Jong Dietschland. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Boekbeoordeeling.Styn Streuvels en ‘Dagen.’Het lag daar voor mij, het boek, en wijl ik het opensloeg op de eerste bladzijde en mij zetten ging tot lezen, kwam in mij de gedachte: 't zal weer de Streuvels zijn vroeger, de fatalist, met z'n geloofloosheid, met zijnen groei van wellust.’ - En ik las dan, las nog, en ik monkelde soms tevreden, er kwam niet alleen bewondering maar verwondering en 'k zei me ‘Wel van m'n leven dat is wat anders, - daar is verandering, daar is verandering!’ 'k Wil niet zeggen dat we nu staan voor eenen tweeden Streuvels, die met zijn realism heeft afgebroken en de oude ondeugendheden met eenen pennetrek uit zijne boeken heeft geschrapt - neen dát! Wilt me verstaan!.... Nog immer is Stijn Streuvels de overmachtige natuurschilder, de geweldige kleurenwerper; zijne wondere kunst - hetgene wij bijna onmogelijk waanden, - is nog gegroeid en bloeit uit in overheerlijke tafereelen en in on te evenaren beschrijvingen. Met enkele, vaste, scherp getrokken lijnen staat alles zoo vol leven, zoo klaar, zoo wonder voor de oogen: 't zij de diepte, de verte, de donkerte,'t zij de klaarte, de lichten, al de trillingen der lucht, al de schakeeringen der natuur, al dat weren en leven van buiten. Kiezen viel hier moeilijk, 'k geve daarom de eerste bladzij zijner ‘Dagen’: ‘De schoone lange zomerdagen waren uit. De laatste sleepten trage naar hun stille dood en dan hing er alleen nog wat wasems mist in vroege en late deemstering over 't land. De kranke zon kwam met den noen even bovenpiepen, schreef een rondekring, een steenwerp hooge maar, door de lucht om varings weer weg te vallen onder d'eerde. De regen zweepte en mijzelde gedurig, de wegen werden mor- | |
[pagina 164]
| |
sig en onbegaanbaar en overal stonden groene meerselkes overwaterd en de wilgen daarin half versmoord en moedernaakt Dan plots steeg ommelands de zwartigheid overal op en heerschte de oneindige nacht en de dood. De landlieden en verkenden hun wegen niet meer, bleven nu diepe in hun huizen zonder iemand te zien, met een flauw besef of er bij den verren buurman nog iemand leefde. De daken dekten zwart en zwaar de leemen wanden en doken achter dichtgesloten deuren en vensters, het schrale pinkje licht en 't warmend koolken vuur. De vijzelende koude wilde overal binnen en de groote nacht gaf geen hope meer van uitkomst of van nakende helderheid; de zonne was nu dood, voor goed.’ 'k Bewondere U, Stijn Streuvels om uw machtig penseel. Dus uwe eigenlijke kunst, uwe schilderkunst, uwe Kunst. Zijt ge getrouw gebleven, hebt ge veredeld. En nochtans daar is verandering. Daar is verbetering! Hetgene Stijn Streuvels ons in ‘Dagen’ te lezen geeft is meer gezonde kost, is meer vlaamsch, meer kristelijk dan vroeger. 'k Make eene uitzondering voor ‘Verovering’ dat zondig gaat aan de oude gebreken en mogelijk vóor de andere stukken is afgewrocht. - Ik vind bijna geen spoor van een fatalisme. Dat onverbiddelijk noodlot, onbermhertig stootend, naar het verderf, naar het ongeluk of de dood, 't is henen. Zoo Doka in de ‘Kalfkoe’ in de vlammen omkomt, en daar uitbrandt als een wassen keersken, dan is 't door heure onvoorzichtigheid en niet omdat het zoo zijn móet. Hoe zonnig hoe levenslustig hoe storend van blijheid, van moederweelde en huiselijk genot, dat wonder tafereeltje getiteld ‘sint-jan’ Dat is nu eene witte albe, die niet meer brutaal gekrookt wordt, maar ongeschonden bewaard in heure reine blankheid. En wie, - met uw fatalism van gisteren, - had durven hopen, dat in ‘Sint Jozef’ die arme sukkel met heure kinderen na eenen dag honger-lijden, 's anderensdaags 's morgens brood zou eten en warm zitten rond een knetterend heerdvuur?.... | |
[pagina 165]
