| |
| |
| |
Hippoliet Van Peene. 1811-1864
KWIJNING en verval was het lot van de Vlaamsche letterkunde onder de Fransche regeering. Het tooneel verflauwde en verzwakte meer en meer.
In het begin van de 19e eeuw gaf men nog altijd voorstellingen in de steden en schreef men prijskampen uit voor declamatie in de dorpen; nochtans was de tooneellitteratuur in eenen ellendigen toestand; er was niets fraais en oorspronkelijks meer; men vertaalde doorgaans fransche stukken; overal miste men waarheid, kunst en nationaal gevoel.
Omtrent 1841 veranderden de omstandigheden en men trachtte het tooneel op eenen nieuwen weg te brengen. Tot de eerste voortbrengselen behooren de Gallomanie van Ondereet en de verfranschte Landmeisjes van Rosseels. Nu begon men weder water uit eigen put te scheppen en de vruchtbaarste tooneelschrijver van dien tijd is Hippoliet Van Peene.
| |
| |
| |
I.
Hippoliet Van Peene werd geboren te Kaprijk in Oost-Vlaanderen den 1n Januari 1811.
Zijn vader was geneesheer en ook Hippoliet was bestemd om later de geneeskunde te bestudeeren. Van kindsbeen af voelde Van Peene zich door het tooneel aangetrokken, en zijn vader, die bij gelegenheid het eene of andere verzeken rijmde, liet hem maar zoo opgroeien.
Op tienjarigen leeftijd zou Hippoliet reeds reeds een marionnettentheater te Lovendeghem opgericht hebben, waarvan hij tegelijk bestuurder en dichter was. Als student hield hij zich weer bezig met het tooneel en te Gent stichtte hij een kring ‘De Goede Vrienden’ welke kluchtspelen vertoonde en meest uit het fransch vertolkte stukken liet opvoeren.
Maar zijne ouders waren daarmee niet tevreden en er kwam eene strenge vermaning uit Kaprijk. Nu zette Van Peene zich vlijtig aan het blokken en promoveerde in het jaar 1837. Na korten tijd in zijn geboortedorp te hebben vertoefd, vestigde hij zich voor goed te Gent en scheen vaarwel gezegd te hebben aan het tooneel, om zich op de praktijk toe te leggen. Het duurde niet lang. Op zekeren dag ontmoette Van Peene zijnen vriend Prudens Van Duyse en beiden praatten nu over de alombe- | |
| |
kende legende van Keizer Karel en den Berchemschen boer. Een prachtig onderwerp voor een ‘blijspel’, zegt Van Peene. ‘Het deugt er niet toe’, antwoordt Van Duyse. ‘Wat! hervat Van Peene, ik wed het tegendeel’. En acht dagen daarna lag het kluchtspel bij Prudens Van Duyse. Nu was Van Peene voor het tooneel herwonnen. Hij schreef en schreef en schreef tot zijn dood toe. Meer dan vijftig stukken liet hij verschijnen en opvoeren. Hij werd krachtig bijgestaan in zijn werken door zijne vrouw Virginie Miry, die eene begaafde tooneelspeelster was, en door zijn zwager Karel Miry, die de muziek voor al zijne stukken componeerde.
Het meest is Hippoliet Van Peene thans nog bekend door zijn ‘Vlaamschen Leeuw’, die het nationaal lied van Vlaanderen is geworden en op alle Vlaamsche feesten uit duizenden borsten weergalmt.
Meer dan eens werd Van Peene bekroond.
Hij behaalde prijzen in verschillende wedstrijden door maatschappijen of door den Staat uitgeschreven. Volgens Ida von Düringsfeld belastte het koninklijk tooneelbestuur uit Den Haag hem met het vervaardigen van een fantasisch spel ‘De wereld in duizend jaren’, en was zoo tevreden daarmee, dat een tooneelspeler, Victor Driessens, naar Gent | |
| |
werd gezonden, om een prachtig geschenk aan Van Peene te overhandigen.
Op 19 Februari 1864 overleed de vruchtbare kluchtspeldichter te Gent, in den ouderdom van 53 jaar.
| |
II.
Het kluchtspel ‘Keizer Karel en de Berchemsche Boer’ is de eersteling van Hip. Van Peene. Het is geen meesterwerk; maar het is overal bekend, omdat de schrijver er zijne letterkundige loopbaan heeft mee begonnen en omdat hij een populair onderwerp heeft behandeld.
Hij had toevallig een held genomen of liever gekregen, die door het volk bemind was en natuurlijk moest behagen. Onze dichter voelde het wel en als zinspreuk plaatste hij aan het hoofd van het stuk de verzen van Prudens Van Duyse:
‘Keizer Karel is herboren
In de groote stad van Gent,
Men mag hem zien en hooren
Na drie eeuwen of omtrent,
Schoon zijn standbeeld is gevallen
Op d'aloude Vrijdagmarkt,
Karel leeft nog in ons wallen
En in ieder Belgisch hart.’
| |
| |
Het stuk is maar eene gedramatiseerde legende; het bevat eene van die honderden anecdoten welke over Keizer Karel verteld worden.
