Jong Dietschland. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Melati van Java.MELATI! Wat een bekoorlijke naam voor een schrijster! Het gebruik alleen van dien naam toont dat Mejuffer Sloot met een innige liefde bezield is voor al het mooie van de weelderige natuur van Insulinde. Immers is er wel iets prachtiger dan die witte Jasmijn, de Javaansche ‘Melati’, zoo geurig en zoo eenvoudig mooi, als er misschien op de geheele wereld geen tweede soort wordt gevonden. Die bloem, die het Javaansch meisje zoo geern in heur haar steekt en die; nog altoos zulk een groote rol speelt bij bruiloftsplechtigheden en andere feesten, heeft haren naam geleend aan de vurigste en gloeiendste bewonderaarster van Java's overheerlijke natuur. Ik heb me dus voorgesteld een woord over Melati van Java en haar werken aan de lezers van ‘J.D.’ mede te deelen. Niet dat ik me verbeeld dat de schrijfster hun totaal onbekend is, maar nu de Nederlandsche Boekhandel haar voornaamste werken aan eenen spotprijs uitgeeft, kan ik niet nalaten hen aan te | |
[pagina 194]
| |
zetten hun deel te eischen van het genot dat het lezen van die werken verschaft. Mejuffer Sloot, of beter neen, laat ons voortaan den lieven naam van Melati gebruiken, kan immers voor niemand een onbekende zijn. Hare eerste werken dagteekenen reeds van het begin der jaren '70 wanneer de jeugdige schrijfster nog geen 19 jaren oud was. Ze is namelijk den 13n Januari 1853 te Samarang geboren. Haar eerste pennevruchten verschenen in het Katholiek Stuiversmagazijn en in de Katholieke Vlaamsche Illustratie, doch onder den deknaam Mathilde, deknaam welke ze later verwisseld heeft voor dien van Melati. Melati heeft een vlotten, prettigen verhaaltrant, geheel in harmonie met haar onderwerp. Hare personen bewijzen dat ze niet met gesloten oogen en ooren door het leven gaat, maar goed ziet en scherp hoort. De in- en uitwendige kantjes ontgaan niet aan haar geoefend waarnemingsvermogen. Haar werken zijn niet bijzonder oorspronkelijk, maar flink en dramatisch uitgewerkt, met een gezonden zin op de dingen der wereld en ook wel met een tikje philosophie. Zoo bijv. in Rosa Marina: ‘Oom had gelijk, de kunst moet achterstaan bij het leven, met kunst maakt men het leven niet; het schoonste kunstwerk dat een mensch maken moet is zijn eigen leven, doch | |
[pagina 195]
| |
daarvoor dient men plichten te vervullen, verantwoordelijkheid te dragen.’Ga naar voetnoot(1) - ‘Maar daarna ben je ontwaakt en je hebt het leven gezien zooals 't werkelijk is, niet waar, Rose, en je weet dat alleen plichtsvervulling ons gelukkig kan maken. Wie dat miskent, moet er voor boeten vroeg of laat!’ - ‘Oom, ik ben nog zoo jong.....’ - ‘En er is nog niets in je leven verknoeid. Alles kan goed worden, alles. Een ding alleen is niet te herstellen: naberouw over onze eigen schuld.’Ga naar voetnoot(2) Melati maalt haar tafereelen op een wijze dat het frissche en verrukkelijke ervan aanstonds op het oog valt: het zijn bonte stipjes op een stil doek. Zoo bijvoorbeeld in haar Jonkvrouw van Groenerode: Het was een dier plekken, waar de tropische natuur zich in hare volle geweldige kracht openbaart. Een soort van dal, door rotsblokken, overblijfselen van vulkanische uitbarstingen, omringd, waarover de weelderige plantengroei een gordijn van groen en bloemen heeft gespreid; zware bamboes, die hunne dunne takken over elkander doen wiegelen; varens, reusachtig ontwikkeld, overal hunne groene, sierlijk geknipte bladeren uitstekend; | |
[pagina 196]
| |