| |
Wie had durven denken dat de vrede zou gesloten worden, - al gebeurt het dan nog in zulke vreemde omstandigheden, - tusschen boer Verlinde en boer Van Houtte? Er steekt ook meer geloof in Dagen. Dat innerlijk geloof dat de zielen groot maakt, adelt en riddert dat vinden wij er niet maar toch schijnt me Sint-Jozef eene welgelukte poging ons iets meer te geven dan voorheen. Ik vind er den Christen in, die als alle steun en leun der wereld begeeft of wegbrokkelt, z'n eigen vastklampt aan eene hoogere macht die komen moet van boven en vast staat met een onwankelbaar betrouwen, dat de hulp van daar komen zal. Als ik die moeder met heure kinderkens op de bloote kniekens voor dat Sint-Jozefbeeld zie bidden, als ik ze tierend kijven hoor wanende dat de gevonden frank gestolen goed is, dan denke ik toch: 't Is een trek eigen aan ons Vlaamsch geloof. Zijne vorige werken zaten vol wellust. Zedeloos was zijn schrijven niet, maar er lag als een groei in, als een worden van dierlijkheid; den modderpoel zagen wij niet maar wij roken de verrotte wasems die uit den modderpoel opwalmden. Hoevele woorden, trekken, omstandigheden, die een heel orde van gedachten na zich sleepten, waar men zelden met gerust en rein geweten uit ontwaakt. Gij gaaft ons niet het hoog-opvlammend vuur, maar de gensters, de sprankels, en wee de lichtgerokte kinderkens die er mee spelen!.... En daarom houd ik het met Pater Bauwens als hij zegt: ‘Er zijn zaken waarover onder Christenen best gezwegen wordt; en moet men ze aanraken, men doet het met de grootste voorzichtigheid, uit vrees van zichzelven of anderen te bezoedelen.’ Mijns erachtens heeft Styn Streuvels dat eindelijk begrepen; en zoo verklaar ik mij dat weglaten van eenige stroofkens in het volkslied dier jonge moeder; zoo verklaar ik mij het totale verdwijnen van dubbelzinnige woorden die den sleutel geven tot ondeugende gedachten. Dat hadde hij vroeger nooit gedaan! En haddet gij den dag der ‘verovering’ niet doen opkomen in uwe Dagen, dan zouden wij een boek bezitten, een boek van | |
[pagina 166]
| |
uwe meesterhand, dat wellicht op alle leestafels onzer katholieke jongens prijken mocht. Nu nog een woordeken over Streuvels realismus. Het realism - lijk ieder stelsel dat op eenigen vasten grond rust, - heeft zijne regels, zijne begrippen, zijne wetten. Buiten de palen door de gezonde rede, het fijn gevoel, de goede smaak, neêrgeslaan, mag niemand geen duimbreed afdwalen. - Slechts het genie kan eene uitzondering verrechtveerdigen. Steunende op die norma's mag men zeggen dat de realistische kunst niet alleen de weerspiegeling is der geziene natuur, maar ook der ‘gekozene’ door den kunstenaar, dat niet alles door de kunst mag worden weergegeven, dat in het zedelijk zooveel als in het stoffelijke onderwerpen zijn die niet mogen behandeld worden, dat men zijn talent niet moet verbeuzelen aan dingen die met het schoone niets gemeens hebben. Heeft Styn Streuvels altijd aan al die vereischten voldaan? Ik moet, ik kan niet anders zeggen dan: ‘Neen!’ Zelf ‘Dagen’ - die nochtans, ook onder dát oogpunt hooger staat dan zijne oudere broeders, - gaat mank aan die gebreken. Waarom al die grove, brutale woorden? Waarom boer Verlinde en boer Van Houtte den vrede doen zegelen terwijl ze daar rug aan rug ‘gingen gaan staan’ en bezig waren zich ‘te ontlasten?’ - Dat zulks gebeuren kan en gebeurt, wil ik niet betwijlen, 't is realist, maar ik vraag mij af in wat zulke woorden en tafereelen betrekking hebben met het schoone, het voorwerp van alle kunst. Dat alles ingezien, en ‘Verovering’ van kant latend, - hoe staat ‘Dagen’ tegenover de vorige werken van Stijn Streuvels? - Er ligt eene wording in, een pogen, een beginnend werken om beter, om schooner, om meer vlaamsch, meer kristelijk. Hij heeft de eerste steenen gelegd van dat wonder prachtpaleis dat de edele de reine, de wondere koninginne der kunst bewoont, en op wiens gevel, - God gave het! - wij eens in goeden letters zullen beitelen: aan ‘onzen’ grooten Kunstenaar Stijn Streuvels! K.M. | |
