| |
| |
| |
Paaschnummer.
Jesus' Klacht.
't Was vastenavond.... zwarte schimmen
doorzwierven 't koor bij 't flauw geglim
der godslamp. Spoken wilde en schuwe,
die dansten, grooter, kleiner, steeds
verdwenen, keerden, weêr verdwenen
bij 't heimlik klagen van den wind.
Het was alsof de schaûw der gekken
met d'echos van hun lastrend lied,
de venstren door, met God kwam spotten,
omdat slechts ééne ziel hem bad,
terwijl de wereld, door haar wulpschheid,
de gansche stad had opgeschud.....
Dus dacht ik: en, met grootre liefde
aanbad ik Jesus onder 't brood:
vroeg Hem genade voor mijn broeders,
vergiffnis voor hun wangedrag.
Steeds zwarte spoken voor mijne oogen
en... loeien als een schaterlach.....
En in den geest zag 'k 's Heeren woning,
| |
| |
het tabernakel, opengaan,
en Jesus, gansch van licht omgeven
voor 't tabernakel recht, hield 't oog
tot mij, en mij zijn herte toonend,
doorstoken door de lans, gekroond
met doornen, én van liefde vlammend,
me zei: ‘aanziet mijn godd'lijk hert’:
‘zoozeer beminde het de menschen,
dat 't om den mensch zijn bloed vergoot!
en waar is 's menschen wederliefde?...
alom bespot, alom veracht,
het voorwerp van der ketters vloeken,
der christenen ontheiliging,
is 't slechts met smert en smaad gelaafd!
'k Zocht dagen lang naar één vertrooster
en niemand heeft mijn weê gedeeld;
doch gij, mijn zoon, wilt gij uw herte
mij bieden als een zachte troon,
waarop mijn lijdend herte ruste?
o geef me, geef me, o kind, uw hert!
wat hoeft een zoon den dood te vreezen
zoo hij in 's Vaders armen ligt,
zoo hij, het troetelkind der Almacht,
op Jesus minnend herte rust?..
o geef m'uw hert, en 't wordt een heilstroom
langs welken 's Heeren zegening
het menschenkind wordt toegezonden:
want één, slechts één rechtveerd'ge ziel
kan van mijn hert vergiff' nis krijgen
voor duizend zondaars!’....
| |
| |
en immer was de wind aan 't loeien......
Doch, bij 't geflikker van de lamp,
zag ik het vlek'loos Lam der deure,
die 't tabernakel sluit, op 't kruis
gestrekt, en mijn kleinmoed'ge ziele
geraakte in brand: ‘Neem, Heer, mijn hert:
ik offer het U op! U minnen
en uw zijn, zij mijn eeuwige vreugd:
Gij leedt om mij, om U wil 'k lijden!.
Verplet, doorkerf, verbreek mijn hert,
verzaad met lijden mij de ziele,
doch dat ze vol van liefde zij!
Om uwe liefde wil ik lijden
ja alles, alles lijden, Heer;
doch lijden om uw hert te winnen,
om uwe liefde slechts, mijn God!..’
En de schat'rende wind, met mijn beê lag te spotten.....
en het dansende zwart, aan mijn zij loopend, zwierf
als de huiveringwekkende schaduw der zotten,
toen ik uitging en dacht: ‘dat ik Jesus verwierw'!’
Al. Helinx.
|
|