| |
| |
| |
Dante Alighieri.
Het goddelijk spel van Dante Alighieri in 't Vlaamsch vertaald en verklaard door P.B. Haghebaert, S.Th.L. van de orde der Predikheeren. - Leuven K. Peeters, 1901.
WIJ lazen Dante, dagen lang, altijd voort altijd voort: van de hel, van het vagevuur, van den hemel, en dat lezen was ons een zoet genieten en werd ons dikwijls lijk een ingetogen bidden, als wij die schoonheid soms met halfluide stem prevelden door onze stille kamer.
Nu nog zijn wij daar vol van, en van toen wij wilden daar een woordeken over schrijven voor J.D. is het Goddelijk Spel, is het beeld van Dante, bijna geen oogenblik uit onzen geest geweest. Toch heb ik moeite gehad om dit te schrijven; was ik niet vlijtig genoeg? of moest ik zeggen met Dante: ‘hier overtreft 't geheugen mijn verstand’?
Gij zijt zoo ontzaglijk groot, o Dante, en zoo overheerlijk schoon!
In de inleiding van pater Haghebaerts vertaling staat die schoone beschrijving van den dichter door Bouaccio: ‘Hij was van middelbare grootte, en als hij tot rijpe jaren gekomen was, ging hij een weinig gebogen; hij droeg altijd een fijn laken kleed, gemaakt zoo | |
| |
het betaamde aan zijne jaren; zijn aangezicht was lang, met een arendneus en met oogen, die eer groot waren dan klein; hij had een vooruitstekende kin; hij was bruin van aanzien, zijn haar stond dik en zwart gekruld; zijn wezen gaf weemoed te kennen en diepe gedachten; zoo buiten als binnen was hij wonder ingetogen en zedig, maar bijzonder beleefd en vriendelijk. Hij at en dronk geheel weinig; hij was te vreden met het noodzakelijke en toonde nooit de minste gulzigheid. Hij prees de lekkere spijzen, maar verkoos de gewone. Hij sprak weinig, als men hem niet ondervroeg, en altijd met eene stem, die overeenkwam met de zaak. Hij kon als de zaak het vereischte, geheel welsprekend zijn. Hij was geeme in de eenzaamheid, en ver van de menschen, om niet verstrooid te worden in zijne beschouwingen.’
Maar dat beeld werd veel grooter, veel onstoffelijker in ons gedacht: wij zagen den edelen Dante staande in den gouden luister der schoone middeleeuwen, dragend in zijnen kop het denken van gedachten, de beschaving van heele volken die hem vorengingen en gestorven waren, maar zijnde vooral en boven alles de uitdrukking van ons gedacht, van onze ontwikkeling, de Roomsche, de Latijnsche, de Katholieke, de eenige groote beschaving van het Westen.
| |
| |
Dante!
en nu vouwt een breed visioen voor onze oogen open:
het zijn de oude tijden van Adam af tot Christus, gekend en beschreven door de boeken van het oude Testament vol heilige namen: Adam, ‘den eersten vader’, Abel, zijnen zoon, Abraham, ‘den ouden Vader, die gehoorzaam was’, Israël, Rachel, Noë, Moses, ‘die de wet gemaakt heeft’, koning David, Salomon met zijne wijsheid;
het zijn de psalmzangers, de gezalfde koningen van het oud verbond;
het zijn de christene tijden met de apostelen, de evangelisten, Marcus, Lucas, Matheus, Joannes, de heilige Kerkvaders;
het is heel de beschaving der middeleeuwen vol vrome schoonheid, vol eenheid in de pauzen die te Rome den grooten mantel dragen, en de keizers voerend in hun handen den gouden Schepter en den wereldbol met het Christi kruis erop.
Daarbij komen nog de oude klassieke tijden met dat edel-zuivere beeld van Vigilius, met die namen van Homeros, Socrates, Plato, Cesar, Brutus, Horatius.
En hooger, veel hooger, altijd, de onsterfelijke Schoonheid der Heiligen, der gelukzaligen, der engelen, der aartsengelen, der choren, Seraphinen, Cherubinen, Tronen, Heerschap- | |
| |
pijen, Krachten, Machten, Vorstendommen, en eindelijk God, beginsel en einde van al dat is, waaruit komt en waartoe gaat de Liefde ‘die de zon beweegt en de andere sterren.’
* * *
Door die alles overstralende schoonheid, verbeeldt het Goddelijk Spel den hoogsten bloei van het Christendom. Ik zou dat hier met eenige voorbeelden willen laten zien.