[pagina 167]
| |
L'Etape.Ga naar voetnoot(1)Een nieuw werk van het goed gekend Fransch Academielid, een werk dat ophef maakt, en dat op een half jaar bijna zijn vijftigste duizend bereikt heeft. De geschiedenis van L'Etape? Geschiedenis geven is geene beoordeeling, doch vermits het nu toch eenmaal de gewoonte is: Twee jonkheden die elkander beminnen, de katholieke Brigitte Ferrand die één leven met haar katholiek wijsgerigen vader leeft, en de ongeloovige Jean Monneron met zijn doctrinairen, doch idealistischen vader. Katholiek worden is de prijs van Brigitte's hand. Maar Jean is niet overtuigd. Al die bewijzen van den godsdienst zijn hem waarschijnlijk, eene doode waarschijnlijkheid. En van dat oogenblik volgen wij hem in zijne ongeloovige familie met haar hoofd dat zich ‘vrij burger eener vrije democratie’ noemt, in dezen zin dat hij toch in het hart godsdienst- en priesterhater is.... Jean heeft in dat midden geleefd en in zijn socialistisch idealisme de Union Tolstoï helpen meestichten, te samen met nog erger losbollen, echte Fransche geesten. Haar mislukken, terzelfdertijd als de mislukking van vaders opvoeding, die ramp op ramp veroorzaakt, vermeerderen de twijfels in zijnen geest. Nog wat omgang met goeden en Jean wordt katholiek. Ferrand neemt de verdere moeilijkheden tot de verbintenis met Brigitte uit den weg, en voorzegt hun huwelijk gelukkig, omdat nu de étape gedaan is, geleden en ondervonden door vader Monneron, de étape die er noodig is, zegt Bourget, om in de hoogere klassen | |
[pagina 168]
| |
der maatschappij te klimmen. Voegen wij er bij dat die handeling plaats grijpt in het Parijsisch midden van 1900. De ontleding van dat eenvoudig en, dieper inziende, toch zoo ingewikkeld onderwerp, beslaat over de 500 blz.
* * *
Hoe nu beoordeelen? Prachtig komt, dat geheel u voor, met zijne heerlijke zielstoestanden en hunne meesterlijke ontleding. Geene handeling, geen woord uiten de personen van het drama of de lezer weet hoe dat uiterlijke aan het inwendige geschakeld is. Zoo bijvoorbeeld, waar Jean Monneron uitlegt aan Férrand waarom hij niet gelooven kan. Prachtig! - Die karakters ook zijn krachtig getoetst, dat van den held misschien toch niet het beste, vooral echter dunkt mij die grillige geest van Julie, Jean's zuster, en van hunne onbezorgde, bovenop-levende moeder. Andere beelden als dat van den stichter der Union Tolstoï, en dat van den vader met zijne vervelende, ongepaste klassieke spreuken, zijn ons minder eigen; misschien wel omdat het meer essentieel Fransche karakters zijn. Wat nu de handeling betreft; in hare breede, weinig talrijke vouwen leeft en beweegt, als levend geschilderd, die toestand in het Parijsisch leven die Frankrijk naar 't verderf helpt: dat verkankerend volledig anarchisme, dat los-leven, als ik het zoo heeten mag. Heeft Bourget nu werkelijk voor thesis gehad: hooger in de maatschappij klimmen gaat stappelings, par étape? Zoo ja, dan vinden wij die stelling waarheid als opmerking, doch gelooven dat die zekere orde, den vrijen wil des menschen voor grondslag heeft, en dus geen vasten | |
[pagina 169]
| |
