Jong Dietschland. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
L. De Koninck's.
| |
[pagina 181]
| |
War. & B., Sept.-Oct. 1902.) Als dichter behandelt De Koninck bij voorkeur godsdienstige onderwerpen. Terwijl Willem Kloos, het hoofd der jonge Hollandsche school, God lasterend uitroept: ‘O, dit vervloekte, dat ergerlijke Christendom!’ en schouderophalend zegt: ‘Godsdienst en metaphysica zijn onderwerpen, waarover men onder verstandige lieden liefst het stilzwijgen bewaart,’ stemt De Koninck zijn snaren tot een hoogelied voor den Heiland. In de 20e eeuw is zijn kunstopvatting die van een ‘primitief.’ Hij knoopt aan, door zijn richting althans, met de groote meesters uit de Christelijke eeuwen: Dante, Milton, Vondel, Klopstock. Toen het Menschdom Verlost op de wereld kwam, vroeg meer dan een zich verbaasd af hoe een leek tot zoo'n diepe kennis gekomen was van de H. Schrift. Het thans verschenen Lofdicht is niet van aard om die verbazing te doen verminderen. ‘Het licht van studie en wetenschap is hier te nutte gemaakt,’ zegt A.V. ‘De verklaringen, de ophelderingen van Beelen, Allioli en Pater Schouppe vinden allerzijds hunne toepassing.’ En dat De Koninck's godgeleerdheid van degelijk allooi is, blijkt uit het feit dat zij het zegel draagt van de aartsbisschoppelijke goedkeuring. Het kan dan ook niet anders of elk minnaar van katholieke poëzie snijdt deze 147 bladzijden met blijde verwachting open. Dit heb ik, helaas! ook gedaan... Wat bevat dit boek? Eerst en vooral, en dit in de hoofdbrok, de geschiedenis van het H. Sacrament. Die geschiedenis is gesplitst in twee tijdvakken. Eerste tijdvak: oud Testament. Daarin worden de personen, zaken en gebeurtenissen behandeld die op een of ander wijze de | |
[pagina 182]
| |
voorafbeelding, ‘voorfiguren’ waren van het H. Sacrament. Zoo: de levensboom in het paradijs, Abel, Melchisedech, Isaäc, het Paaschlam, het manna, het water uit de steenrots, de ark des verbonds, de tafel der toonbrooden, de wolk van Salomon, Elias in de woestijn, Malachius. Tweede tijdvak: nieuw Testament. Daarin wordt gesproken over de instelling van het H. Sacrament en over andere dingen die er min of meer mee in verband staan. Uit deze inhoudsopgave blijkt het al dadelijk dat we hier te doen hebben met het onderwerp van Vondel's Altaargeheimenissen. Ik laat het over aan wie er tijd en lust toe heeft, om beide werken ex-professo aan malkaar te toetsen. Ik stel enkel vast dat het een loffelijk en niettemin roekeloos bestaan was zijn krachten te beproeven aan een werk waaronder een reus als Vondel zijn schouders had gezet. Zulk een onderneming moest onvermijdelijk een vergelijking uitlokken, des te meer daar De Koninck zelf in zijn Ode aan Vondel zingt: Overal is hij het voorbeeld,
Dat de dichters toetst en oordeelt,
Dat hen met zijn stempel ijkt,
Die herroeploos vonnis strijkt.
Een aandachtige lezing van de eerste voorfiguur de beste volstaat, om den meest bevooroordeelde te overtuigen, dat een man, die knap de schriftuur verklaart, daarom nog geen dichtstuk schrijft. Laten we b.v. Melchisedech nemen. Ik lees: Toen Abraham, aan't hoofd van driemaal honderd knechten, vier
koningen versloeg,
- Ik onderstreep twee verkeerd geplaatste klemtonen. | |
[pagina 183]
| |
en hun den buit van 't vechten.
Hun menschen, have en vee, al vechtend wedernam,
- ‘Iemand iets Wedernemen’ wordt nooit gezegd.
Nu zeegrijk uit den slag in 't dal van Save kwam,
Wérd hij door Salems vorst, Melchisedech, bejegend
- Bemerkt ge dien klemtoon op ‘werd’?
En door diens priesterhand met al zijn volk gezegend,
- De dichter mag iets anders bedoeld hebben, maar wat hij schrijft, staat gelijk met volzinnen als: ‘Zijn veld werd gezegend met een rijken oogst’ of ‘Hij werd gezegend met de relikwie van..’ Die, offrend brood en wijn op 't outer Gods gewijd,
De manschap heeft gespijsd, teruggekeerd van strijd...
