Jong Dietschland. Jaargang 6
(1903-1904)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Adriaan WillaertGa naar voetnoot(1)(Vervolg van bl. 299 - 5e jaar). Hooger werd aangetoond hoe alle beschaafde landen reeds vóór Willaert aan de heerschappij der Vlaamsche toonkunst onderworpen waren. Alleen Venetië, de trotsche wereldstad die op elk ander gebied - de schilderkunst, die de Venetianen vroeger van de Vlamingen afleerden, niet uitgezonderd - met Antwerpen wedijveren kon, poogde uit enggeestige nationale eigenliefde, den invloed der Vlaamsche toonkunst af te weren. ‘Der Grundton der Venezianischen Gemüthes, zegt Jacob Burckhardt, war der einer stolzen, ja verachtungsvollen Isolirung....’ In opzicht van rijkdom en welvaart en macht had Venetië aan Vlaanderen niets te benijden: hoe het dus kwam dat die zelfde toestand niet op muzikaal gebied hetzelfde gevolg had en de Venetiaansche toonkunst zoo ellendig diep beneden de Vlaamsche toonkunst gebleven was, valt dus, oppervlakkig beschouwd, vrij moeilijk te verklaren; de blauwe hemel en zoele lucht, wel verre van zooals beweerd werd, een hinderpaal te wezen tot ontwikkeling der toonkunst, had, in normale toestanden, integendeel machtig tot haren bloei moeten bijdragen: een schoone natuur schenkt immers aan het menschelijk gemoed een gevoel van bevrediging en zaligen levenslust en stemt den mensch, naar 't voorbeeld van den zangvogel, tot zanglust; van minder aangeboren | |
[pagina 170]
| |
aanleg tot de muziek kan er, waar het Italianen geldt, natuurlijk geen spraak zijn, daar hun overgroote aanleg al te duidelijk blijken moest toen zij de muziek van de Vlamingen bepaald afgeleerd hadden. Maar de toestanden waren niet normaal: het geduchte, fiere en rijke Venetië dat jaarlijks een handelsvloot naar Vlaanderen zond en waarvan de dogen, ten titel van eeuwige heerschappij, den trouwring in de zee wierpen, was in werkelijkheid zoo weinig vrij als het wereld - beheerschend Rome onder het keizerrijk; het Venetiaansche volk dat wetten aan andere volkeren stelde lag slafelijk gebukt onder den looden scepter eener alvermogende oligarchie; bij zooverre dat, naar een tijdgenoot verhaalt, er tot zelfs bij de edellieden niemand zijn meening in openbare zaken luidop durfde zeggen, daar het zeer dikwijls voldoende bleek een andere meening te opperen dan die der dogen om in den nacht met een strop aan den hals tusschen de zuilen der ‘Riázetta’ gehangen te worden. Onze vrijzinnige voorouders waren er integendeel aan gewoon vrij te spreken en vrij te zingen; hun vrijheid baarde lust tot gezelligheid en in hun genootschappen van allen aard heerschte een gulhartige vroolijkheid die zich natuurlijk uiten moest door ‘gesanckende geclanck’; de schilderijen onzer Vlaamsche meesters zijn daar om te getuigen hoe gezellige bijeenkomsten, familiefeestjes, kermissen, gastmalen, drank- en danspartijen bij onze voorouders op den dagorder stonden en de muziek daar nooit vergeten wordt: toen de verdrukking van Spanjaarden en geuzen begon, was het als 't ware ineens uit met den bloei der muziek die slechts eeuwen later, aangemoedigd door den onwaardeerbaren steun van den kunstlievenden koning Willem, weer krachtig ontkiemde toen Waterloo ons onafhankelijkheid aanbracht. Heel anders was de gemoedstemming der Venetianen; genootschappen van allen aard, van winstbejag vooral, waren er niet te kort maar in die genootschappen | |
[pagina 171]
| |
