| |
| |
| |
Boekbeoordeeling.
‘De Zorg, vijf en twintig liedjes ter bevordering van het Werk, de Matigheid en het Vooruitzicht met muziek in noten en cijfers, door Jozef De Groot-Mast, onderwijzer.’ Gent bij Siffer. Prijs 1 fr.
Schrijver is buiten kijf in 't werkje goedgeslaagd; woorden en muziek zijn over 't algemeen zeer bevredigend; het was voorwaar geen lichte taak, vijf en twintig maal hetzelfde onderwerp met steeds nieuwe en aantrekkelijke vormen te behandelen, en nochtans ook in dit opzicht laat het werkje niets te wenschen over, Ons volk vraagt liederen; bij gebrek aan goede, zal het andere zingen..... Onberekenbaar zijn dus de diensten die een werkje als
‘De Zorg,’ dat door de minst beschaafden kan begrepen en genoten worden, aan de Goede Zaak bewijzen kan. Bericht aan onze onderwijzers, en aan al wie zich bezighoudt met de opleiding van het Volkskind, en de verheffing van den Werkersstand.
Z.
| |
| |
| |
Edgar Tinel's Godelieve, overzicht van tekst en muziek door Joz. Vanden Eynde, met portret van den toondichter. Maldegem, bij Delille.
In dit alleszins degelijk werkje, treffen we eene korte levensschets aan van den toondichter, eenige grondige beschouwingen over het muziekdrama, met een woord over Tinel in tegenstelling met Wagner; bij Wagner: het leidmotief, in Tinel's Godelieve: het persoonsmotief; Wagner's muziek is heidensch-wulpsch, Tinel ‘behoudt een zweem van godsdienstigen stempel’. Volgt eene ontleding van Hilda Ram's drama; waarna de kenschetsing der karakters, en aanwijzing en verklaring der negen motieven. ‘Men bemerke, zegt schrijver, dat de vier motieven die, de Saksen beduiden, nagenoeg met dezelfde noten aanvangen, tintelen van levenskracht, denzelfden gang hebben, nauw verbonden zijn; wat meer is, de eerste drie noten die in het eigenlijk Saksenmotief, den indruk van een barschen snak nalaten, winnen, door 't verminderen in tijdwaarde, eene hoogere uitdrukking in het Bertholfmotief, en stijgen tot een tandenknarsend grinniken in het | |
| |
Iselindenmotief; het Saksenkarakter ligt immers meer in Bertholf en vooral in Iselinde beklemd, ingekernd - Het Iselindemotief, lijk het op bladz. 155 en 159 der klavierpartituur voorkomt, is enkel het versterkte, verlengde Saksenmotief. Dit bewijst te meer hoeveel eenheid en kleur Edgar Tinel in Godelieve heeft uitgestort’,
In het vijfde hoofdstuk wordt het reusachtig gewrocht, met onloochenbare bewijsteekenen van grondige kennis en diepe ervaring, blad voor blad, regel voor regel ontleed. De heer Van den Eynde die in ‘Godelieve’ blijkbaar zijn ideaal gevonden heeft, kon immers geen vrede hebben met een min of meer algemeene en oppervlakkige beschouwing; hij moest de driftige liefde en gloeiende bewondering zijner muzikale ziel ten volle verzadigen met tot in 't merg zelf van het werk door te dringen en geen bijzaak, hoe schijnbaar onbeduidend ook, onaangeroerd te laten.
Juist in die geestdriftige bewondering heeft hij het onbesefbaar en onafgebroken geduld geput, dat er vereischt was om zijn, anders afstootend, navorschingswerk tot het einde toe te voltrekken. Met volle recht dus mogen we voor den schrijver aanspraak maken op den innigen dank van alle minnaars der nationale toonkunst. Aan kenners en ervaren beoefenaren, heeft Van den Eynde's werkje onzeggelijk veel tijd en moeite gespaard; aan onervaren liefhebbers die zich de geringe moeite getroost hebben het te doorgronden, heeft het gezonde begrippen verschaft, niet alleen over Tinel's Godelieve, maar ook over het muziekdrama over 't algemeen; wat hun anders wellicht als een onverklaarbare en spoedig vervelende | |
| |
opvolging en dooreenmenging van zang en koren en onsamenhangende orkestratie hadde toegeschenen, kon hun thans voorkomen lijk het is: een betooverend ordewerk bij uitnemendheid.
Aan allen was het een onmisbare leiddraad in den doolhof der motieven.
Niet te veel is het te zeggen dat dergelijke kritiek blijvende waarde bezit; al wie met het meesterstuk van onzen onsterfelijken Vlaamschen muziekvorst wil bekend worden, zal dit werk noodzakelijk dienen te raadplegen.