Op zekeren dag was Keizer Karel in de omstreken van Brussel. Hij had zijnen weg verloren en doolde eenigen tijd in de duisternis langs verschillige omwegen, toen hij in de verte een huis bemerkte waar licht was. Hij vond er hartelijke gastvrijheid en gebruikte iets van de rustieke maaltijd die de boer hem aanbood. Onder het eten praatten ze over het eene en het andere; de boer, die den keizer niet kende, beklaagde zich over den vorst die de meisjes naliep en den boer met schrikkelijk hooge belastingen overlaadde. Op volgenden dag werd de boer met zijne dochter en zijnen knecht aan het hof ontboden. In 't eerste is hij verbaasd en vloekt, omdat hij daar niet mag drinken en rooken; dan bewondert hij al de weelde die in het paleis heerscht; eindelijk wordt hij bang als de knecht hem zegt dat die heer van den dag te voren misschien een spioen was van den keizer. Nu komt de vorst en schijnt vertoornd te zijn over hetgeen men hem van den boer heeft verteld. Deze herkent op eens in Karel zijnen gast en trekt er zich uit met eene geestigheid: ‘Sire, ik was niet waardig dat gij kwaamt schuilen onder mijn dak, maar spreek alleenlijk een woord en.... ik | |
| |
zal voor eeuwig op mijn gemak leven.’ Karel lacht nu en voor de goede lessen die de boer hem heeft gegeven, spreekt hij hem vrij van alle hoegenaamde lasten, hetzij op eetwaren, hetzij op drank en haast het voltrekken van het huwelijk tusschen de dochter en den knecht van den boer.
Het best geslaagd zijn de karakters der personen. Ze zijn hier kort maar fijn en juist geteekend. Karel is er wel de vorst gelijk het volk hem kent, dapper veldheer en schrandere staatsman maar ook guitig en goedhartig, altijd gereed om grappen te maken en tevens het kwaad te herstellen dat hij bij het volk ontdekt. Pieter Van Eeken is de ware Belgische boer, getrouwe onderdaan maar geene slavernij verdragende, hij is vrij en onafhankelijk, zegt altijd zijne meening rechtuit en schijnt voor niemand groote vrees te hebben; hij is vroolijk en verlangt niets anders dan immer bier te hebben en de anderen gelukkig te zien. Ben woord dient ook gezegd te worden over Frans den knecht. Hij is de kluchtige persoon van het spel. Hij is voor alles beschroomd en legt eene belachelijke verwaandheid aan den dag.
De intrigue is heel eenvoudig; er is gebrek aan verhouding en somtijds vindt men fouten tegen de dramatische constructie; onder anderen is de inleiding veel te lang; eerst op | |
| |
bl. 39 verschijnt Karel en voorheen heeft men nog geen woord van hem gerept; er zijn daar schoone tafereelen maar ze zijn onnuttig.
In het algemeen moet het stuk eenen goeden indruk maken op het tooneel. De held is populair, kluchtige tafereelen zijn er in overvloed en overal vindt men gezonde volkswijsheid. Daaraan is voorzeker de goede uitslag van dit kluchtspel te wijten.
| |
III.
Na zijn ‘Keizer Karel’ liet Hip. Van Peene afwisselend drama's en kluchtspelen verschijnen.
Als treurspeldichter ontleende hij zijne onderwerpen aan de vaderlandsche geschiedenis en aan het dagelijksche leven.
Hij begon de reeks van zijne historische drama's met Jacob van Artevelde. Het was eene prachtige gelegenheid om het Vlaamsche volk te verheerlijken en tot vaderlandsliefde aan te sporen. Maar Hip. Van Peene bezat de kracht niet om in hooge lucht te zweven. Hij schiep eene tweevoudige handeling: de verlossing van het vaderland naast de baldadige en zondige gehechtheid van den graaf Lodewijk voor de vrouw van Jacob van Artevelde. In het drama treedt de kamp om onafhankelijkheid op den achtergrond; de aandacht | |
| |
wordt gevestigd op de bijhandeling en men hoort Jacob uitroepen: ‘Geen haat van partij meer, neen, haat tusschen echtgenoot en medeverliefde! Haat tusschen beide tot de dood toe!’ Zoo krimpt het drama in; wij zien het Vlaamsche volk niet dat woedend zijne klauwen op de vijanden slaat; wij zien den ruwaard niet die al de kracht van zijn genie inspand om Vlaanderen vrij en machtig te maken; wij zien den held niet die waarlijk sterft als martelaar, door zijne onbaatzuchtigheid en zijne liefde tot het Vaderland.