heerschten steeds vrees en achterdocht daar zij een wezenlijk schrikbewind beleefden; in die vergaderingen waar alles stijf, deftig en officieël was, werd de muziek niet beoefend; te huis zong de Venetiaan nog wel, maar bang en droevig, en de stukken die daar op de guitaar getokkeld werden hadden een weenerigen uitdruk. De openbare muziek was in werkelijkheid naar de Sint Markuskerk verbannen; spijts al den afkeer van Venetië voor het vreemde waren sommige Vlaamsche toonkundigen, die dan toch gansch onvermijdbaar geworden waren, er in gelukt langs de stad Padua, alwaar de Vlamingen in getal waren, in Venetië binnen te dringen, en in deze laatstejaren werd door wijlen Edmond Vander StraetenGa naar voetnoot(1) betoogd dat de toonkundige die vóór Willaert het ambt van orgelist in de hoofdkerk bekleedde, niemand minder dan een Vlaming was; wat wel bewijst dat, spijts allen afkeerigen Venetiaanschen trots, volstrekte uitsluiting van elken Vlaamschen toonkundige dan toch niet doenlijk was, vermits geen enkel Venetiaansch toonkundige bekwaam genoeg bleek om de uiterst gewichtige plaats van orgelist in de Sint Markuskerk te bekleeden. Dit bleek niet minder na den dood van dien Vlaamschen orgelist: toen Pieter Van der Gracht overleed wilden de ‘Procuratoren’ een Venetiaan: zekeren Lupato, als zijn opvolger benoemen; Lupato werd nochtans door niemand minder dan den doge als volstrekt onbekwaam aangezien; het toeval wilde gelukkig dat de doge een man was van scherp oordeel en breed gedacht; tot groot spijt der ‘Procuratoren’ maakte hij eenvoudig van zijn oppermacht gebruik en riep kort en goed den benijden Vlaming naar Venetië als opvolger van zijn landgenoot; de jonge Vlaming onderstond op schitterende wijze de hem opgelegde proef en werd op 12 December 1527 plechtig tot | |
[pagina 172]
| |
kapelmeester van Sint Marcus aangesteld. Die Vlaming was Adriaan Willaert, die, sedert zijn slecht onthaal te Rome, als eenvoudig zanger in dienst geweest was van den koning van Hongarië. De datum dier plechtige aanstelling is een der allervoornaamste uit heel de geschiedenis der muziek: nu eerst zou Willaert's vernuft zich vrij van alle kluisters kunnen ontwikkelen; een geniaal toondichter behoeft immers veel en bekwaam volk, veel tijd en veel geld tot behoorlijke uitvoering zijner gewrochten: een toonkundig gewrocht dat niet uit gevoerd wordt, is als een boek dat niet gelezen wordt en oefent daarenboven op verdere kunstontwikkeling van den schepper zelf van dit gewrocht minder invloed uit; daar de toondichter zelf, enkel door een behoorlijke uitvoering van zijn gewrocht een volkomen juist denkbeeld hebben kan van wat hij zelf werkelijk schreef en daardoor alleen op het goede pad gesteld wordt 't welk hem naar hooger voert. Door zijn benoeming tot oppermeester der muziek te Venetië, stond Willaert daarenboven buiten bereik van alle nijdigaards en dat zulks niet weinig beteekenis had bewijst het slecht onthaal 't welk, naar wij hooger aanteekenden, den jeugdigen componist te Rome te beurt viel en 't welk zijn ontkiemend talent tot werkeloosheid doemen wou: geen kleingeestiger volkje dan het muzikantenwereldje; daarvan levert heel de geschiedenis der muziek op elke bladzijde het droevig bewijs en wie weet daarenboven hoeveel toonkundigen met wonderen aanleg bedeeld, niet door bekrompenheid van naverige collega's tot werkeloosheid gedoemd werden, en wier namen aldus in de geschiedenis der muziek niet te vinden zijn? De benoeming van Willaert stelde daarbij Venetië open voor alle Vlaamsche toonkundigen, wat onder Pieter Van der Gracht, wiens talent niet hoog genoeg bleek om den Venetiaanschen weerzin tot zwijgen te brengen, geenszins, naar breedvoerig aangetoond werd, het geval was: terwijl de knapenkooren uit al de andere voornaamste | |
[pagina 173]
| |