Wat de lezing ervan helpt aanlokkelijk maken, is de dichterlijke adem die er hier en daar uit tegenwaait; men stuit wel eens op een minder zuiver Nederlandsche uitdrukking, of op zeker Fransch kunstwoord waarvan de goede Nederlandsche weerga zoo ver niet te zoeken was, en soms wel in Holland algemeen gebruikelijk is; maar laat ons niet drukken op beuzelarijen en den heer V.d.E. hartelijk gelukwenschen, om te hebben aangedurfd wat gekende (Fransch schrijvende) kunstcritici niet durfden of wilden verrichten.
Zijn voorbeeld is nog een duchtige stoot tegen dien dwazen overheerschenden modeslenter, waardoor de Vlaamsche werken onzer Vlaamsche meesters in 't Fransch beoordeeld worden! Onze zoo weinig beoefende Vlaamsche muzikale kritiek is dus met een reuzenstap vooruitgegaan.
Dat de jeugdige, talentvolle schrijver standvastig hooger stijge, en de verwachtingen die men terecht over hem koesteren mag, verwezenlijke!
En, om te beginnen, laten wij zijn werkje geenszins als | |
| |
een zelfstandig kunststuk aanzien, maar wel als een voorname bouwstof eener volledige kunststudie over al de werken van ‘Vlaanderen's zoetgevooisden’ toondichter!
Het net versierd bundeltje, is bij alle boekhandelaars verkrijgbaar tegen 75 centiemen; het werd, met weglating van eenige hoofdstukken, aan de Duimpjeslezers als toemaatje geschonken.
Z.
| |
Dichtstukken proeve van behandeling door I.W. Drijver.
Dit boekje bevat voor oningewijden nuttige inlichtingen over de bijzonderste dichtstukken der Middeleeuwen.
Dit ‘Boec van Seden,’ ‘Van Seden’ ‘Karel ende Elegast,’ ‘Beatrijs,’ ‘Die Borchgravinne van Vergé, ‘Van den Vos Reinaerde,’ ‘Seneca leven,’ ‘Die Dietsche Doctrinale,’ ‘Roman der Lorreinen’ ‘Van Sinte Brandane’.
Reeds uit de titels alleen kan men opmaken dat het werkje van heer Drijver slechts weinig geeft uit de Middelnederlandsche Dichtkunst, dat zijn boekje bijgevolg zeer onvolled is. Zoo niets van Floris ende Blancefloer' niets | |
| |
van Roelandslied, noch van de dramatische dichtkunst, noch van de liederen.
Ook ware het misschien beter geweest in plaats van uittreksels van 4 en 8 verzen, geheele verhalen of tafereelen te geven, dan zou ons inzicht in die Middelnederlandsche dichtkunst helderder zijn.
| |
Rond het klavier. Gedichten door Lambrecht-Lambrechts.
Een ons onbekende tot vóór een maand, toen hij eenige gedichten van ongelijke waarde in Dietsche Warande en Belfort liet verschijnen.
De bundel gedichten draagt een passend opschrift. De dichter immers is vooral musicus; de onderwerpen die hij kiest zijn vooral uit de muzikale wereld gekozen, en musicaal zijn de verzen.
De eigenaardige schoonheid des dichters ligt niet in de scheppingskracht, noch in het verrassende der gedachten en beelden, maar wel in de zoetheid, de betoovering van opvatting en | |
| |
uitwerking, de fijnheid van den vorm, de gepastheid van de uitdrukking, de oprechtheid.
Kleine vlekjes zijn in de Gedichten het misbruik van misicale vakwoorden, en eene zekere eentonigheid in den keus der onderwerpen.
Maar toch belet dit met dat wij een krachtig Goed Heil zeggen tot den dichter van Rond het Klavier. Hij is geen knoeier, geen fabrikant van verzen voor suikerbollenwinkels, maar een die er, mits wijze schifting en overleg, geraken zal.
| |
Zielesterkte.
Drama met Zang in 3 Bedrijven door Hendrik Heyman. Drukkerij Gebr. Grootaert te Deinze.
Zielesterkte!
Een net verzorgd drukwerkje dat - voor hetgeen formaat, omslag en titel betreft - den lezer kan bevredigen.
Op het titelblad de volgende regeltjes van Hilda Ram:
| |
| |
‘Ei! Wat is moeilijkheid en strijd
Als liefde 't harte sterkt?
In hopen, minnen ligt het heil,
Waarom bracht schrijver die versterkende dichtregeltjes op het titelblad van zijn werk?
Moesten zij hem tot leiddraad dienen voor het drama welk hij te scheppen dacht?
