De fontein op het plein Breteuil te Parijs.
Nu zijn wij te Parijs, de wereldstad, waarvan wij droomen als we er heengaan en nog meer droomen wanneer we terug zijn gekeerd.
Zijn uw ouders rijk, verontrust u dan maar niet, ligt nemen zij u in de groote zomervacantie eens meê, en kunt ge er volop al dat fraais en vreemds zien. Zegt men u, dat de rijksdaalders voor iets anders moeten uitgegeven worden dan om een pleiziertogtje naar Parijs te maken: doet dan een beroep op uw spaarpot en wacht tot dat er genoeg in is.
Intusschen laten we u de zuil op het plein Breteuil zien. Deze zuil omvat en steunt eene buis, waarin het water uit de artesische put van Grenelle (eene van de nuttigste uitvindingen onzer eeuw) 103 voeten hoog boven de opening van den put opstijgt.
Deze zuil van gegoten ijzer staat op een steenen voetstuk, dat een rond bekken vormt, en heeft 118 voet hoogte. Een wenteltrap van 150 treden loopt langs zes pilaren naar een plat, waarboven een soort van koepeltje is gemaakt.
Wie daar boven staat, heeft een heerlijk gezigt op Parijs.
Verbeeldt u eens dat ge er dezen zomer met de wereld-tentoonstelling waart, en al die bezoekers, van den Deen tot den Japanees, van den Spanjaard tot den Nieuw-Zeelander, beneden u zaagt ronddwalen. Verbeeldt u dat ge over het dak van dat reusachtig gebouw der tentoonstelling kondet heenzien, en dat een onzigtbare geest zoo vriendelijk was dit er van af te ligten, zoodat ge als een koning dat alles mogt bekijken. Verbeelt u..... doch neen..... van zoo'n panorama zoudt ge droomen, zóó droomen dat ge mijn volgende tafereelen niet zoudt willen zien.
Bedenkt, mijn Diorama is als de hoed van Bamberg: 't is onuitputtelijk in tafereelen.