br.) uiterst verzorgd en de Suzanna Fourment's tellen onder de beste. Volgt een merkwaardige studie over Van Dyck, R.' grootsten leerling en eene over R.' talrijke graveurs. Een der belangrijkste werken uit het tijdvak 1622-1625 is de Medici-galerij door Frankrijk's koningin, tot spijt der Fransche schilders aan R.' besteld; zij is samengesteld uit 22 overgroote schilderijen en 3 portretten en ‘in zekeren zin R.' gewichtigste werk, waaraan hij meer zorg dan aan eenig ander besteedde’; 18 der groote doeken bevinden zich thans in een prachtige, daartoe opzettelijk ingerichte galerij van den Louvre; een koninklijke hulde aan den Vlaamschen meester door Frankrijk bewezen; de 6 andere in de daarnevensliggende zaal. Een ander groot werk is de Geschiedenis van keizer Constantinus in twaalf kartons voor tapijtwerken; het zal volstaan hier nog te vermelden de Bekeering van St-Bavo (St-Baafs, Gent) thans ongelukkig totaal bedorven; de Koning van Maria (M.Br.) van de hand van een leerling, door R. hertoetst; de Opvoeding van Maria (M.A.) waarin de H. Familie verbeeldt wordt door R.' ouders en Helena Fourment. De Aanbidding der Koningen uit M.A. opent de reeks der werken van R.' derde en laatste tijdperk: ‘de harmonie der kracht maakt plaats voor het samengaan der verfijnde ontlede tinten. De kleur ligt niet meer in groote vakken en bestaat niet meer uit enkele hoofdtonen; zij is verbroken, vol spel en weerschijnen en inwerking van toon op toon..... Rubens is nu vooral schilder; de eenheid der handeling is bijzaak geworden en de beteekenis van elke personnage op zich zelve is verminderd. De hooge samenwerking der kleuren is hoofdzaak geworden... Hij blijft altijd de dramatische kunstenaar bij uitmuntendheid, maar hij wordt meer en meer de ongeëvenaarde kolorist’. | |
[pagina 39]
| |
Van toen af dagteekent insgelijks het optreden van R. in de staatkunde; de groote schilder werd de vertrouweling en afgezant der vorsten; onder de werken van dit tijdvak blijve niet onvermeld zijn eigenhandig portret uit de Arenberg-galerij te Brussel, de Zegepralen en de Figuren van het H. Sakrament des Altaars: 13 schetsen voor tapijtwerken die door Jan Raes geweven werden; de O.L.V. Hemelvaart (O.L.Vk.A.), vooral uitmuntend door het koloriet; O.L.V. en Heiligen (Augustijnenk. A.) 't welk zijn vorig glanzend koloriet verloren heeft. In 1630 trad R. in den echt met Helena Fourment (Isabella Brant was vier jaar vroeger overleden); het beroemdste der talrijke portretten zijner tweede vrouw is ‘het Pelsken’; al die portretten worden door schrijver meesterlijk beschreven; in de ‘Geschiedenis van Achilles’ (8 stukken) heeft ‘R. met zijne weelderigheid den overvloedshoren zijner vindingskracht uitgestort’; van de zolderschilderingen der feestzaal van Whitehall te Londen blijven slechts treurige sporen meer over; zijn laatste Avondmaal werd door Jordaens (M.A.) nagevolgd; de H. Franciscussen uit M. Gent en M.Br. zijn door den meester enkel in de vleezen en lichtende deelen afgewerkt; de H. Theresia biddend voor de zielen (M.A.) is een der belangrijkste altaarstukken; de andere stukken, de portretten en teekeningen voor titelplaten laten wij onvermeld. De stadsversiering ter gelegenheid der intrede van den Kardinaal-Infant te Antwerpen (1635) is een werk ‘eenig in zijn aard, het omvangrijkste van alle... nergens heeft men praalbogen aangetroffen zoo grootsch van opvatting en terzelfder tijd zoo sierlijk in alle deelen’; R. was inderdaad een verbazend grootsche en vernuftige decorateur. Van af 1635, toen R. zich op een kasteel te ElewijtGa naar voetnoot(1) vestigde, herbegon R. de natuur te schilderen: hij | |
[pagina 40]
| |