regel lijdt. Legt dat nu echter het leven en de ongelukken der familie Monneron uit? Ik ben stellig van een ander gedacht, doch vraag mij af of dat zoo wel wezenlijk het doel des schrijvers was. De Etape blijft dan een prachtig werk. Wel zou op den stijl iets kunnen gezegd worden, doch in het werk eens denkers gelijk dit maakt het onderwerp de groote verdienste. En de zedelijkheid? Vraagt mij iemand. Paul Bourget laat het kwaad zien, ja, ruw en onverzwegen, doch niet meesleepend noch aangeprezen, wel integendeel er al het leelijke, ten minste in natuurlijke zedenorde, er van zien latend, ook met zijn nasleep van stoffelijke ongelukken voor den eenling en voor de maatschappij. Daarom mag l'Etape, mijns dunkens, gelijk bijna alle werken van dien aard, van de eenen, veruit de meesten, gelezen worden, en van de anderen niet. Eene bladzijde nochtans uit Antoine's bedenkingen had ik er, voor allen, zoo geren uit weg gezien. P.F. | |
De eisch eener Vlaamsche Hoogeschool.Hoe wij, katholieken dien moeten opnemen vlugschrift door H. Vermandele gedrukt en te bekomen bij Houdmont Carbonez, zeven fonteinstraat 8-10 Brugge Per eenheid 0.10 fr. franco 0.12 fr. per 50 afd. 4.50 fr. franco 5.00 fr. per 100 afd. 8.00 fr. franco 8.50 fr. Bede het bedrag in postzegels of postbon op te sturen. Ja; Vlamingen, wij eischen eene Vlaamsche Hoogeschool; zij zal de grondsteen zijn en het begin van een | |
[pagina 170]
| |
hoogere Vlaamsch leven van het grootsche herworden van ons dierbaar Vlaanderen; zij zal eindigen met Vlaanderen zijne zelfstandigheid en onafhankelijkheid op alle gebied terug te geven. - Ja dit eischen wij. - Maar zegt en schrijft men, dit ontwerp komt in aanstoot met uwe kerstene en katholieke beginselen, de onkosten zijn veel te groot, enz...... - dus onmogelijk! Daarom dit vlugschrift, dat alle welgemeende kerstene Vlamingen wordt aangeboden en dat het belangrijk vraagstuk grondig behandelt in verhouding met onze katholieke beginselen. Het weerlegt de opwerpingen, en dit, naar ons bescheiden oordeel, volkomentlijk. Het is daarbij het minste zijner verdiensten niet dat het onder zeer praktisch of werkstellig oogpunt geschreven is. Helder, waar, beslissend, daar hebt gij in drie woorden wat de inhoud van het vlugschrift is. Vlamingen leest dit schrift 't zal uwe overtuiging staven, uw werk vergemakkelijken. Studenten Vlaamsch en kersten, leest en verspreidt dit schrift: 't is voor Vlaanderen! | |
Wijding.
| |
[pagina 171]
| |
zuiver, de redster uit de ondeugd; verheffend en zaligend straalt zij neer op de ziel; ze kust de tranen uit het oog, maar is onmachtig de smart geheel te sussen, want de dichter is groot geworden in smart en ellende, de weemoed is in hem vergroeid tot een deel van zijn wezen. Die smart en die liefde zijn de grondklanken die altijd door terug komen aanruischen in eene sonate van Wee. Uit dit boek zingt u eene ziel tegen in mooi-klagende verzen. G.H. | |
Duikalmanak van G. Gezelle. uitgave van den Nederl. Boekh.Ieder kent den almanak van Guido Gezelle, met zijne kernachtige spreuken en Vlaamsche wetenswaardigheden, voor iederen dag van het jaar. Caesar Gezelle geeft hem thans uit; Vorm en inhoud zijn dezelfde gebleven als vroeger. | |
Het tijdschrift ‘Vlaanderen’‘Vlaanderen’ zoo luidt de omzendbrief zal zijn de volledigste en zuiverste uiting van 't gezamenlijke geestesleven in Zuid-Nederland..... eene reden ware voldoende om het bestaan van Vlaanderen te rechtvaardigen: de Vlaamsche dichters en denkers willen vooral door hun eigen volk gelezen worden, hun eigen volk tot hooger leven oproepen. In zijne kroniek ‘Iets over Ons’ schrijft A. Vermeylen: ‘de Hollandsche tijdschriften van eenige beteekenis vinden in Vlaamsch-België niet den minsten aftrek en alle pogingen om die een uitgebreiden lezerskring te bezorgen bleven vergeefs, en hij herhaalt: ‘zij (onze Vlaamsche schrijvers) moeten in het Vlaamsche volk kunnen doordringen, daar vasteren voet verkrijgen.’ Het eerste nummer van Vlaanderen is verschenen: Het | |
[pagina 172]
| |
