Jong Dietschland. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Toonkunst.De bijval die aan ‘De Bruid der Zee’ te beurt valt, schijnt niet spoedig te moeten verminderen; de 25ste opvoering van dit zangspel in den Nederlandschen Schouwburg te Gent en in de Munt te Brussel werd luisterrijk gevierd; ook te Leuven en te Brugge werd dit Opera, wederzijds door de Vlaamsche Opera van Antwerpen en door de Vlaamsche Opera van Gent, met veel bijval gespeeld. De volgende stukken uit De Bruid der Zee zijn thans afzonderlijk, met klavierbegeleiding, in den handel verkrijgbaar: Oude Vlaamsche Ballade: het waren twee conincskinderen (voor tenor of sopraan, ofwel voor baryton of mezzo-sopraan). Gebed: Maria, Maged schoon (een- ofwel tweestemmig; voor sopraan of tenor). De Garnaalmeisjes: Garnaal, garnaal! Meidekens van de Zee (koor voor twee vrouwenstemmen; voor sopraan of mezzo). Oud Volkslied: Een meisje dat van Scheveningen kwam (voor mezzo ofwel voor sopraan of tenor). Ballade in Eolischen toonaard: Zweer me toch eeuwige liefde (voor mezzo). Ik ben de bruid der eeuwige zee. (Voor sopraan ofwel voor mezzo-sopraan). | |
[pagina 208]
| |
Herbergprinses, het eerste Vlaamsch Opera van Jan Blockx, werd te Brussel reeds meer dan honderd maal gespeeld.
-
De Vlaamsche Opera van Antwerpen treedt waarlijk hare zegedagen in en bijna elke vertooning die door haar gegeven wordt is een triomf te meer voor onze Vlaamsche kunstenaars. Wij verwijzen voor de stukken die aldaar gespeeld worden naar de vorige aflevering van J.D. De Antwerpsche Vlamingen houden voet bij stek in den strijd tot het verkrijgen van een eigen lokaal, voor de Vlaamsche Opera. In den Nederduitschen Bond hield Julius Sabbe, uit Brugge, eene voordracht over de Vlaamsche muziekbeweging, en het moedig weekblad ‘Ons Recht’ wijdt in elk nummer kranige artikels toe aan de zaak die alle kunstminnende Vlamingen ter harte ligt. In de katholieke Vlaamsche hoogeschooluitbreiding hield Emiel Wambach, de begaafde toondichter van ‘Quinten Massijs’ eene voordracht over de ‘vier hoofdfiguren der toonkunst: Palestrina, Bach, Beethoven, Wagner’. Ockegem, Van den Bemden, De Vaerwere, Willaert, Van Roor, Lassus en twintig andere meesters uit de oude Vlaamsche school, allen voorgangers van Palestrina, zijn nochtans even goed hoofdfiguren der toonkunst als de beroemde Roomsche toondichter. Wij zullen bewijzen, steunende op het oordeel van Duitschers en Italianen, dat die bewering geen zier overdreven is.
-
Te Brugge werd de Groeningercantate van Karel Mestdagh met grooten bijval uitgevoerd. | |
[pagina 209]
| |
Onder al de puike concerten die in Brussel gehouden werden, vermelden we slechts de opvoering van een concerto van Bach voor viool, 3 hobós, 2 hoornen, basson en kwartet; 't is ruim 159 jaar geleden dat dit concerto niet meer opgevoerd werd daar de technische moeilijkheid voor onze hedendaagsche hoornspelers te schrikkelijk is. Op hetzelfde concert van het conservatorium werd ook de 9ste symphonie van Beethoven uitgevoerd; die symphonie, die door een machtig slotkoor versterkt wordt, werd langen tijd door de beste toonkundigen voor onverstaanbaar gehouden en is nu door de wereld erkend als het meesterstuk van Beethoven. Aan virtuozen heeft het in de hoofdstad niet ontbroken; zoo traden op: de pianisten Jozef Wieniawski en Planté, de violonisten Thompson, Ysaie, Deru, Marteau; eene veropenbaring voor de Belgische muziekwereld was het optreden van den Duitschen vioolspeler Kreisler met den halsbrekenden Duiveltriller van Tartini en het concerto van Beethoven, 't welk hij reeds in de voornaamste Duitsche schouwburgen speelde. Staan de eischen onzer groote virtuozen buitensporig hoog, men moet toch ook bekennen dat het genot, 't welk ons door hen verschaft wordt, wel eenige duizenden franken waard is.