in een hoek, daar waar een heldere bron uit de rots borrelt en een door hoog gras omringde kom vormt, de ruïnen van den tempel, met het donkere mos en de orchideeën begroeid; dit was het geheimzinnig plekje, dat reeds eeuwen te voren tot een heiligdom was uitgekozen, en dat nu nog den minst gevoelvollen bezoeker een soort van onbestemde vrees of liever eerbied inboezemde.Ga naar voetnoot(1) Zij stemt hierin overeen met een onzer Nevelsche Nachtegaaltjes, namelijk Virginie Loveling. Evenals bij deze straalt soms een verborgen bitterheid door in haar werken; etsen, door een ongeduldige etsnaald gegraveerd, verraden inwendige opstanden of melancholische vergelijkingen. Alhoewel Melati vrij inzicht geeft op tafereelen van hooger vlucht en reiner zieleleven heeft ze echter niet nagelaten, bij contrast, kijkjes te geven op het lage dat ontgoochelt en de menschheid vernedert. We zijn hier echter ver af van de walgelijke bladzijden van een overdreven realism, zoo gemeen in onze hedendaagsche letterkunde, of van de gevaarlijke toestanden der zingenotstreelende schrijvers. Al de werken van Melati zijn ingegeven door edele gevoelens, verheven gedachten, gesteund door voorbeelden van wilskracht en moed. Hare hoofdper- | |
[pagina 197]
| |
sonen zijn geen bleeke sentimenteele zenuwlijders, maar gezonde, kloeke wezens: ‘mens sana in corpore sano,’ mannen en vrouwen die recht op hun doel afgaan, zonder vaar of vrees, die hun leven schikken naar den geest van het Evangelie en de christelijke samenleving. Er straalt ook een geest van democratische broederlijkheid uit, vooral uit ‘Miliane’: ‘Wij rijken hebben alle voorrechten, niet alleen dat we ons lichaam koesteren kunnen, omdat koesteren, in den vorm van een warm vertrek, een welvoorziene tafel en zacht bed tot de zoetheden des levens behoort, maar ook omdat zulk een welgekoesterd lichaam bij uitnemendheid geschikt is het schoone te genieten in al zijne openbaringen, zoowel in de natuur als in de kunst. Kan het echter in de bedoeling van ons aller Schepper liggen, het genot van 't schoone, dat Hij aan de aarde schonk, slechts te gunnen aan een bepaalde klasse van bevoorrechten? Is 't onze plicht dan niet om, na den arme te hebben gekleed en gevoed, hem ook vatbaar te maken voor hoogere levensvreugde, ontleend aan het schoone, dat natuur en kunst allen biedt, en het woord te gedenken, dat de mensch niet van brood alleen leeft? Ook der armen geest en ziel heeft aanspraak op voedsel, hij ook heeft recht op meer dan enkel materiëel voedsel. | |
[pagina 198]
| |
Om te beginnen zal Caprice, wanneer ik getrouwd ben, eenige malen in het jaar geopend zijn voor den werkman, die het zich waardig maakt, en de toegang zal hen worden verleend, tegelijk met bons voor een flink maal, dat hij uit de gaarkeukens door mij in de stad opgericht, met vrouw en kinderen kan nemen. In Caprice vindt hij een staalkaart, aan verschillende landen der wereld ontleend; 't zal hem wezen of hij een reis doet met vrouw en kinderen, de tuinen geven hem gelegenheid tot frissche lucht; verder moeten er kunstscholen voor knappe jongens en meisjes opgericht worden. Haar verstandige raad zal mij bijstaan, 't staat mij alles nog onduidelijk voor oogen, maar wanneer wij uit Italië terugkeeren, hoofd en hart vol idealen en geluk, zullen we beter gestemd zijn om onze arme broeders en zusters mede te doen deelen in het schoone, dat ons op aarde tot troost en opbeuring werd geschonken. Zij zal me helpen, opdat zij leeren hun Vader in den Hemel te danken, dat hun leven op aarde niet geheel vreugdeloos voorbijgaat, en zij zullen zich minder rekenen tot de onterfden van hun geslacht.’Ga naar voetnoot(1) Er zijn schrijvers en dichters die met een | |
[pagina 199]
| |
koortsachtige pen de overweldigende macht beschrijven der liefde. Bij Melati niets van dat alles. Ze ontleedt integendeel de onbeschrijfelijke genoegens, maar ook de ondoorgrondelijke smerten van die onder den betooverenden invloed der liefde geraken. Ze weet met een fluweelen pen de angstige en zachte verschrikkingen te malen waarmede de liefde haar geheimen mededeelt aan de jonge maagdelijke zielen, eerste en onbewuste verwittiging van het soms zoo wreede gevoelleven, getuige Miliane, Rosa Marina, Dorenzate en andere. Al de werken van Melati ontleden zou ons te ver leiden en is onmogelijk in een beperkte studie als deze. Het zij genoeg te vermelden dat tot de voornaamste werken uit de reeks, door den Nederlandschen Boekhandel, uitgegeven, behooren: Miliane, Rosa Marina, Dorenzate, Nazomer en vooral De Jonkvrouw van Groenerode. Die twee laatste worden algemeen als de beste aanzien. We zullen ons bepalen tot de Jonkvrouw van Groenerode. Het vrouwenbeeld dat Melati hier voor oogen brengt en tot in de fijnste roerselen der ziel bespied, is met meesterhand ontworpen. Het toont ons tot welke daden van verheven zelfopoffering een vrouwenhart in staat is dat waarachtig lief heeft. | |