Ofschoon bekroond met den eersten prijs in den letterkundigen kampstrijd door de koninklijke maatschappij van Rhetorica, de Fonteinisten te Gent, ter gelegenheid van haar vierhonderdjarig jubelfeest uitgeschreven, kan Jan de Vierde den roem van een meesterstuk niet vereischen. In plaats van ons een waarlijk historisch tafereel te geven en ons den hertog in worsteling met zijne onderdanen te toonen, zooals het eerste bedrijf het op meesterachtige wijze laat vermoeden, krijgen wij niets anders te zien dan de wraak van de verstootene vrouw van Jan den Vierde over haren echtgenoot en dezes geliefde. Ofschoon een erbarmelijke zwakkeling, zou Jan de Vierde, door zijne vurige liefde tot Laura aangespoord, zich heldhaftiger moeten toonen en het uiterste wagen om haar te redden, die hij boven zijne | |
| |
kroon en heerschappij stelt en bemint.
Een van zijne beste historische drama's is Mathéas de Beeldstormer. Het stuk werd bekroond met den eersten prijs in den officieelen wedstrijd of prijskamp uitgeschreven voor Vlaamsche tooneelletterkunde. De dichter geeft er ons een schoon historisch tafereel, de karakters ontwikkelen geleidelijk meegaande; de wildheid van een der schrikkelijkste perioden van onze vaderlandsche geschiedenis wordt wel geteekend maar het einde is mislukt. Het laatste gedeelte is er te veel; de handeling is alreeds afgedaan na het vierde bedrijf; het vijfde bevat schoone tafereelen en treffende tooneelen, maar het stelt ons niets nieuws voor, het draagt niets bij tot de intrigue en is dus heel onnuttig en overbodig. Men had het vrij kunnen afkappen of weglaten. Het zou meer goed dan kwaad aan het geheele toegebracht hebben.
Van gelijke waarde zijn al de andere historische drama's van Hippoliet Van Peene; ze zijn op eenen leest geschoeid.
Daarnevens gaf hij ook vele treurspelen uit, waar hij moderne onderwerpen ontwikkelt.
Hij begon seffens met een van zijn beste werken op dit gebied te leveren. Everaard en Suzanna of het boetende Landmeisje is trouwens wat overgevoelig en melodramatisch, maar het is goed opgebouwd, bevat in welge- | |
| |
slaagde afwisseling comische en dramatische tooneelen en heeft door den eenvoud en de natuurlijkheid der dorpstooneelen.
In Roosje zonder Doornen vindt men te veel afwisseling van tafereelen en te veel jacht op effect. Het stuk is heel zwak, sentimenteel en opgesteld naar een verhaal uit het Fransch overgenomen.
Het gruwelijkste is Het Likteeken. Er heerscht in dit stuk een waar fatalisme. Nergens is vrijheid van handeling.
Arthur is een ongelukkige bastaard die onwetens zijne moeder bemint en door zijn vader in een tweegevecht wordt gedood.
Sommigen beschouwen den Slotmaker van Wijneghem als het beste van de ernstige stukken; met dit oordeel kan ik niet instemmen; er is te veel gemis van natuurlijkheid; het tweede bedrijf is heel gebrekkig en het gedrag der personen is er onjuist; het gansche werk blijkt me zwak en flauw.
In den Zoon van den Gehangene bereikt de schrijver het toppunt van de onmogelijkheid terwijl Vondel te groote snoodheden bevat en de betering van den kwaden zom ons verrast zonder belang in te boezemen.
Het beste drama, geloof ik, is Baas Kimpe. Het is trouwens ook sentimenteel en wat onwaarschijnlijk, maar de liefde van Instine, alhoewel wat vrij, is verheven en heerlijk; baas | |
| |
Kimpe is een edel hart in eene ruwe schors; Gustaaf is verdorven door slechte opvoeding maar hij is goed en zal beteren; de handeling is belangrijk en de karakterteekening tamelijk wel; het stuk is dan ook heel modern wat veel bijdraagt tot den goeden indruk dien het maakt.
Uit dit kort overzicht blijkt dat het drama Van Peene's kracht niet uitmaakte. Zijne historische zoowel als zijne moderne treurspelen zijn maar melodrama's, vooral Roosje zonder Doornen en Everaard en Suzanna. De handeling is vaak onwaarschijnlijk en de stukken wemelen van valsche toestanden; er is weinig karakterteekening of psychologie; men tracht te verrassen en te verschrikken.
In al deze drama's bespeurt men den Franschen invloed. Wij weten immers dat Hip. Van Peene Fransche stukken vertaalde of vervlaamschte en er zelf vijf oorspronkelijke in het Fransch schreef. Hij leefde in den tijd van het Romantisme en men ziet het wel in zijne werken. In zijne historische drama's toont hij neiging tot de zwarte perioden van de geschiedenis, beschrijft allerlei gruwelen en spreekt maar van moord, gift en verraad. Hij pleegt ook lage gevoelens aan de grooten te geven terwijl hij de gemeene lieden edel en verheven voorstelt, zooals in Baas Kimpe. Vaak zijn de karakters overdreven; meisjes die smoorlijk | |
| |
verliefd zijn en weerbemind worden, weigeren nochtans de hand van hare minnaars aan te nemen, omdat zij van lagere afkomst zijn, bij voorbeeld Roosje zonder Doornen en Lena in den Slotmaker van Wijneghem. In vele treurspelen laat hij het dramatische met het comische, het ernstige met het boertige, het schoone met het leelijke afwisselen en tracht zoo het reëele leven weer te geven.