Volkeren, beschavingen ontstaan, ontwikkelen, groeien en bloeien volgens natuurwetten volgens de wetten van God, zij leven, zij leven gelijk planten en boomen.
Gelijk eene plant uit de aarde priemt, ontwikkelt, groot wordt en vol bloemen bloeit zoo wordt ook eene beschaving en daar komt een tijd dat daar bloemen op ontluiken in wonderbare weelde van kleuren.
Die bloemen vinden wij bij elke groote beschaving: het zijn in Egypte, de reusachtige tempels van Loeksor en Karnak, die op den blauwen hemel teekenen en op hunne wanden en zuilenrijen, in hooge kleuren, de levens der Pharao's verkonden; het zijn in Griekenland de marmeren heiligdommen van het Parthenon, de godenbeelden van Phidias, de treurspelen van Aischulos en Sophocles.
De hoogste bloei van onze beschaving, de Roomsche, dat zijn al de kerken, de gothieke | |
| |
cathedralen die over heel de westerwereld met dezelfde bogen als één gebed omhoog gaan en groeien tot torens: de dom van Milano, Notre Dame van Parijs, de Sainte Chapelle de cathedrale van Reims, de O.L.V. van Antwerpen, de dom van Keulen; die hoogste bloei is in de gedachtenwereld het Goddelijk Spel, Divina Commedia van Dante, ‘'t hemelsch dichtwerk waaraan aarde en Hemel medewrochten.’
In de cathedralen ligt het gedacht van een heel volk, zijne verzuchtingen, zijne weelde, zijn leven: hoog op de cathedrale van Reims staat de effen grootsche rij der koningen van Frankrijk te bidden met hunne kronen, met hunne vrome baarden van oude koninklijke wijsheid; in de drij groote portalen drommen de heiligen in stoeten en bidden ontelbare engelen, heilig- stil, en die wereld van beelden elk met zijn eigen gebaar en zijne eigene Schoonheid roepen de menschen als met zoete geheime muziek van hymnen en psalmen den hemel binnen.... neen de kerkbeuken binnen waar de zuilen en de bogen gaan waar de hooge kanten vensters laaien van de heiligen, de engelen, de koningen, de ridders, in 't rood, in 't blauw, in 't groen, in 't goud.
In het Goddelijk spel leeft niet alleen een volk maar heel de christene wereld met zijne verzuchtingen, zijne betrachtingen, zijne zonden, zijne boetveerdigheden, zijn eeuwig ge- | |
| |
nieten door de zegepralende heiligen in den hemel.
‘Dante wil ons leeren hoe de gevallen mensch door de goddelijke genade, opstaat uit de zonde (Hel), hoe hij van de overblijfselen der zonde en van alle kwade genegenheid gezuiverd wordt (Vagevuur), om in het beschouwen van de eeuwige waarheid, van God zelf, zijne volmaaktheid en zijnen vrede te vinden (Hemel).’ Dat is gelijk de groote levensader van ‘'t hemelsch dichtwerk’.
Rond én door, én in die hoofdgedachten komen de christene tijden hunne beelden zetten:
Het is de godgeleerdheid en de zedenleer der Kerk, de wijsbegeerte van de HH. Thomas en Bonaventura, al de wetenschappen der middeleeuwen en de Staatkunde met die groote twisten tusschen de pauzen en de keizers;
het is heel de heilige Kerk verschijnend in dien koninklijken stoet door 't Aardsch Paradijs, in de laatste zangen van het Vagevuur;
het zijn hare dogma 's, hare leeringen, hare gebeden - hymnen en psalmen -, het is haar begrijpen van de eeuwige waarheden over de Scheppingen en God, over zijne Rechtveerdigheid en Bermhertigheid;
het zijn de drie goddelijke deugden, geloof, hoop en liefde, bezongen en verklaard door Dante in den Hemel voor Petrus, voor Jacobus, voor Joannes; | |
| |
het is de Godheid in hare oneindigheid te midden der engelenchoren en de hemelsche roos van de heiligen uit alle tijden, jubelend in den gouden zegepraal van hun heerlijk deugdenleven.
* * *
Wij hebben tot hiertoe om zoo te zeggen maar enkel de uitwendige algemeene schoonheid van het Goddelijk Spel bewonderd; we traden niet in de beuken en kapellen der schoone gothieke kerk waar al de schatten ten tooge staan, van schilderijen, van relikwiekassen, van gouden tabernakels.