[pagina 200]
| |
Het is een karakterstudie vol diepte. Ook het mannenbeeld, de stoere Wolfgang van Senne, is nu eens forsch en scherp belijnd, dan weer eens subtiel en fijntjes, ten volle Eugenie de Lody waardig. In eenige regelen wordt hij ons voorgesteld:Ga naar voetnoot(1) ‘Hij had een belangwekkend voorkomen, een lange gestalte, bleek gelaat, donkere oogen haren en baard, een hoog voorhoofd, waarop klaarblijkelijk de smart haar zwaren vinger had gedrukt.’ Ziedaar voor wat het uiterlijke betreft. Zijn geestesgaven zijn nog veel belangwekkender:Ga naar voetnoot(2) ‘Zijn oordeel over personen en zaken was altijd zoo kort en beslist en toch zoo waar dat Eugenie soms verwonderd was over die groote mate van menschenkennis en fijne opmerking. Geen vak waarin hij niet tehuis was; weinig talen die hij niet meester werd, zoodra hij 't verkoos; hoe langer Eugenie hem kende, hoe raadselachtiger hij haar voorkwam. 't Scheen dat hij een ijzeren wil, een levendig gevoel van onafhankelijkheid bezat, gepaard bij iets dat meer dan talent moest zijn. Wanneer hij haar een enkelen keer iets te vertalen gaf uit zijn nog onvoltooid werk, de kenschet- | |
[pagina 201]
| |
sing van een land of volk, Wist ze niet wat méer te bewonderen, dien diepen blik, dat juiste oordeel, of die eigenaardige schilderachtige wijze van het te zeggen.’ En die talentvolle jonge man heeft, door een zonderlingen samenloop van omstandigheden, terecht-gestaan voor moord, alhoewel onschuldig, en is slechts bij gebrek aan bewijzen vrijgesproken. Desniettegenstaande wordt de rampzalige jongeling door zijn familie verloochend zoodat hij, beladen met den vloek zijns vaders, het huis moet verlaten. Na eenen tijd lang de wereld rondgezworven te hebben vestigt hij zich in het schilderachtig Groenendam, waar hij in betrekking komt met de jonge freule de Lody, die op hem verliefd wordt. Vandaar de strijd bij Wolfgang tusschen plicht en liefde. Mag hij, de geschandvlekte, naar de hand dingen van een rein en onschuldig meisje? Hetgeen zijnen strijd nog zwaarder maakt is het tweede huwelijk van haren vader, geheel tegen den wil van het jonge meisje. Wolfgang weet haar nochtans te bepraten de laatste dagen haars vaders niet te verbitteren door haren opstand en liever alles gedwee te verdragen, hetgeen ze dan ook doet.Ga naar voetnoot(1) ‘Wat een schoon gezicht, zegt de schrijfster, die vader en de dochter, in dat kleine | |
[pagina 202]
| |
kabinet, beschenen door een vluchtigen straal der winterzon. ‘Sneeuw en bloemen!’ had Hartwig gezegd, toen hij vader en dochter eens zoo naast elkander zag. Helaas! de sneeuw zou spoedig onder de stralen dier zon verdwijnen, en de arme bloem, ach, zij zou nog lang, door den wind heen en weer bewogen, op haar stengel wiegelen en haar geur misschien onnut verspreiden.’ Inderdaad nog geen anderhalve maand later wordt Eugenie De Lody wees en vertrekt naar Java, waar ze een betrekking krijgt als gouvernante bij een rijken suikerfabrikant, Gerard Van Helden. Deze is getrouwd met een zuster van Wolfgang van Senne, een hoogmoedig en hardvochtig schepsel. Een pennetrek en ze staat voor ons:Ga naar voetnoot(1) ‘Zij leeft van en door den lof; zij vergoodt haar eigen ik; zij heeft nooit een anderen meester gekend dan zekere Fanny.’ De gouvernante is echter onkundig van die bloedverwantschap. Mevrouw Van Helden komt achter het geheim harer gouvernante en weet ze door een hatelijke intrigue, aan de deur te zetten. Ze neemt alsdan haren intrek bij een oude tante, waar Wolfgang haar een bezoek brengt en haar zijn vreeselijk geheim mededeelt. Spijts dit alles blijft ze hem onwan- | |