Het treurspel van Hip. Van Peene is dus niets anders dan het Fransche boulevard-melodrama tijdens het Romantisme en er is niets buitengewoons bij hem te vinden.
| |
IV.
Hippoliet Van Peene was vooral een begaafd kluchtspeldichter. Hij heeft vele boertige stukken uitgegeven en noemde ze deels blijspelen, deels vaudevilles. Eigenlijk heeft hij geen blijspel geschreven; zooals in zijne ernstige, vindt men in zijne comische werken oppervlakkige karakterteekening en weinig waarschijnlijkheid; hij schijnt tevreden te zijn met eene goede strekking en eene losse intrigue; de klucht is meestens plat en ontaardt soms tot grofheid. Ondanks deze gebreken, hebben zijne kluchtspelen met recht veel opgang gemaakt en eene groote populariteit verkregen: hij is gelukkig in de keus van zijne | |
| |
onderwerpen, weet de zaken aantrekkelijk aaneen te schakelen, munt uit door levendigheid van samenspraak, treft de gemoederen door gezonde en kloeke volkswijsheid en bezit het talent de lachspieren in gedurige beweging te brengen door de onuitputtelijke grappigheid van zijne stukken.
Zijne kluchtspelen zijn heel talrijk en ik zal ze niet al opsommen. Over sommige zal ik een paar woorden meedeelen.
Thijl Uylenspiegel is weer eene gedramatiseerde legende; de held is alombekend en heel fraai naar de overlevering geschetst.
In Van der Snick drijft men den spot met de burgerwacht en toont men bovenal de belachelijke karakterverandering bij een werkman die kapitein is geworden.
Bewerkt naar een roman van H. Conscience, verdient Siska van Roosemaal nevens Ondereet's Gallomanie geplaatst te worden. Het geeft ons eene levendige voorstelling van de dwaasheid om een Vlaamsch burgerkind naar eene Fransche kostschool te zenden; hier wordt het meisje trotsch, wil geen Vlaamsch meer spreken en wenscht later toegang te krijgen tot hoogere kringen; maar zij maakt er met hare ouders eene belachelijke figuur en wordt daardoor bekeerd. Het stuk is heel schoon maar me dunkt dat de bekeering van de hoogmoedige Eudoxie wat rap is. | |
| |
Een man te trouwen, Fortunatus' Beurze en de Weerwolf staan op gelijken voet wegens hunne fouten en hoedanigheden; alle drie zijn hoogst onwaarschijnlijk maar tevens allerkluchtigst; er zijn tooneelen daarin die onvergetelijk zijn.
Wit en Zwart is door de verwarringen en vergissingen waaruit de intrigue is samengeweven hoogst vermakelijk en het beste wat Hip. Van Peene geschreven heeft. Dit is het oordeel van Joncbloet en ditmaal kom ik met hem overeen. Het is immers het stuk dat ik het schoonste heb gevonden en ik geloof dat het thans nog veel bijval op het tooneel zou inoogsten.
Ik noem nog Vader Cats dat ons den ouden dichter getrouw met zijn luimig, vroolijk en liefdadig karakter voorstelt.
Alvorens tot Van Peene's tooneelopvatting over te gaan, laten wij eens zien waarin zijne klucht bestaat of welke middelen hij aanwendt om comische effecten teweeg te brengen.
Het best slaagt hij in die tooneelen waar hij personen voorstelt die ons doen lachen door hun talmen en marren in bekendmaking van hetgeen hun op het hart ligt, hetzij dat zij bang zijn, hetzij dat de vlugheid van hun geest hen telkens van hunne hoofdgedachte afbrengt.
Een treffend voorbeeld hebben we daarvan | |
| |
in ‘Keizer Karel en de Berchemsche Boer.’ Frans de knecht bemint de dochter van zijnen meester Pieter en wil met zijnen baas daarover spreken; de angst en de schroomvalligheid van Pieter zijn kostelijk.
In de meeste stukken komt er ook een persoon voor die wat naïef of verwaand is of altijd op een stokpaardje rijdt en derhalve aanleiding geeft tot allerlei comische toestanden. Men vindt er voorbeelden van in Keizer Karel, Thyl Uylenspiegel, Van der Snick, Fortunatus' Beurze en andere nog. Een schoon specimen is Piersies uit den Weerwolf. Men leze maar het eerste tooneel van het stuk. Zooals men zien zal is de naïeveteit van Piersies een beetje overdreven en grenst soms aan de domheid van een hansworst.