‘zag de eerste de natuur zooals zij was, schoon in zich zelve, ten allen tijde en op alle plaatsen’; de voornaamste Hollandsche schilders kwamen na hem en bleven beneden hem ‘in breedheid van opvatting, in kleurigheid en lichtendheid hunner tafereelen’; men kent 40 landschappen van hem; toch deed hij nog zeer druk aan ander schilderwerk; zoo de Martelie van den H. Livinus (M.Br.), de Kruisdraging (M.Br.) een zijner bijzonderste meesterstukken, en een groot aantal andere stukken. Van de 56 stukken uit de Herscheppingen van Ovidius bevinden er zich. 31 in M. Madrid, tallooze andere stukken werden door den koning van Spanje besteld waaronder het Oordeel van Paris ‘het beste stuk dat R. ooit maakte’, Perseus en Andromeda ‘een zijner volmaakste werken’. R. stierf op 30 Mei 1640; zijn lijk werd in 1643 naar een grafkapel achter het hooge koor van St-Jacobsk. te Antwerpen overgebracht, op welks altaar de daartoe opzettelijk geschilderde O.L.V. met Heiligen uitgestald werd en er zich nog bevindt. ‘Wat hij vijftien jaar vroeger begonnen was in zijne Aanbidding der Koningen (M.A.) drijft hij in dit stuk door en tot het uiterste; samenwerking, versmelting, eenheid in de tonen en de tinten; alleen lag ginder het hoogste punt van licht en kleur in het midden en verzwakten deze naar de buitenzijden, terwijl hier de zachte glans uit het midden naar de uitkanten versterkt. De schilderkunst wordt beoefend om de schilderkunst; zij is haar zelve genoegzaam, zij stelt zich hare schoonheid, hare volmaaktheid tot eenig doel. Nergens zoo duidelijk als hier bewees Rubens dat hij niet enkel de machtigste dramatieke schilder was die er ooit bestond, maar dat hij ook een ongeëvenaarde colorist en toovenaar was met kleur en licht’. R.' besluit schrijver ‘was zoo gelukkig; alles lachtte hem toe in het heden en lachtte hem tegen | |
[pagina 41]
| |
in de toekomst. Hij voelde zich gezond in het lichaam en machtig door den geest; de wereld hier beneden onthield hem geen harer gunsten, zooals de wereld der geesten hem geen harer gaven had ontzegd. Hij was een zondagskind, een zoon der hooggetijden, zooals er maar één geboren wordt in heel een eeuw of in heel een land. Men zegde het hem, men zong het hem en hij wist het, hij voelde het, hij zwelgde in blijheid en zielenweelde en zijn scheppingen zijn de weerspiegelingen van dit bewustzijn en van die genietingen, de uitspattingen van zijn zelfvertrouwen, het alleluia dat hij dankbaar aanhief ter eere der natuur zooals hij ze kende en zooals zij voor hem was.’ * * *
Over den Vlaamschen reus werd door Rooses een reuzenwerk geleverd, waarvan, laat het ons herhalen, deze in elk opzicht te beknopte samenvatting slechts een zeer oppervlakkige gedachte geven kan; en het was ons vooral te doen schrijver's oordeel over Rubens' schilderijen - eilaas! onbeduidend in getal - die in België voorhanden zijn, mede te deelen. Zijn werk is trouwens de vrucht ‘eener levenstaak’. Grondige studie op het gebied der geschiedenis wordt er in de beschrijving van Rubens' wonderleven en zijn tijd overvloedig betoond; van heldere zienskracht - voor zooveel wij bevoegd zijn daarover naar een klein getal schilderijen, naar de platen uit het Antwerpsch Museum en naar die uit het werk zelf - een bescheiden meening te uiten - getuigen de beschrijvingen der stukken; schrijver's ongemeene zeggingskracht blijkt haast uit elke bladzijde; zijn groote kunde en ervaring worden door alle deskundigen op prijs gesteld. Dat ook de stoffelijke uitvoering: papier, druk, en vooral afbeeldingen en platen, in een dergelijk werk onmisbaar als voorbeelden in een woordenboek, uitstekend is, hoeft, | |
[pagina 42]
| |
waar het de Nederlandsche Boekhandel geldt, niet eens gezegd. Ook in dit opzicht is ‘Rubens' Leven en Werken’ ongetwijfeld een der belangrijkste werken die ooit in België het licht zagen; dat nu een dergelijk werk, ondanks een voor Vlaamsche beurzen buitengewoon hoogen prijs, het hierom overgroot getal van vierhonderd Vlaamsche inschrijvers aanwierf, bewijst hoe, wat men ook zeggen moge, de weinig bemiddelde Vlamingen echt degelijke letterkundige waar weten hoog te schatten.
Jan SEBS.
N.B. - Wie zich een gedacht wil vormen van Rubens' veelomvattende kunst, bezoeke het museum van schilderijen te Antwerpen waarin, zooals men weet, een heele galerij voor gravuren naar Rubens' schilderijen, bestemd is. |
|