[pagina 203]
| |
kelbaar beminnen zoodat de beide geliefden besluiten elkander voor eeuwig toe te behooren door het huwelijk. Aan de arme gouvernante valt intusschen een aanzienlijke erfenis ten deel juist op het oogenblik dat de ware moordenaar voor wien Wolfgang Van Senne terechtgestaan heeft, hem eenen brief zendt waarin hij volledige bekentenissen doet. Helaas, de moordenaar is Van Helden, de man zijner zuster Fanny. Een zware strijd wordt nu geleverd in de ziel van den edelen Wolfgang. Aan den eenen kant staan huiselijk geluk, een onbevlekten naam en een stille rust na 't lange zwerven, en aan den anderen kant de ondergang en de schande van zijne zuster en hare kinderen. Mag hij zijn meisje opofferen aan de trotsche zuster, die hun beiden meedoogenloos had verstooten en nu nog haar huis voor hen gesloten houdt? Zegevierend treedt hij uit den pijnlijken tweestrijd. Onder voorwendsel dat haar rijkdom een beletsel geworden is voor haar huwelijk met eenen geschandvlekte breekt hij zijn verloving met Eugenie af en verbrandt den beschuldigenden brief van zijnen zwager.Ga naar voetnoot(1) ‘Ik heb geen gebruik gemaakt van dat | |
[pagina 204]
| |
middel, legt hij later uit, ik heb den brief na zwaren strijd verbrand; maar ik mocht van jou niet eischen, Eugenie, dat je uit liefde voor mij, dien zelfden strijd zoudt voeren. Had ik u toen alles gezegd dan hadt je van mij gevraagd wat ik niet wilde doen of wel je hadt, voor iemand die je slecht behandeld heeft, een offer moeten brengen dat zelfs voor mij te zwaar was.’ En verder:Ga naar voetnoot(1) ‘Had ik niets over dien brief tegen je gezegd dan had ik jou eer opgeofferd, en daartoe bezat ik het recht niet; door je alles te zeggen, zou ik je in een moeilijken strijd hebben gewikkeld, die je misschien later aanleiding had gegeven tot een of ander stil verwijt.’ Doch is van Senne de liefde van Jonkvrouw De Lody overwaardig, zij is het niet minder, want alhoewel diep gekrenkt door een weigering waarvan ze de reden niet vermoedt, blijft ze trouw aan zijn herinnering en wijst halsstarrig alle huwelijksaanvragen van anderen van de hand. Ze verlaat Java en betrekt wederom het adelijk slot harer voorvaderen. Wolfgang herneemt zijn zwerftochten tot dat Freule De Lody hem levensmoede en zwaar gewond in eene herberg van Groenendam terugvindt. Van zoodra hij eenigszins | |
[pagina 205]
| |
hersteld is verbindt hij zijn lot aan dat van de schoone en rijke freule, tot groote ergernis van allen die zijn geschiedenis kennen en hem steeds voor schuldig blijven aanzien. De gezondheid van Wolfgang blijft erg wisselvallig tot hij eindelijk voor goed bedlegerig wordt. Vooraleer te sterven heeft hij nochtans den zoeten troost zijne eer hersteld te zien, door een vrijwillige aanklacht van Van Helden, en zijne vroegere vrienden berouwvol rond zijn sterfbed vereenigd te zien. Na anderhalf jaar onvermengd huwelijksgeluk ontslaapt hij rustig, beweend door allen die zijn edel karakter gekend hebben. Toen een koninklijke rouwstoet het kasteel Verliet, gevolgd door vrienden en studiemakkers, die van alle kanten waren toegestroomd, zuchtte zijn troostelooze weduwe:Ga naar voetnoot(1) ‘En nu, nu het te laat is, mijn arme Wolfgang, beijvert de wereld zich je eer te herstellen. Zij, die niets dan smaad voor mij over hadden, toen ik alleen je wist te schatten naar recht en waarheid storten nu ijdele tranen om je gedachtenis; de wereld wil je wreken, nadat zij je door haar verachting langzaam heeft vermoord.’ De Jonkvrouw van Groenerode is een karak- | |
[pagina 206]
| |
tervol boek, vol verheven lessen van wilskracht en zelfopoffering. De eerste reeks der werken van Melati van Java heeft ons reeds veel, zeer veel, laten genieten. Een tweede reeks zal ons even welkom zijn. Laat ons hopen dat de Nederlandsche Boekhandel er ons niet lang zal laten op wachten. Dr G. Lefèvre. |
|