hoofdkerken der beschaafde wereld grootendeels uit Vlamingen samengesteld waren, bleef uit het knapenkoor van Sint-Marcus elke Vlaming zorgvuldig buitengesloten; en dat die stelselmatige verwijdering uiterst noodlottig zijn moest voor de ontwikkeling van den kunstzang bij de Venetianen, bewijst de vermaardheid onzer Vlaamsche knapen die de wereld door om hun muzikalen aanleg en kunde en om de liefelijkheid hunner stem geprezen werden.Ga naar voetnoot(1) De oppermacht van den doge bleek er niet lang noodig tot breking van den weerzin der Venetianen tegen den Vlaming Adriaan Willaert: dat Willaert erin slaagde zich in dergelijk ongunstige toestanden als hooger werd uiteengezet, als een bovenmenschelijk vernuft door heel de bevolking te doen eeren en als een troetelkind van Venetië te doen beminnen, getuigt duidelijker dan elk ander feit de waarde zijner gewrochten en de goedheid van zijn Vlaamsch gemoed. En de tegenwoordige navorschende Duitsche kritiek is het eens om die bewondering der eens zoo afkeerige Venetiaansche bevolking te rechtvaardigen. In zijn motetten, getuigt zij, bleef Willaert door en door Nederlandsch, dit wil zeggen diepzinnig, grootsch en gestreng en wist over die Vlaamsche kruimige vormen een zoeten dauw van schoonheid te verspreiden. Ambros. die de gelegenheid had een aantal compositieën van Willaert, waarvan de meeste voor gewone stervelingen | |
[pagina 174]
| |
ongenaakbaar zijnGa naar voetnoot(1), met de borst in te studeeren en meer dan wie ook in zake van oude contrapunctische muziek bevoegd is, beoordeelt als volgt een ‘Pater Noster’ en een ‘Ave Maria’: ‘die harmonië ist ausserordentlich farbenreich und streift schon an Chromatisches, ohne den diatonischen Grundcharakter zu verleugnen,.... in S. Marco muss der effekt bei der grösster Einfachkeit ein überraschender gewezen sein.’ Met nadruk weze er opgewezen dat Ambros onuitputtelijk is in den lof die hij aan door hem bestudeerde gewrochten van Willaert toezwaait. Maar Willaert was niet alleen groot als componist, hij was eerst en vooral een baanbreker en vond op elk gebied nieuwe wegen. Op eigenaardige wijze werd door hem de bijbelsche legende van Suzanna op muziek gezet: vier stemmen waren met het harmonisch bekleedsel belast en een vijfde stem scheidde zich van die stemmen af en zong een soort recitatief dat als zedeles diende; dit gewrocht was in drie stukken ingedeeld: in elk dier drie stukken werd door de onafhankelijke vijfde stem een verschillend psalmvers als zedeles gezongen. In heel Italië werd die eerste uitvinding van Willaert - die door zooveel andere zou gevolgd worden - gretig onthaald en dat dit onthaal weeral gewettigd was getuigt de Italiaansche criticus Caffi die in het vermelde gewrocht niets minder ziet dan de kiem van het oratorio en van het geestelijk drama; men merke wel aan dat het een Italiaan uit onzen tijd is die zoo spreekt en aldus aan zijn eigen landgenoten een grooten roem ontneemt; Cafli's waarheidszin steekt al te gelukkig af bij de bekrompen nationale eigenliefde van sommige andere Italiaansche muziekkundigen, waaronder de kinderachtig partijdige Baïni - die er slechts op uit waren aan hun | |
[pagina 175]
| |
eigen voorouders toe te kennen wat aan de oude Vlamingen diende toegekend te worden en de gewrochten onzer voorouders, voor zooveel die door hen ingezien werden, te beknibbelen, maar door Ambros en andere rechtzinnige Duitsche criticussen van wereldautoriteit, duchtig op hunne plaats gesteld en volkomen tot stilzwijgen gebracht werden. Onpartijdigheidshalve weze hier echter bijgevoegd dat Ambros, die tot waardeering der oude Vlaamsche toonkunst zooveel heelt bijgebracht, het op dit punt met Caffi niet eens is en stellig verklaart die meening, als zou Willaert's ‘Suzanna’ de kiem zijn van het geestelijk drama en oratorio niet bij te treden, hoewel hij anderzijds bekent dat in Willaert's ‘stervende Dido’ er werkelijk iets ‘wie ein als Motette verkappter