De moskee te Soerabaja.
Begreep ik niet dat gij, even goed als ik, weet dat een Moskee een Kerk der Mahomedanen is, dan zou ik u dat vertellen. Nu rep ik daar niet van.
Wat men bij onze kerken echter nooit ziet, is een vaste regel bij de Moskeeën op Java. In ons land zien we turf- en zakkedragers en al de arme leêgloopers steeds in elke stad op een of ander plein of gracht bijeen; dat zijn onze baliekluivers; op Java verzamelen zich de nietsdoeners, schooijers, zieken en kreupelen altijd aan den ingang der Moskee.
Door dezen ingang komt men in de zoogenaamde ‘heilige laan’. Daarin staat links een groot gebouw met een grooten koepel. Daar rusten de overblijfsels der vorsten en radeens, die in de geschiedenis beroemd zijn geworden. De deur in den achtergrond leidt over een breeden trap in de Moskee zelve. De gevels en de zijden daarvan zijn met wapentrofeeën behangen, voor 't overige ziet het er uit als in een paardenspel van Wollschläger. In groote moskeeën, zooals te Kaïro, Alexandrië en Algiers, vindt men tapijten, lusters, lampen en fraaije zitplaatsen; hier niets van dit alles. De vloer is met matten van rijststroo bedekt. Het dak is zoo ingerigt, dat het de lucht in deze groote ruimte vrijen doorgang en speling laat. Dat is in dit heete klimaat een groot voordeel, ja eene noodzakelijkheid, daar er elken vrijdag, den dag des gebeds, duizenden geloovigen bijeenkomen.
Zoo een van de toeschouwers later misschien als officier bij de marine, Indisch ambtenaar, of als koopman eens te Soerabaja mogt komen, kan hij zich overtuigen dat deze afbeelding zoo naauwkeurig mogelijk is.