- Indien ik mijn Van Dale raadpleeg, dan bevind ik dat manschap-bemainning van een schip, en dat men, waar van soldaten spraak is, zegt: manschappen. - Waarom heeft gespijsd voor spijsde? of is D.K. wellicht liefhebber van hebraïsmen? - En welken Nederlander die zijn taal kent, hoort men ooit spreken van ‘terugkeeren van strijd’? Het had ten minste moeten luiden ‘van den strijd’; en dan riekt het nog erg naar een gallicisme; ‘uit den strijd’ zou 't moeten wezen. Zóó was Melchisedech, de ‘Vorst van 't Recht’ gezeten
In salem, die de ‘stad van Vrede’ wordt geheeten,
- De vertaling van die hebreeuwsche woorden verschaft een weergaloos genot! - Waar, van 't Cenakel uit, het Nieuwe Vrêeverbond
Zou worden uitgetrompt door 't gansche wereldrond...
Aan vorst Melchisedech, in 't ambt zoo hoog verheven
Van 't heilig Priesterschap, heeft Abram tiend gegeven. -
- Ik meen dat men gewoonlijk zegt: ‘tienden’ geven. Deze eerste 14 regels hebben de voorfiguur geschetst. In de thans volgende verzen worden al de kentrekken van de voorfiguur nog eens onder de hand genomen, en één | |
[pagina 184]
| |
voor één, volgens de strenge regels van de schriftuurverklaring, op het H. Sacrament toegepast. Een professor in de godgeleerdheid zou het niet beter kunnen. Hoor maar; De ‘Koning van 't Gerecht’ is Christus Onze Heer,
Die over 't volkendom dóór de eeuwen heen en weer
Den grooten schepter zwaait in elke wereldstede; -
- Ten eerste weet ik niet waarom D.K. nadrukteekens zet op ‘door’; daardoor verbreekt hij immers de versmaat. Ten tweede komt me en weer volkomen overbodig voor: er wordt natuurlijk bedoeld dat Christus door de eeuwen heen den schepter zwaait, en om dat begrip uit te drukken kan weer gemakkelijk gemist worden. Maar, ziet ge, het was er noodig om te rijmen op Heer... De ‘Koning, Hij alleen, van onverstoorbren Vrede,’ -
Ook de Opperpriester Gods, van wien slechts dienaars zijn
De Priesters, de Offeraar, die, nemend brood en wijn
In 't opperst afscheidsmaal, ze in eeuwig wonderteeken
Door zijn almogend woord zelfstandig om zou spreken
In zijn waarachtig Vleesch en zijn waarachtig Bloed,
Waarmee Hij 't godsgeslacht voor 't eeuwig leven voedt. -
- Ik versta in, ik versta eeuwig en ik versta wonderteeken. Doch wat die drie woorden te zamen beteekenen, wil me niet klaar worden. Is er bedoeld: tot eeuwig... en is in eeuwig... een latinisme: in monumentum? - D.K. wil ons zeggen, zoo onderstel ik, dat Christus de zelfstandigheid van brood en wijn omspreekt in de zelfstandigheid van zijn Vleesch en Bloed. Doch werkelijk zegt hij heel wat anders. Zelfstandig is hier bijwoordelijk gebruikt en slaat op het werken ‘spreken’; dus geeft zelfstandig hier slechts een zijnswijze aan van de werking ‘spreken’. Als zijnde boven hem door 't Priesterschap verheven,
Heeft aan Melchisedech de aartsvader tiend gegeven,
In Salems vorst aldus vereerend door dees daad
Het ambt van Offeraar...
| |
[pagina 185]
| |
- Aldus was voldoende; door dees daad is een stoplap uit rijmnood, Maar eindloos hooger staat,
In heiligheid en macht en waardigheid en eeren
- Eer heeft geen meervoud; maar het krijgt er een wegens 't rijm. Het Nieuwe Priesterschap van 't Nieuw Verbond des Heeren,
Van welkes hemelglans ons in dit zinnebeeld,
Twee duizend jaar vooruit een schijnsel tegenspeelt...