Hier en daar verwekt de schrijver ook het lachen door altijd dezelfde woorden door een persoon te doen herhalen. In den Weerwolf zegt Piersies altijd: ‘en dat is nu dit zie.’ Een ander heeft doorgaans ‘jarnipiet’ of ‘selderment’ in den mond. In ‘Een man te trouwen’ herhaalt eene vrouw telkens ‘zijt gij gelijk ik?’
Nevens die comische tooneelen, berust de hoofdklucht op de intrigue zelve en bestaat dan in allerlei verwarringen, vergissingen, fopperijen, gemeene streken en platte geestigheden. | |
| |
Zoo is Thijl Uylenspiegel niets anders dan eene fopperij van het begin tot het einde. In alle stukkenkomen ervoor. Een schoon staaltje vindt men er van in het achttiende tooneel van Fortunatus' Beurze. Met genoegen zal men lezen hoe een bevallig jong meisje den duivel speelt en de hand verwerft van den man dien zij bemint.
Aldus had ik gelijk toen ik zei dat Hippoliet Van Peene geen blijspel heeft geschreven. Zijne boertige stukken zijn maar kluchtspelen, waarin de handeling meestens onwaarschijnlijk is, geene karakters ontwikkeld worden en de grappen soms plat zijn, maar de dialoog is levendig, de boertigheden zijn meesleepend en de handeling is naar den smaak van een alledaagsch burgerlijk publiek.
| |
V.
Welke opvattitig had Hip. Van Peene van het tooneel? Hij zocht zijne voorbeelden in Frankrijk, stond onder den overwegenden invloed van het Romantisme en zijne methode is een mengelmoes van allerlei kunsttheoriën.
Hij is zeer onregelmatig in de verdeeling van zijne stukken; zijne kluchtspelen hebben doorgaans een of twee bedrijven terwijl zijne drama's er drie, Vier of vijf bevatten en soms zes tot zeven tafereelen. | |
| |
In zijne boertige stukken geeft hij ons maar een aardige grap met hier en daar eene wijze les of raadgeving. In de ernstige werken tracht hij ons te verschrikken en naar de moderne theorie wekt hij tevens onze nieuwsgierigheid en ons medelijden af. Men bespeurt er ook verscheidene manieren: in sommige stukken beschrijft hij maar gruwelen en sombere misdaden; in andere tracht hij het leven weer te geven met zijne zonnestralen en grauwe wolken; het antieke noodlot heeft hij ook te baat genomen en in het Likteeken speelt het vreeselijk met het leven en het geluk van eene familie.
Aangaande het onderwerp van zijne stukken, moet ik zeggen, gelijk ik hier en daar liet zien in het voorbijgaan, dat het bijna altijd onwaarschijnlijk is. Zoo iets zou kunnen gebeuren maar het is niet natuurlijk. Hetgeen hij ons voorstelt is meestens uit de fantazie gegrepen of bestaat uit onmogelijke toestanden. Hij schijnt vergeten te hebben dat Boileau ergens geschreven heeft: ‘Het ware is niet immer waarschijnlijk.’
Onderzoeken wij nu kort hoe de stukken zijn opgebouwd en hoe inleiding, knoop en slot met elkander verbonden zijn.
Zijne inleidingen zijn tweesoortig: soms volgt hij de moderne wijze, laat twee of meerdere personen op het tooneel verschijnen en | |
| |
uit hunne gesprekken vernemen wij den toestand der zaken op het oogenblik dat de intrigue begint; in dit geval zijn dan ook sommige tooneelen noodig om ons alles klaar en duidelijk te maken. Vaak bootst hij eenigszins de oude Grieken na en laat een enkelen persoon optreden die in eene korte alleenspraak ons het voornaamste bekend maakt. Ik zal de inleiding geven van Wit en Zwart: de markiezin van Walberg zit eene rijkgestoffeerde kamer en is in gedachten verzonken, terwijl in de groote zaal van het paleis het luidruchtig balgeruisch weergalmt.
‘Zingen, dansen, spelen! zegt ze. Overal vermaak. Op alle gezichten de vreugde. En ik gedwongen aan al dat vermaak, aan al die vreugde te moeten toelachen, wanneer mijn hart vol is van angst voor hem. (Zij haalt een briefje uit haren boezem.) De vermetele! mij durven schrijven dat hij zijn ballingschap verlaten heeft en dat hij dezen avond onder eene vermomming bij mij zal zijn. Zoo men eens zijnen brief had onderschept; de ongelukkige! hij ware verloren. En hoe zal ik hem voor aller oogen kunnen verbergen, nu juist dat mijn broeder, die mij met bespieders omringt, dezen avond een feest geeft? Hoe Hector daarvan te verwittigen? Wien met dit geheim bekend maken? Florine? O neen, zij mag het niet weten..... en nochtans.... ach mijn God! | |
| |
ik weet niet wat aanvangen. Daar komt de Saint-Bris, o die vervelende personnage!’
Nu weten wij alles en de handeling kan seffens beginnen.