Die weinige woorden omvatten een werel den, ze tot grondgedachte aannemen voor een abstract werk, is nog al veel gewaagd.
Zij zeggen te veel ofwel zijn te weinig bepalend. Beter steune men op eene afgebakende gedachte; ofwel men kan uitgaan van eene net afgeteekende stelling.
Dit, enkel als vingerwijzing,
Zielesterkte!
Welk veel belovende titel!
Zielesterkte!
Welke bouwstof voor het aanbrengen van treffende tooneelen, van hartroerende toestanden; welke grondstof voor psycologische, zielkundige studie.
Immers het woord ‘ziel’ is daar, in den titel. Een ernstige titel doet aan ernstig werk denken.
Jammer genoeg, in dit werk, is men bij den titel eenigszins bedrogen. Het werk is niet slecht, doch de schrijver geraakte niet uit eene alledaagsche handeling. Ook was hij weinig bezorgd om het logische der aangebrachte toestanden. Niet een zijner personages boezemt | |
| |
veel belang in, omdat zij, met waterverf gekleurd, slechts eene fletse, verre afbeelding zijn van het leven.
Is de schrijver, vooraleer hij de grondstoffen voor zijn werk samenbracht, niet te veel met opzichtwekkende tooneelschikking bekommerd geweest?
In het eerste bedrijf brengt hij ons in eene rouwkapel.
Het lijk der moeder werd, over eenige stonden, uit het huis gedragen; de klokken luiden over dood, en in de verte hoort men het gezang des priesters wegsterven.
Kan, menschelijk gesproken, in die rouwkapel iets anders heerschen dan de overweldigende gedachte aan de duurbare doode?
Is er plaats, zoolang het rouwfloers er hangt, voor iets anders dan voor pijnlijk herdenken, voor gevoel aan menschelijke nietigheid, voor schrik en bewondering van en voor God's Almacht?
De schrijver dacht er anders over.
Hij doet er zingen (een klaaglied, 't is waar), twisten, dreigen. Een jongeling, vreemd aan den huize, komt er binnen spreken van liefde, of liever van zijn minnennijd, met een meisje door den zoon van den huize bemind; op een gegeven oogenblik vergeet die vreemde indringer alle welvoegelijkheid, en verplicht de maagd, door zijn onbetamelijk gedrag, hulp in te roepen.
Mijns dunkens, kan schrijver, bij het opvoeren van zijn stuk, best dit rouwgewaad weglaten. De handeling zal er bij winnen en de kieschheid ook.
| |
| |
Ik heb meer vrede met zijne kermis in het tweede bedrijf. Er heerscht levendigheid, en de handeling is er niet misplaatst.
De decor van het 3de bedrijf, den hof van den notaris, is uiterst wel afgekeken en zal opzien baren.
Edoch, prachtige tooneelschikking alleen volstaat niet om een tooneelwerk te doen aanvaarden. Niet enkel het oog moet hier volle gading vinden, maar ook het gevoel en het begrip.
Een doodelijke vijand voor den tooneelschrijver, een vijand die bij elken beginneling zijne perten speel, is overhaasting.
Het leven is veelzijdig, hetmenschelijk hart een eeuwig raadsel; daad en drift hebben veel oorzaken, veel uitwerkingen. en daarom is diepe, ernstige studie noodig om te stichten en te onderwijzen.
En ons dramatisch tooneel mag niets anders zijn dan eene plaats waar men sticht, dan een tempel waar men onderwijst.
De tijd van oppervlakkig werk is voorbij.
Wij zijn hooger geklommen, wij moeten hooger nog!
Het nuttige, met het schoone en het goede te paren, moet steeds onze bekommering zijn. Laten wij aan ons denken een verheven doelwit geven. Laten wij uitgaan van eene gezonde thesis, een wijsgeerige gedachte tot leiddraad nemen, en ze, na allernaaste beschouwing, belichamen, verpersoonlijken. Dus rijze die thesis, die | |
| |
gedachte uit de voorstelling op om te dienen tot geestesvoeding voor ons volk, tot volmaking van ons eigen begrip en gevoel.
Ik weet wel dat die wording voor een schrijver niet het werk van éen dag, van éen jaar is.
Daarom zeg ik dat Hendrik Heyman's ‘Zielesterkte’ getuigt van veel aanleg voor het tooneelschrijven, doch dat hij beter kan en beter voortbrengen zal.
Hij zuivere zijne schrijftaal, geve min plaats aan verhaal, meer aan handeling; hij denke langer, geve veel trager uit, werke trouwer naar de natuur en, hij zal er zich zeer wel mêe bevinden.
