Jong Dietschland. Jaargang 5(1902-1903)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] Verzen. Zonne-dood. De groote zonne-doodstrijd is begonnen en heel het Westen staat, vol angst, in bloed. Lijk koningen uit Bijbeltijd, in 't purper, naar 't Oost in rij, nu staan heel groote wolken te staren hoe de zon weer sterven moet. Gelijk de Vaders, zegenend met hun handen, te midden van hun volkenstammen stierven, zoo gaat de zonne dood in de avondlanden: heur lichten, stervend gaan de verten zoenen en kussen rood de heurwaartziende wolken. Heur groote ontvouwde mantels plooien samen en heerlijk zinkt de Zon en is gestorven te midden van de landen en de volken. Joost van Estel. Neerlanden, 26/7/02. O.L. Vr. Toren. De grijze toren luidt en luidt met al zijn klokken naar den hemel en al zijn bogen gaan omhoog in hoog verzuchten door den nacht: uit alle lijnen stijgen nu [pagina 106] [p. 106] heel stille en vrome avondbeden en heel de toren innig bidt uit al zijn oude steenen-kracht. De klokken brommen koninklijk hun hooge lied door de ijle luchten en klankenwalmen droomen ver en drijven heilig rond de kerk; en uit die zee van klokgeklank rijst, maagdlijk schoon, de sterren tegen. uit steen en boog en bloem gegroeid de hooge toren, eeuwig sterk. J.v.E. 7/9/02. Verzuchting. O Heer, ik ben zoo bange van den zwarten donkeren nacht, die, met zijn grauwe mantels, weer mij nu voor de oogen komt. Ik ben zoo zwak, zoo zwak! O laat den bangen slaap mijne oogen niet verwinnen in den zwarten donkeren nacht. o Laat mij wakend blijven met de stille-lichte lamp, van hoog verlangen, die Gij branden doet. Zoo gaat mijn leven niet verloren in den nacht en 'k vind den dageraad die 't oog mij lachen doet. Mortsel, 13/10/02. J.v.E. Vorige Volgende