Voor de ontwikkeling moet men weer onderscheiden tusschen ernstige en boertige stukken. In de drama's is er veel handeling, de knoop wordt altijd vaster totdat de intrigue haar toppunt bereikt; dan daalt men langzaam tot de oplossing; het toeval speelt er nochtans een groote rol, soms grooter dan de wil der personen. In zijne kluchtspelen is de intrigue zeer eenvoudig en bestaat meer uit eene reeks van comische tafereelen dan uit verwikkelde toestanden; zij heeft altoos weinig om het lijf en het belang vloeit voort uit de koddigheden.
In het algemeen is de oplossing het natuurlijk gevolg van de handeling; men wordt er op voorbereid en ze verrast ons niet; zij is dus vrij en ongezocht; zonder moeite weet de schrijver zich er uit te trekken. Misschien zou men kunnen beweren dat sommige drama's op zonderlinge wijze eindigen en dat er getracht wordt te verrassen of effect te maken. In de historische stukken volgt Van Peene natuurlijk de geschiedenis en het slot is hem aldus opgedwongen.
Evenals in de Latijnsche stukken worden vaak, in Hippoliet Van Peene's kluchtspelen, sommige woorden tot de toeschouwers gericht. | |
| |
Onder anderen eindigt Fortunatus' Beurze op die wijze. Een jong meisje heeft zich vermomd en voor den duivel laten doorgaan. Op zulke manier heeft zij allen gefopt en is tot haar doel geraakt, nl. de hand te verkrijgen van den jongeling dien ze lief heeft. Hare laatste woorden zijn:
‘'k Verlies mijn magt, al mijn vermogen
En ik worde weer een' zwakke vrouw.
In ruiling zie ik mijn heil verhoogen
Daar ihij mij schenkt en hand en trouw,
Doch mogt ik eens mijn magt herov'ren
En nog iets wonders doen geschien,
Mijn heeren, ik zou u altemaal betoov'ren
Om Fortunatus' Beurze te komen zien.’
In Wit en Zwart blijft de schoorsteenveger op het tooneel met den bakker, terwijl de hertog met zijn gevolg vertrekt. Als zij weg zijn zegt de Zwarte dat het onbeleefd is van hen zich zoo te verwijderen en daar hij beschaafder is, vraagt hij een duchtig handgeklap aan het publiek.
In Van der Snick en andere stukken vindt men dezelfde aardigheden.
Het is aldus een soortgelijk slot als het Latijnsche ‘vos valete et plaudite.’
Al de stukken van H. Van Peene zijn met zangen doorspekt. Het is misschien eene subjectieve opvatting, maar ik vind dat ver- | |
| |
keerd en onnatuurlijk; ik wil dat een tooneelspel of wel gansch gesproken of wel gansch gezongen wordt. Het moet zeker een onaangenamen indruk op den toehoorder maken wanneer een gesprek eensklaps afgebroken wordt door een couplet of zelfs, zooals het nogal dikwijls gebeurt, zingend wordt voortgezet. Het doel van een tooneelstuk is het leven voor te stellen en het is dus niet geoorloofd zoo willekeurig te werk te gaan. Is het volgende natuurlijk? Seraphinus de knecht komt in de kamer van zijn meester, den notaris Halifax binnengeloopen ‘Mijnheer, mijnheer!’
Ach mijnheer! gij zult het nooit willen gelooven.
Verklaar u duidelijker als gij niet wilt dat ik u armen en beenen breek.
En op die bedreiging begint de knecht te zingen:
| |
| |
‘Ben ik nog door schijn bedrogen
Of wel is het een inbeelding?
Nimmer had ik iets voor oogen
Meer weerd van bewondering.’
En de ongeduldige meester antwoordt nu ook al zingende:
‘Maar gij zijt dan voor uw leden
Niet bevreesd, heer Seraphijn?
Stel mijn ongeduld tevreden
En zeg wat gij hebt gezien.’
En het gesprek gaat zoo verder en er zijn nog vijf coupletten noodig eer de knecht klaar heeft gemaakt dat hij eene schoone vrouw heeft gezien. En wat dan nog zonderbaarder is, het gesprek wordt daarna weder in proza voortgezet.
Ach, mijn weerde Seraphijn! en die vrouw waar is zij?
Zij wacht in de voorzaal en heeft mij belast mejuffer Adrienne de Belleville aan te kondigen.
Adrienne de Belleville! o wat edele naam! dat moet eene bekoorlijke vrouw zijn.
| |
| |
Mejuffer de lardoville uit den Wandelenden Jood gespuwen en niet rost,.... hoort gij, niet rost.
Laat ze binnen komen, laat ze binnen komen, Seraphijn.
Dergelijke voorbeelden ontmoet men overal in de ernstige en boertige stukken.