C. De Visschere.
| |
Doodendans door Stijn Streuvels bij L.J. Veen, Amsterdam, fr. 2.50, ing. fr. 2.90 gebonden.
Zoo heet de nieuwe bundel schetsen van Stijn Streuvels. Hij bevat:
1. - Doodendans, een soort van sprookje van een oud wijf dat op een zolder gestoken wordt door hare kinderen, en deze onder eene vracht steenen versmacht; iets fantastisch, onmogelijks, uit den geest, niet uit de werkelijkheid gegrepen, in den zin van Maeterlinck.
| |
| |
2. - Jongenstijd, herinneringen uit den kindertijd.
3. - In de wijde Wereld, uit het leven van arme lieden die dolen.
4. - Een speeldag, kinders die geene school hebben, vogels gaan rooven, joelen, stoeien en juichen, tot dat een onder hen uit een boom vermorzeld dood valt.
5. - In de Weide, nogeene schets uit het kinderleven.
6. - Noorsche liederen, vertolking van muziek van Grieg, en van Van Trygvason.
7. - Honden, twee honden wonen alleen in een nauwe steeg tusschen twee hooge muren. Zekeren dag, bijt een onder hen een indringer dood.
8. - Doodendans, van eene oude vrouw die dood gaat, gelijk eene lamp die sterft.
Na Lenteleven, Zomerland, en Zonnetij, is Doodendans als een kalme toon na storm, als een ademhaling na lang nederdrukken van een looden noodlot.
De epische kracht van stukken als Groeikracht ontbreekt volledig hier. De ‘übermenschen’ de krachtigen, de sterken van lijf, ‘de Knuddes’ spelen geene rol meer; de plaats is ingenomen door vrouwen zonder verstand, in den aard der vrouw uit ‘Zondagnamiddag’ en vooral door kinderen. Vandaar in Doodendans eene frischheid, eene reinheid als van versche meilucht. Dat de schrijver de kinderen tot in 't diepste van hunne ziel kent, was reeds voldoende gebleken uit stukken als ‘Lente,’ ‘Groeikracht’ en straalt nu vooral uit in ‘Een Speeldag’ en ‘in de Weide’.
Dickens en Hildebrand kunnen het in dit opzicht moeilijk bij onzen Vlaamschen schrijver halen.
| |
| |
De doode natuur heeft ook minder aandeel thans, dan in de vroegere werken, de luttele beschrijvingen die in Doodendans komen zijn herhalingen, dikwijls letterlijke van deze uit de vorige werken.
Toch ligt de kunst van Stijn Streuvels vooral in de beschrijving van uiterlijke zaken, vooral van kleine snuisterijen, op zijn Gogol's, zoo b.v. de beschrijving der pijpen in ‘Pijp of geene pijp’ de beschrijving van ‘eene broek’ en ‘Een speeldag’.
Stijn Streuvels personen hebben gewaarwordingen, driften, maar geene gedachten. Ze draaien allen rond in de wereld, meestal bewusteloos, zich latend meedrijven op den stroom die alles voortrukt. Er is veel te weinig ziel in zijn werk. Daar ligt zijne groote minderheid tegenover de russische schrijvers als Dostoiewsky, Tolstoï, wier invloed hij gevoeld heeft, meer toch in zijne vroegere werken dan in Doodendans.
Wat den stijl betreft, staat het laatste werk van Stijn Streuvels ver beneden de andere. De trant dien hij tot den zijnen verkoos, is ook heel moeilijk vol te houden. Hij herhaalt reeds zich zelf. De schetsen dragen blijkbaar sporen van overhaasting, van zorgeloosheid, zijn niet meer geborsteld gelijk de beschrijving van dien ‘Zonnebrand’ en ‘De Oogst’. Hier en daar zijn teekenen van lamlendigheid en afgematheid, zijn zinnen pijnlijk gerokken en afgewerkt.
De woordenhytmus slaat zoo schoon, zoo klankenrijk niet meer als vroeger. Wil Stijn Streuvels op de hoogte blijven van het beste dat hij schreef, dan zal hij zoo gejaagd niet mogen schrijven, maar zeer traag werken, | |
| |
niet toegeven aan al de aanvragen naar bijdragen, hem toegestuurd door de Hollandsche tijdschriften, maar werken en herwerken, ook dieper in de zielen dringen en zich minder bij het uiterlijke bepalen.
Nog een boek als ‘Doodendans,’ en de zon van Stijn Streuvel's kunst zou gauw, van haar middagspunt, den avond der vergetelheid instuiken, wat, nu de schrijver vaarwel schijnt gezegd te hebben aan de grofheid en het walgelijke, zeer jammer zou zijn voor de Dietsche letterkunde.
|
|