Lezer, ik wil u niet langer vervelen. Wilt ge het Lofdicht eens even openslaan, ge zult bemerken dat ik met bijkans alle bladzijden hetzelfde zou kunnen doen. Ik heb u niet willen wijzen op den eentonigen tiktak, op de lamlendigheid, op de houterigheid van die alexandrijnen. Het loopt in 't oog. Nu zijn er die beweren dat ‘lief-flodderende muziek’ niet past bij de majesteit en heiligheid van de ontrolde tafereelen. Ik zou kunnen vragen waar de grens is tusschen flodderen en niet-flodderen, met andere woorden, ik zou een nadere omschrijving kunnen eischen van floddermuziek. Ik doe het niet. Alleen ben ik zoo vrij te gelooven, dat er een midden is tusschen deze gebrekkige berijming van slecht proza (meer is het immers niet) en de floddermuziek waarvan spraak is. Ik herinner maar aan de zoetvloeiende terzinen van Dante en aan de zwierige verzen van Vondel. Niet dat ik met sommige modernen knielen ga voor de heerlijkheid der vormen, en daarvoor alleen. Dat niet, lezer. Ik zou dichter De Koninck mijn Absolvo niet onthouden hebben, indien hij in datkreupele verzenlichaam, met een scheppend fiat, een warme, levende, hoogopstrevende ziel had weten te ademen, indien hij over die barre heiden den bevruchtenden lente- | |
[pagina 186]
| |
tocht der dichterlijke bezieling had laten waaien. Maar dat doet hij niet. Het verzenlichaam dat hij ter wereld brengt, is niet alleen kreupel, het is dood, ijskoud; en zijn heide lacht ons niet aan met heldere oogen van frissche groenheid. Het komt me voor alsof D.K. doof was voor de stem der ondervinding. Al heeft hij een reusachtig heldendicht geschreven, toch moet het hem gebleken zijn dat zijn gave geen epische is, hoeveel minder een didaktische. Onder een taak als de uiteenzetting der Altaargeheimenissen er een was, moest hij struikelen. De lierzang, dat is zijn macht. En is die macht niet benijdenswaard genoeg? Ge kunt mij en heel de wereld verrukken, De Koninck, als ge uw groote, edele ziel laat bruisen in de breede bedding van uw taal, als ge uw diep, machtig gevoel uitzingt in tonen van bewondering, aanbidding en liefde: waarom verzuimt ge 't? Uw plaats is nevens Pindarus, zoek niet elders. Om de waarheid getrouw te blijven, moet ik bekennen dat het Nieuw Testament beter behandeld is dan het Oude. In het stuk: Eerste vermenigvuldiging der Brooden b.v. teekent D.K. een fraaie schilderij: de in schilderachtige groepen neergezeten Joden, wachtend op het wonder, en beschenen door den luister van een zon statig ondergaand boven een prachtig Oostersch landschap. In Inzicht en besluit tot de instelling van het H. Sacrament verdiept zich zijn christelijk meegevoel vrij wel in den zielestrijd van den Zaligmaker. Verreweg de beste stukken van het heele boek zijn echter: Instelling van het Heilig Sacrament en Tafereelen uit de Kruising. | |
[pagina 187]
| |
Maar, beteekenisvol feit, beide zijn overgedrukt uit het Menschdom Verlost. Dichter en publiek mogen zelf de gevolgtrekkingen maken waartoe dit feit aanleiding geeft. Volledigheidshalve moet ik meedeelen dat het boek nog iets anders bevat dan de geschiedenis van het H. Sacrament. Achteraan komt nog een berijmde vertaling van het Heilig-Sacraments-Officie, te weten van negen psalmen, negen lessen en zes lofzangen. De psalmen en lessen zijn uitsluitend vertaald in alexandrijnen: weinig afwisseling dus. Of de vertaling der psalmen getrouw is, laat ik in het midden; stoplappen, taalfouten en slordige verzen komen er genoeg in voor. Weliswaar is er hier en daar een brok die geslaagd kan heeten, doch ik, voor mij, verkies boven D,K. 's min of meer getrouwe vertaling, de dichterlijke vertolking die Vondel van David 's harpzangen heeft gegeven. Vergelijk b,v. beider overzetting van Ps. I. Beatus vir. Daar de ‘lectiones’ der H. Vaders maar dor proza zijn, kon het natuurlijk in de vertaling niets anders wezen dan berijmd dor proza. De Lofzangen geven, behalve het adoro Te, de latijnsche versmaat weer. Hier zijn de beste vertalingen. Ik noem maar die van het Pange lingua. Summa: Wij achten en eeren in De Koninck zijn overtuigd, onwikbaar katholicisme; we laken in hem het veronachtzamen en miskennen van zijn lyrische gave; we betreuren het dat hij geen gelijken tred houdt met den vooruitgang van wat er stellig goeds is in de moderne poëzie, van de verstechniek. |
|