Misschien ben ik een beetje ver gegaan als ik de zangen geheel afkeurde. Zij kunnen gebezigd worden om afwisseling teweeg te brengen en om op het einde van een bedrijf de gevoelens van het volk of een partij te kennen te geven. En dan moet men zeer voor-
| |
| |
zichtig zijn en niet in onwaarschijnlijkheden vallen. Ook in Hippoliet Van Peene vindt men zangen die wel te pas komen, dikwijls in de inleiding van de tooneelspellen. Thijl Uylenspiegel treedt op al zingende:
En joep! joep! joep! joep! joep! joep! joep!
De boer eet pap, de heer eet soep
En Thijl roept uit: Vivat de vreugde!
En joep! joep! joep! joep! joep! joep! joep!
Vivat de vreugde is mijn geroep.
Het leven zal mij niet vervelen
Zoolang ik maar zingen kan.
Zoolang ik een poets mag spelen
't Zij aan boer of edelman.
Ja de menschen zonder spotten
Zijn gemaakt, dat 's buiten kijf,
Om d'een d'andren te bedotten.
Vraag het maar aan Adam's wijf,
Het is nu ruim vijf duizend jaren
Dat vrouw Eva 't voorbeeld gaf,
Hoe-veel in de grap ervaren
Liggen er sints al in het graf.
Koning, staatsman, rechtsgeleerde
Doctor, klerk en praktisijn
Zullen altijd, spijts hun weerde
Bij mij grappenmakers zijn.
Hier is het natuurlijk; Thijl Uylenspiegel is een vroolijke kwant en kwinkeleert den heelen dag als een nachtegaal.
| |
| |
Aansluidend aan dit paragraaf komen nog ettelijke opmerkingen.
In enkele stukken is de held niet altijd middelpunt van de handeling.
In Baas Kimpe onder anderen vestigt de aandacht zich geheel en al op Justine en Gustaaf.
Hunne lotgevallen maken eigenlijk het drama uit. Hetzelfde zou men kunnen zeggen voor Jacob van Artevelde en andere tooneelstukken.
Onnuttige zaken ontmoet men ook somtijds; in Fortunatus' Beurze bv. heeft de liefde niet de minste betrekking met de intrigue en is dus overbodig.
Vaak komt het voor dat een persoon in bijzijn van anderen over geheime zaken peinst.
Opdat de toehoorder deze gedachten verneemt, moet de persoon luid spreken maar men moet natuurlijk veronderstellen dat de andere personen van het stuk ze niet hooren. En nochtans gebeurt het tegendeel. Ziehier een voorbeeld uit het Likteeken.
Daar is zij.... zij zit nog eens in hare diepe mijmeringen verzonken..... zij heeft verdriet..... Wie doet haar lijden.
marie (zonder Arthur te zien).
Wat scheelt het!..... ik heb voor niemand meer te zorgen en voor mij zelven kan ik
| |
| |
werken. Maar hem!... zal ik hem dan nimmermeer wederzien?
Hem! zij betreurt dan iemand dien zij bemind heeft.... dien zij misschien nog bemint. Ho! zoo ik zeker was!
Dat is eene grove fout. Marie spreekt hier luid voor de toeschouwers maar niet voor Arthur; hij zelve zegt dan ook: ‘Zij zit in diepe mijmeringen verzonken.’
Ik heb nog andere kleine zaken aangeteekend, maar het is genoeg daarover gesproken.
| |
VI.
Een woordje zal men kunnen bijvoegen over de opmerkingsgaaf van Hippoliet Van Peene.
Hij bezit een waar talent om de lieden uit de lagere standen te schetsen: knechten, boeren en werklieden schildert hij met veel geschiktheid; hunne taal, zeden en manieren heeft hij wel begrepen; hij toont eene groote bekwaamheid om hunne eenvoudigheid, openhartigheid en zelfs hunne grofheid in spreken en gedrag af te teekenen; de volksscènes zijn kostelijk en wij moeten zeggen dat ze reëel, naar het leven geschetst zijn. Men leze maar zijne stukken en men zal zien hoe natuurlijk en belangrijk personen zijn als Baas Kimpe, Thijl Uylenspiegel, Pieter en Frans in Keizer
| |
| |
Karel, Hans en Baas de Witte in Het boetende Landmeisje, Thomas deTuinier in Roosje zonder Doornen, Bitterman in Wit en Zwart, alle boeren uit den Weerwolf en zoo menig andere nog.
In de beschrijving van de hoogere standen slaagt hij min, grooten en rijken komen dan ook zeldzamer voor, worden meestens voorgesteld als trotsche, onmeedoogende, zelfzuchtige, gewetenlooze en boosaardige menschen.
| |
VII.
In het opzicht van strekking valt nog het eene en andere op te merken. Soms is een geheel stuk geschreven met het doel om te onderwijzen of om een vooroordeel uit te roeien; soms zijn er slechts hier en daar kluchtige hekelingen ingelascht.