De groote inwendige verdeelingen van het dichtwerk maken het reeds zoo vroom en heilig: de drie liederen van heel het Spel vereeren de H. Drievuldigheid, de drie en dertig zangen van ieder lied, de drie en dertig lettergrepen uit iedere terzine, verbeelden de jaren die Christus doorbracht op de aarde. Heel het dichtwerk met de inleiding bevat 100 zangen waardoor beduid wordt de volmaaktheid.
Om nadere schoonheden te laten zien, zou ik heele zangen hier moeten uitschrijven: de edele Dante gaat door heel het werk, door de hel, door het vagevuur, door den hemel; hij wordt geleid door de oude Virgilius, door de hemelschoone Beatrix, zijne bruid.
| |
| |
Heel de helle galmt en dreunt van de wanstaltige beelden der zondaars die altijd dieper huilen en wentelen door de negen kringen tot op den afgrond waar Lucifer in 't ijs vervrozen zit.
Het Vagevuur is heilig van boetveerdigheid en innige zielebeden die omhoog gaan langs den steilen berg der zuivering: de zielen komen aan om hunne boetveerdigheid te beginnen en zij zingen: In exitu Israël de Ægypto, de zielen rusten bij het beklimmen van den berg en 't klinkt door den stillen avond: Te lucis ante terminum, ze komen nader en nader tot het voorwerp hunner liefde en zij jubelen Gloria in exelcis. Al die Schoonheid dreupelt en zijpelt van die zoete poëzie van Dante:
t Was 't uur, dat 't heimwee wekt der lieden op de zee, en dat hun hert met teederheid ontsteekt, den dag dat zij hun lieve vrienden ‘God beware u!’ zenden:
't Was de stonde, die den jongen bedevaarder kwetst met liefde, als hij van ver het avondkloksken hoort, dat schijnt te treuren bij het sterven van den dag.
en dan volgt dat schoone avondgebed der zielen.
De hemel is vol muziek, vol bloemen, vol kleuren, vol zangen, vol oogverblindend licht, vol goud dat leekt overal, een vizioen van goud en schoonheid onsterfelijk en heilig.
| |
| |
Moesten wij in eenige woorden de uitdrukking geven dier zangen wij zouden zeggen:
de hel is zwart met hier en daar purper en rood van nooit onderdrukte woede en hoogmoed;
het vagevuur is wit met teer groene tinten van eindeloos hopen, met rozige tinten van stille diepe liefde die nog treuren moet in 't wachten op den Bruidegom;
de hemel is goud, goud overal, van onder tot boven, met licht, spattend licht, oogverblindend licht, licht van duizend zonnen, licht van het Eeuwige Wezen waaruit komt en waartoe gaat de Liefde, die de zon beweegt en de andere sterren.
Wij hadden Dante gelezen, en, gekomen aan het einde van den Hemel, wij bleven overweldigd staren in eindelooze zieleverten, en luisteren met ziele-ooren of wij soms geen muziek zouden vernemen of geen engelen zouden zien zweven in gouden licht.
Zoo kunnen wij zitten én zien, én luisteren voor Memling, voor die engelen die zingen en spelen op zoete muziektuigen rond de Almacht Agios o Ozos.
Wij hebben voor Dante gevoeld het zeldzame gevoel dat wij ondervonden voor alle groote kunstwerken. Dat is zoo moeilijk om bepalen: het is een soort van duizeligheid een soort van onmacht die ons overvalt en treurig | |
| |
maakt omdat wij overweldigd zijn door al de groote schoonheid, omdat de diepe verten voor ons opengaan, omdat de zee voor ons open wentelt, waarvan wij te vergeefs naar het einde staren zoo dat de ziel blijft hangen in onvoldaan betrachten.
O die zoete duizeligheid die wij gevoelden in 't Sint Joris' gasthuis te Brugge, in de O.L. V. Kerk van Antwerpen, voor het Goddelijk Spel van Dante, voor Lohengrin van Wagner, voor Beethoven van Klinger.
Ik moet hier ophouden en ik schrijf hier een dankbare hulde neder voor pater Haghebaert die aan Vlaanderen dat hooge kunstwerk te genieten gaf. Zijne vertaling is de schoonste die in 't Vlaamsch bestaat en misschien de schoonste van al de vertalingen van Dante.
Wij jongere menschen uit Vlaanderen moeten dat werk lezen, omdat het hooge echte kunst is, niet met de oogen van ons verstand om er gebreken in te vinden of geleerdheid te zoeken maar met de oogen van ons gevoel opdat in onze zielen binnenstroome zoet genieten van stillen vrede en eindelooze schoonheid.
Jozef Muls.
Mortsel, 5\ll\02.
|
|