behelst stukken proza van Stijn Streuvels, en Herman Teirlinck, eene kroniek van A. Vermeylen, verzen van Karel Van De Woestijne, René de Clercq, Van Offel, Gyssels, Caesar Gezelle, Prosper Van Langendonck. Dat ‘Vlaanderen’ de volledigste uiting zal zijn van 't gezamenlijke geestesleven in Zuid-Nederland is waarschijnlijk. Maar met dit geestesleven kunnen we toch met den besten wil der wereld, geen vrede hebben. Het schijnt ons meer en meer over te hellen naar het haarfijn beschrijven van het kleine, naar het verspillen van veel moeite in ‘bibelots littéraires’ gelijk Picard dat heet. Vorm, klank, woorden en stijl worden betracht. Alleen de stoffelijke kant der letterkunst wordt op den troon geheven. We worden overrompeld door het naturalisme in dicht en proza, door verzen over rapen, boomen en vogels, beschrijvingen van zwijnen-ingewanden. Dat alles wordt zeer stipt verteld en goed beschreven, maar is dat dan de kunst? Gelukkiglijk komt hier en daar nog een kreet uit de ziel als bij een Van Langendonck, een De Cneudt, een Hegenscheidt en eenige gedichten van G. Gezelle en De Clercq. ‘Waar zijn, “ik spreek hier met Wazenaar in zijn keerzijde van Van Beers rijzende Bladren” de grootsche en machtige gedachten, de denkbeelden, de zinnen die u doen schreien van smart en medeleed of geluk en weelde? die u doen huiveren van drift of afschrik en stom staan van ontzetting? Toon ze mij, opdat ik mijne ziel prijs geve aan de overweldiging der hoogste kunst; opdat, ja, mijn hart gefolterd en mijn geest geschokt worde, of 't woelend hoofd en de koortsige borst rust en kalmte vinden onder de fluweelen streeling van het genie.’ Vlaanderen zal zijn de volledige uiting van de op kleine zaken azende kunst van Vlaanderen. | |
[pagina 173]
| |
Zal het tijdschrift inwerken op het volk? We denken het niet. Het zal in Vlaanderen niet meer ingang vinden dan de Hollandsche tijdschriften. Wat die laatste vooral buitenhoudt is vooral hunne duurte. De kunststrekking der meeste Vlaamsche schrijvers is niet voor het volk te schrijven. De taal van een Guido Gezelle in zijn Rijmsnoer, van Stijn Streuvels, van Teirlinck is geene volkstaal. Niets is meer verfijnd, en doorweven, van oude zegswijzen en van nieuwgesmede woorden. Het beste dier schrijvers zal nooit tot ons eigenlijke volk doordringen; omdat in de novellen te weinig verwikkeling zit en de meeste gedichten uiterst onduidelijk zijn (b.v. die liefdezang van K. Van de Woestijne in Vlaanderens eerste nummer). Bedwelmend werken zekere namen thans ook op de Vlaamsche jeugd. Van hen gaat eene sterke strooming uit over Vlaanderen, en de meesten worden medegerukt. Ze verliezen eigen denken en eigene uitdrukking. Zullen we dien stroom vermogen terug te jagen of zal ons schrijven een strooipijltje zijn tegen den vloed. We weten het niet, maar toch zeggen we: Jongens van Dietschland, bestudeert de groote meesters der eeuwen met de koningen van den dag; overweegt dat de kunst groote zaken betrachten moet, dat ze niet uitsluitend de streelster is van oor of oog, maar de taal van ziel tot ziel. Slaat dus de kunstenbron uit uwe ziel, en zoekt in al het kleine vergankelijke, het eeuwige dat niet vergaat. J.D. | |
Duimpjesuitgave.De Duimpjesuitgave schenkt ons no 32 ‘Synnöve Solbakken’ van Björnstjerne Björnson, uit het Noorsch vertaald door M.E. Belpaire, een werk zoo innig fijn, en aangrijpend, met stille kracht van eenvoudige frischheid. No 33. Het gezin van den Mulder. Eene gewone liefdehis- | |
[pagina 174]
| |
torie, uit het Vlaamsche volksleven goed verhaald en uitmuntend geschikt voor het volk. No 34. Hugo De Vedelaar, een Middeleeuwschevertelling, wel opgevat in den trant dier verhalen. No 35. Het Communiekantje, drama in een bedrijf door Aug. Cuppens een uitmuntend klein dramatje, dat zeer gemakkelijk door alle tooneelkringen kan opgevoerd worden. |