-
Wagner's Siegfried, 't welk dit jaar in den Muntschouwburg gespeeld werd, is een der vier opera's die de tetalogie van den ‘Ring der Nibelungen’ uitmaken. In Tannhauser en Lohengrin sloeg Wagner reeds vastberaden het pad der hervorming in,Ga naar voetnoot(1), in Tristan en in | |
[pagina 210]
| |
den Ring is de hervorming volledig; geen gansch duidelijk afgebakende indeelingen meer, geen kooren of zelfs geen gelijktijdig zingen van twee stemmen; de rol der stem is tot een minimum gebracht; nog een stap verder en het opera was vervangen door de dramatische symphonie, zooals reeds in den prachtigen brand in Siegfried gedaan werd. In een opera past de melopea beter aan de stem als de melodie: het komt hier immers opaan waarlijk te spreken met verhoogde uitdrukkingen. Maar niet alleen de wettige zucht tot vermindering van het conventioneele, ook zijn overgroot gemak tot het scheppen van melodieën zal Wagner aangespoord hebben om de klassieke melodie uit zijn Tristan en uit zijn Ring als onbruikbaar goed te weren! in de orkesttratie warrelen de eindjes melodie als met tientallen door elkander; het ware den meester gemakkelijk geweest zijne melodieën af te werken, ze met al de middelen der kunst om te werken en den toehoorder herop te disschen, maar de vloed melodieën die in zijn brein woelt is zoo onstuimig dat de meester noch tijd noch behoefte heeft er een enkele af te werken; zijn orkesttratie is als een eindelooze zee die onophoudend voortrolt zonder dat uit haren schoot ooit een enkelen bergtop opduikt die rust verschaffen kan. Dat Wagner ongemeen schoone melodieën scheppen kon, bewijzen ten andere zijne eerste opera's: Tannhauser en Lohengrin b.v. zijn vol schoone melodieën. In Tristan en in den Ring is er dus hoe zonderling het ook klinken moge, haast niets melodie en toch ook alles melodie. Daar, vooral in Wagner's laatste opera's, het orkest | |
[pagina 211]
| |
veruit de hoofdrol speelt, is het onontbeerlijk om die stukken goed te genieten, den aard, de dracht en vooral de dramatiseerwijze van elk instrument te leeren kennen. Die opera's staan ten andere zoo hoog dat zij zonder moeite en geweldige geestesinspanning niet te genieten zijn. Er zijn dichters, Bilderdijk b.v., die niet zonder grondige studie te verstaan zijn; zijn zij er minder dichter om? Juist het tegendeel is waarheid. Waarom zouden muziek en dichtkunst te samen niet dezelfde eischen mogen stellen als dichtkunst alleen? Namens wie of wat had Wagner zijn vernuft aan banden moeten leggen om door ons, nietige stervelingen, gemakkelijker begrepen te worden? Indien, spijts al onze inspanning, er hier en daar in Wagner's kunstarbeid nog iets is 't welk ons minder verstaanbaar of genietbaar voorkomt, weest er zeker van dat de schuld niet aan den toondichter maar aan ons eigen zelven ligt. En wij bekennen hierin van ondervinding te spreken; in den beginne kwam Tristan ons gedeeltelijk ongenietbaar voor; nu integendeel aanzien wij het, in muzikaal opzicht, van af 't begin tot op 't einde als een verrukkelijk meesterstuk. Slechts door studie en herhaald bijwonen derzelfde opera's kan Wagner begrepen worden; zooniet wordt men door de macht en de polyphonie van zijn orkest verblind en bedwelmd lijk door de stralen eener zon. Men weet dat Wagner de schepper is, niet alleen van den Wagneriaanschen muziektrant, maar nog van zijn libretto's, van zijn tooneelschikking, van zijn schouwburg | |
[pagina 212]
| |
en tot zelfs in zekere mate van zijn orkest. Hij heeft althans het orkest van zijnen Ring met nieuwe stemmen verrijkt; een tubenkwartet waarvan de contrabass op uitstekend realistische wijze de gedachte vestigt op den draak Fafner. Wagner is buiten allen kijf de grootste kunstenaar die ooit bestaan heeft.