tragischer Monolog’ is. Waarheid in alles en vóór alles dient de leuze te wezen van al wie zich op het stronkelpad der geschiedenis waagt: meer dan zeer onnauwkeurig is het, zooals nochtans door een Belgische schrijver die terloops van de zaak gewaagt gedaan werd, Caffi's meening aan te teekenen, maar Ambros' meening, die toch zooveel meer gezag heeft zorgvuldig te verzwijgen; te meer daar Ambros over Willaert's ‘Suzanna’, als compositie, zoo geestdriftig spreekt. Verschillende andere teksten uit het Evangelie werden door Willaert op niet minder oorspronkelijke wijze gecomponeerd. Moge dan ook de kiem van geestelijk drama en oratorio aan Willaert niet te danken wezen, zeker is het toch dat zijn Evangelische werken daartoe eenigzins den grond voorbereidden, zooals Ambros zelf erkent als hij spreekt van een ‘tragischer Monolog’; in alle voorgaande gewrochten van vroegere Vlaamsche meesters was denkelijk nog niets dat van dicht of verre met een ‘tragischer Monolog’ gelijkenis had. Een andere Willaert's leerlingen Cypriaan Van Roor uit Antwerpen en een andere Vlaming De Buus, alsook de Italiaan | |
[pagina 176]
| |
Della Viola volgden hem, ook in die nieuwe richting, na en brachten het, zooals van hun talent te verwachten was, nog een stap dichter bij het geestelijk drama en het oratorio; zij openden aldus eenigszins de baan aan de Italianen Peri, Caccini, Monteverde die de scheppers zijn van het drama.
De uitstekende italiaansche theoretiker Zarlino, Willaert's leerling, zoekt naar woorden om zijn bewondering voor zijn Vlaamschen meester uit te drukken: ‘Willaert, zegt hij o.m. componeerde met al zijn geest en ziel en herwerkte zorgvuldig zijn stukken vooraleer die uit te geven’ - dit lost ons, met Willaert's talent, het raadsel op van den overgrooten bijval van Willaert's profane muziek - waarover verder - in Italië en in de andere beschaafde landen. Benevens Willaert's nauwgezetheid prijst Zarlino zijn diepe kunde: ‘Hij wordt terecht herkend, heet het, als de eerste van zijn tijd en heeft aangevangen de ontelbare fouten, door hem in de muziek ontdekt, te verbeteren en aan de muziek haar waardigheid te doen bereiken’ Op Willaert's vindingrijk vernuft wordt insgelijks door hem gewezen: ‘Willaert's stukken, zegt hij, staan vol van duizenden schoone en liefelijke vondsten’ Wie zegt ‘een vindingrijk’ toondichter getuigt van hem dat hij een der bijzonderste - zooniet de bijzonderste - vereischte van een uitstekend toondichter bezit; het volgend oordeel van Caffi heeft dus bijzondere beteekenis: ‘indien het vernuft van een man beoordeeld wordt naar zijn tijd en naar gedachten en leeringen van zijn tijd, moet men bekennen dat de roemrijke titel van ‘il vanto di caposcuola ei fondator della musica pratica’ (hoofdman eener school en stichter der practische muziek) die aan Willaert door het algemeen oordeel der natiën verleend werd, waarlijk verdiend is en zonder tastbare ongerechtigheid niet kan betwijfeld worden. | |
[pagina 177]
| |
Willaert's vindingrijk vernuft getuigen vooral zijn ‘coro spezzato's’ ofte wisselkooren: Aan het uiteinde van elk der twee zijabsiden der Sint Marcuskerk was een dokzaal aangelegd waarop een orgel stond; die twee dokzalen stonden aldus op grooten afstand maar in lijnrechte richting tegenover elkander: Willaert plaatste op elk dokzaal een volledig koor en componeerde kerkstukken waarin die twee volledige kooren nu eens elkander beantwoordden, dan weeral, waar de tekst van bijzonder belang was, te samen zongen. Dat dit samenzingen van twee kooren op zulk een verren afstand van elkander verwijderd, niet gemakkelijk zijn moest, is klaarblijkend; maar men neme in acht dat de kerkzangers een grondig onderricht ontvingen en gewoonlijk zelfs