De Vlaamsche beweging had begonnen; overal trok men te velde tegen de Fransche taal; Ondereet had zijne Gallomanie uitgegeven en Hip. Van Peene dramatiseerde een roman van Conscience, te weten Siska van Roosemaal. Men had de gewoonte in de burgerij, gelijk thans nog, de meisjes naar een Fransche kostschool te zenden, om er hunne opvoeding te voltooien. Zooals ik reeds heb vermeld, toont hij ons in Siska den bedervenden invloed welken deze gestichten op hare kweekelingen uitoefenen. | |
| |
De burgerwacht stoorde reeds in dien tijd menig vreedzamen burger die liever 's Zondags ware wandelen gegaan dan op een plein te drillen en in Van der Snick stelde Hip. Van Peene er al de belachelijkheden van in het licht.
Over de vorsten heeft hij ook vernuftige zaken meegedeeld. In Keizer Karel bewijst hij dat ze den waren toestand van hun volk nooit kennen en alles zelf moesten maken. ‘Ik zou mijn affairens zelf verrichten in plaats van heele dagen op den loop te gaan en daar een honderdtal luiaards den kost te geven. En dan zou ik zien of de lasten te zwaar zijn of niet.’ In Jan den Vierde wijst hij op de mislukte huwelijken, voltrokken door politieke oorzaken; met verachting zegt de hertog tot zijne vrouw: ‘Heb ik u ooit bemind, u door de staatkunde mij opgedrongen?’
Het leger bleef ook niet gespaard en in een van zijn dramas berispt hij het soldatenleven.
‘Over een jaar was ik nog muldersknecht en zoo dom als den ezel van mijn meester, zegt Hans in Everaard en Suzanna. Thans ben ik mensch geworden: ik drink drok, rook meesterlijk en vloek als een sappeur.’ En zijn makker antwoordt: ‘Gij ziet waartoe het goed is soldaat te zijn.’ - ‘Honderd bajonnetten! hervat Hans, dat is eene school! daar komt men altijd wijs uit.’ | |
| |
Onder het volk heerschten altijd allerhande vooroordeelen en Hip. Van Peene heeft twee kluchtspelen geschreven tegen den duivel en den weerwolf. In Fortunatus' Beurze toont hij dat men kan zeker zijn, wanneer de duivel ergens verschijnt of kwaad verricht, dat het een mensch is die zich de lichtgeloovigheid van anderen te nutte maakt om hen te foppen. Zoo bewijst hij ook dat de Weerwolf niet bestaat en dat het altijd een grappenmaker is die zich wil vermaken met den schrik dien hij verspreidt.
Vernuftige raden geeft hij ook in Azoo'n klant en in Vader Cats. In het eerstgenoemde kluchtspel spoort hij tot spaarzaamheid aan. ‘Waar geld gehaald, zegt een werkman, uit de spaarbank, vriendjes, - dat is een appelken tegen den dorst en een fameus:
Dank aan dit middel,'s werkman lotbehouder,
Drukt nooit d'ellende op hem die spaarzaam leeft.
Die bank is steeds gelijk een goede moeder
Die 't allen stond haar kroost en bijstand geeft;
Aan 't kroost dat hare hulpe noodig heeft.
Zie hier de kunst: wilt gij haar welstaan smaken,
Gij volgt de mier, die werkt met moed en vlijt.
Des zomers ziet gij haar provisie maken
En z'is voorzien wanneer de winter bijt
Ja z'is voorzien wanneer de koude bijt.’
In Vader Cats vinden wij volgende verzen over het huwelijk:
| |
| |
‘Die grijs wordt is het best dat hij zijn kamer sluit
Voor een gerimpeld vel lijk voor een jonge bruid.’
en verder:
‘Bouwt en trouwt met uws gelijk
Arm en arm en rijk en rijk.
Net met kuisch en mors met vuil
Valk met valk en uil met uil.’
Zulke wijze raadgevingen en vernuftige lessen zijn talrijk en ik had er nog veel kunnen aanhalen.
Een laatste woord nu over het zedelijke in Van Peene's tooneelstukken. Over het algemeen is niets te berispen; het leven wordt daargesteld in fraaie en leelijke kleuren; deugd en ondeugd, liefde en haat, eigenbaat en opoffering wisselen gedurig af; maar op het einde wordt alles weer in orde gebracht: het kwade bezwijkt en het goede zegepraalt. Nochtans moet men bijvoegen dat sommige tooneelen heel vrij zijn; verleiding speelt vaak de hoofdrol; enkele stukken toonen dat de slimmen ongestraft blijven; en in dit opzicht laat zijn tooneel hier en daar wat te wenschen over.
| |
VIII.
Vatten wij nu dit alles samen, dan kunnen wij het besluit trekken dat Hippoliet Van Peene niet geschapen was om treurspeldichter | |
| |
te worden; hij had maar aanleg tot het kluchtspel en daarin heeft hij fraais en degelijks geleverd; waren zijne stukken waarschijnlijker en zijn stijl zuiverder, dan zou Hippoliet Van Peene als groote vaudevillist in de Vlaamsche letterkunde staan.
Alfried Bertrang.
Aarlen, 1903.
|
|