-
Liederboek van Groot - Nederland verzameld door F.R. Coers. Vierde Boek. Uitgave van C.A.J. Van Dishoeck, Bussum. De uitgave van dit vierde deel van Coers' liederboek is een ware gebeurtenis in het Nederlandsch muzikaal leven. De inhoud van dit vierde boek kan duidelijk ingedeeld worden in oude Vlaamsche godsdienstige liederen en oude Hollandsche geuzenliederen. De godsdienstige liederen zijn meestal Kerstliederen: de Godmensch die het levenslicht ontving in een armen stal, de aanbidding der herders en der koningen, de kindermoord van Herodes en de vlucht naar Egypte waren als zooveel tafereelen die diepen indruk uitoefenden op de naïve verbeelding onzer voorouders en hen onuitputtelijke stof opleverden tot dichten en zingen. Medelijden en dankbaarheid zijn de twee hoofdgevoelens die uit de liederen stralen: Medelijden:
Als een balling moet Hij dolen
Die den vossen geeft haar holen,
Hij, door wien de schepping leett;
Hij moet vluchten, Hij moet schuilen
Voor het winterstormen-huilen,
Die der zon haar luister geeft.
| |
[pagina 213]
| |
Maria geeft hem suikerpap
En Joseph brengt den windelap;
Den lieven Jesus krijt van dorst,
Zijn Moeder geeft Hem hare borst.
Dankbaarheid:
Lieve Jesus, ons geboren!
Zie, wij bieden U ons hart
Om te deelen in uw smart; enz.
Zoet Kindeken, voor ons geboren!
Voor uwe pijn en bitter smert,
Ziet, ik geven U mijn hert.
De melodie, zoet en eenvoudig is niet de slaafsche dienares van het woord; zij hangt los en vrij, een algemeen gevoelen vertolkend; medelijden, dankbaarheid, verbazing, liefde, leedwezen; nu eens verhalend, dan weer vol ingetogen vreugde, of stil weenend, of met een zweem van plechtigheid. Het lied ‘op menschen weest nu al verheugd’ b.v. is waarlijk niet meer te evenaren en bestemd om niet door honderden maar door duizenden gezongen te worden. Hoe schoon niet dit lied: Bij dit vriezend winterweder
Ligt een teer en onnoozel wicht
In een ruwe kribbe neder,
Ach wat jammervol gezicht!
Al de huizen zijn bezet
Niemand gunt een kind een bed,
Kleine pelgrim moet Hij vlieden,
Waar de beesten ligging bieden.
Wie de melodie van dit lied geschreven heeft is een meester; juist omdat de stille verhalende trant van dit lied ons zoo eenvoudig en gemakkelijk voorkomt. Haast al die Kerstliederen zijn echte meesterstukjes; wie door die innige, zuivere,volksche melodieën niet ontroerd wordt, | |
[pagina 214]
| |
derft smaak of gevoel voor het schoone. Die Kerstliederen vormen een heerlijk kunstmonument 't welk alleen door het naïef geloof en de ingeboren kunstzin onzer voorouders kan opgericht worden. Onder de geuzenliederen die in dit boek voorkomen, treft men er aan die waarlijk goed gelukt zijn; hier wordt gezucht en geweend over de Spaansche dwingelandij, geestig den draak gestoken met verwaandheid van Spaansche bevelhebbers, gejuicht over een overwinning, getreurd over een nederlaag, getoornd over gruwelen, en den Hemel om verlossing gesmeekt. Doch er ligt hier buiten kijf veel kaf onder 't koren, misschien vooral omdat niet steeds de melodie op de woorden maar zoo dikwijls de woorden op de melodie geadapteerd werden. Over 't algemeen hebben die liederen ons veel minder bevallen. Al de liederen die in Coers liederboek voorkomen, zijn vergezeld van een passende klavierbegeleiding, door twee mannen van kunde en smaak bewerkt, die begeleiding heeft daarbij de groote verdienste in 't bereik te liggen van al wie b.v. weg kan met Mendelssohn's ‘Album für die Jugend.’ De verzamelaar van het liederboek is een held die, spijts alles, rechtdoor zijn baan gaat tot bereiking van zijn ideaal; wij waardeeren zijn streven en wenschen hem ruimen bijval! |
|