geen ander vak te verrichten hadden, zoodat er tijd te over was om hen te bekwamen. Wat er ook van zij, Willaert vergenoegde zich weldra niet meer met twee, maar componeerde zelfs wisselkooren voor drie afzonderlijk geplaatste kooren. Dat in niemand vóór Willaert die gedachte ontstond is wellicht hieruit te verklaren dat zij juist te eenvoudig was om door eenig ander als door een genie lijk Willaert gevonden te worden. In de Sint-Marcuskerk, onschatbaar, rijk aan goud en zilver, alwaar de galmen majestatisch door gewelven en bogen rolden en tusschen hoeken en kanten weerkaatsten, moest de indruk, door Willaert's wisselkooren op de toehoorders gemaakt, diep aangrijpend wezen; men neme vooral in acht dat elk koor, waarin de verschillende partijen om den tenor, als krijgslieden om een veldheer bewogen en kronkelden, op zijn eigen vollen rijkdom bezat aan harmonie. Overgroot was de bijval dien Willaert met zijn nieuwe uitvinding inoogstte: wisselkooren, wisselmotetten, tot zelfs wisselsymphonieën zouden weldra in Venetië op den dagorder staan en de wereld door werd Willaert's uitvinding ten nutte gemaakt en vond hij navolgers. Zijn bijval was zoo groot dat tot zelfs Palestrina stukken in dien | |
[pagina 178]
| |
trant componeerde, wat overigens geenszins bewondering hoeft te verwekken: of getuigt Ambros niet dat de stijl van Palestrina, die thans nog zoo algemeen geprezen en bewonderd wordt, op gansch verbazende (ganzerstaunlich) wijze aan den stijl van Willaert herinnert? Waaruit wel blijkt dat de groote Palestrina Willaert's gewrochten met de borst instudeerde en een navolger is van den grooten, maar thans algemeen vergeten Adriaan Willaert. Willaert brak de baan voor Palestrina open; niet zooveel nochtans door zijn eigen werken dan wel door die van zijn beroemden leerling en evenknie Cypriaan Van Roor: Een Fransch muziekkundige van naam noemt Palestrina een toondichter uit de school van drie Vlamingen Waaronder Willaert, maar vooral van Cypriaan Van Roor, Willaert's leerling. Wij noemen een dergelijk feit voor't minst zoo belangrijk voor den roem van ons vaderland als den Slag der Gulden Sporen: De Waal Fetis 1784-1871 en wist waarlijk zelf niet dat hij zoo juist den nagel op den kop sloeg toen hij over het Nederlandsch Tijdvak der Toonkunst nagenoeg schreefGa naar voetnoot(1): ‘Les maîtres Beiges n'ont de rivaux en aucun lieu; leurs noms remplissent seuls l'histoire de la musique; cet art, ils semblent l'avoir créé.’ Ja, zoo is het inderdaad: de getuigenissen van waarheidslievende Duitsche, Italiaansche en Fransche muziekkundigen van beroep zijn daar om het te bevestigen. Met nadruk weze er dus nogmaals op gewezen dat Palestrina een leerling is der Vlaamsche school; de volgende bladzijden zullen den lezer duidelijker nog aantonen hoe de Italiaansche muziekschool heel haar ontstaan te danken heeft aan de Vlaamsche, en vooral aan Willaert. | |
[pagina 179]
| |
Oorspronkelijkheid en macht waren steeds, door de eeuwen heen, twee hoofdeigenschappen van groote Vlaamsche toondichters: Willaert was oorspronkelijk op elk gebied en verdrievoudigde het koor; Beethoven, een Vlaming die zooals Rubens en Vondel door het toeval der geboorte het levenslicht op Duitschen bodem zag, erkende in den vollen rijpdom van zijn vernuft geen ander meester meer dan Beethoven zelf, hij verrijkte daarenboven merkelijk de symphonie en voegde haar ten laatste nog een machtig slotkoor toe; Peter Benoit, ging, - zonder beeldspraak gezegd - niet verder maar vloog hooger: hij zocht afstand, niet, zooals Willaert, in horizontale maar in verticale richting en voegde zich aan aardsche stem en aardsch speeltuig, benevens bovenaardsch bazuingeschal, beiaardspel en klokkengalm.
(Vervolgt). |
|