en snoevend en fluitend snorden de pijlen naar 't Perzische leger.
En huilend zakten ze krimpend inéén; ‘de zwarte schaduw der dood omzweefde hun oogen.’
En kletterend kletsten de pijlen, als plasregen, op 't koperen schild der manhaftige Sparters.
Dreunend bonsde zijn val, het lieve levenslicht ontvlood zijne oogen en vloekend viel hij in 't vale doodenrijk bij Hadès.
Er lag een held geveld, getroffen in den koppe, en waggelend bleef de pijl in 't brandend hersenweefsel steken.
De felle Harès lag voldaan den heeten kamp te genieten al snuivend den dampenden bloedreuk.
't Was schoon het blikkerend woelen der koperen helmen van Sparte's heidenheer. De zonne schitterde in uitspattende stralen in 't blinkende koper van den welvenden helm en machtig golfde de pluimbos.
Een voor één, zakte er neer, een blikkerende helm, eene ster uit Spartes heldenkrone.
En Apollo, met zilveren boog, ontspande weemoedig de peze, en klom met wijden godenstap naar de kruinen van 't schitterende Olumpos.
Een held nog stond er recht: hij stak zijn laatsten pijl met helsche razernij den boog op, en trok, kokend van woede, de peze.
Bij Zeus! ze brak en spletterend splitste de hoornen boog in duizenden stukken.
O Zeus! zoo huilde Leonidas, zóó laf dan moet ik sterven!
Zijn oogen puilden, met bloed dooraderd, zijn vuisten balden; doch.... stil stond hij als een lam.
Hij slingerde den helm van den kop en wierp hem tegen 't rotsgebergt in duizenden stukken. Zijn schild zweepte hij den vijand toe, en kalm, den voet vooruit en de armen stijf gekruist, zoo zag