hurkte huizekens, dat werkte allemaal op 't hof.
Als hij nevens de roten, waar in den slijttijd vlas in te weeken lag, in den zijwegel gekomen was, dan had hij heel 't Ponterhof eens goed kunnen afzien.
Een heel gedoen toch, die hofsteê!
Van voren een schuur gelijk een eiland, dan een wijd slop, de koer, en er rond overal stalling met ongelijke, lange stroodaken en hier en daar een ende pannedak en tusschen die stalling smalle gangen lijk van een begijnhof en daarachter binnen een weer 'ne rijke boomgaard van wel tweehonderd roên, iets om ervan te droomen voor de gasten uit de meulestraat.
Hij had zijn koeien voortgedreven den eenen wegel in en den anderen uit en overal rondom lag vlak 't wijde veld zoo bloot als zijn hand met wat groenigheid erop van najaarsgewas en die hier en daar teerbruinig doorspekeld zat of maar effen toe naar den gelen ging.
't Was van in de nuchtere vroegte dag voor hem en hard te werken voor de beesten, voeder bijhalen, koebakken inzetten, stallen uittrekken en elken langen dag en heel de week door.
Bij den anderen boer en had hij maar een pover loon, de kost en wat stuivers, als 't oogst was of als er wat meer te werken viel als al