| |
| |
| |
Jessica Durlacher
Inenting met pijn
Over G.L. Durlacher
In de studie Vervolging, vernietiging, literatuur schrijft Sem Dresden over de enorme behoefte die mensen aan schrijven hadden in de kampen en in andere gruwelomstandigheden ten tijde van de tweede wereldoorlog.
Schrijven als houvast, schrijven om afstand te kunnen bewaren, schrijven om te getuigen? Waarom schrijven?
Ik schreef mijn kandidaatsscriptie ooit over kampdagboeken, want de vraag fascineerde me. Ik had er zes gepubliceerde kampdagboeken voor bestudeerd. Er was weinig wetenschappelijks aan mijn studie maar wat ik meende te kunnen vaststellen was dat het zoeken naar woorden voor de onmogelijke gruwelijke situaties waarin deze schrijvers zich bevonden hen in zekere zin hielp hun oude zelf in stand te houden en hun oude wereld levend, en dat ze zichzelf er in laatste instantie van hielpen te weerhouden om de gruwelen om hen heen ‘gewoon’ te gaan vinden, maar te blijven beschóuwen, als van verre. Taal was voor hen als een weermiddel, een middel tot vervreemding en de behoefte aan schrijven een haast fysieke - een drift om maar gezond te blijven.
Niet alle dagboeken, verslagen, en ander wanhopig volgekrabbelde schriften vol getuigenissen en noodkreten hebben de oorlog overleefd. Maar die dat wel hebben brachten een nieuwe tragiek, een nieuw probleem voort. Want de hoop die het schrijven aan deze verwoede schrijvers in hun peilloze eenzaamheid mogelijkerwijs schonk - dat hun beproeving gekend zou worden, gelezen, dat zij en de doden niet vergeten zouden worden, dat ze gezien zouden zijn in hun lijden - die werd na de oorlog in zekere zin meteen beschaamd doordat er helemaal niet zo gretig gelezen werd als die arme schrijvers moeten hebben gehoopt en gedroomd. Iedereen weet inmiddels hoe traag de belangstelling voor vooral het joodse oorlogsleed op gang kwam, eigenlijk pas na het proces tegen
| |
| |
Eichmann, in de jaren zestig. En ook de iets meer bezonken geschreven herinneringen begonnen pas veel later een publiek te vinden. En ja, doen dat nu nog steeds. Af en toe.
Als we het hebben over literatuur over de oorlog moet je denk ik vooral op zoek naar de ruimte tussen enerzijds de hartstocht van schrijvers, de getuigen van ongelooflijke en afzichtelijke situaties die hun verhaal wilden en willen doen omdat ze anders uiteen zouden barsten, en anderzijds de lezers met hun zwakke magen en hun keuzevrijheid in wat ze voor het slapengaan tot zich kunnen en willen nemen.
Tussen die twee polen zit wat mij betreft de kern van wat we hier vandaag overdenken. De brug tussen schrijver en lezer. Hoe ziet die eruit? Is dat de literatuur? Is dat stijl en vorm? Als verbeeldingskracht, stijl en vorm de dingen zijn die we onder literatuur verstaan is literatuur volgens mij inderdaad het enig mogelijke smeermiddel - bij die eenzame hofmakerij van een schrijver die zijn lezers in het kwaad wil inwijden.
Wat me brengt bij het werk van mijn vader - een hybride, zoals ik het zie, tussen autobiografie en literatuur.
Er was een tijd dat ik dacht dat iedereen al alles over de oorlog en wat zich afspeelde weet, dat iedereen weet wat mijn vader heeft meegemaakt. Ik heb over hem inmiddels al zo vaak iets geschreven of gezegd dat ik bijna zou vergeten dat er nog steeds (of alweer) mensen zijn (en steeds opnieuw mensen zullen zijn) die hem en zijn geschiedenis niet kennen. Die zijn boeken niet kennen. Dat ik moet uitleggen wie hij was.
Joods. Met zijn ouders in '37 gevlucht uit Duitsland. Verraden en opgepakt in 1942. Van '42 tot '45 in diverse concentratiekampen gevangengehouden, waaronder Auschwitz. Verloor zijn ouders. Bevrijd door de Russen in '45. Gestudeerd. Eerst medicijnen, daarna sociologie. Begon medio jaren tachtig te schrijven over zijn ervaringen in de oorlog. Over zijn vernietigde jeugd.
Mijn vader was een lieve maar moeilijke vader, een onberekenbare soms irrationeel driftige vader die geen lawaai in
| |
| |
huis duldde, die slecht sliep en vaak ziek was, van wie mijn zusjes en ik weinig mochten, die we adoreerden en wilden beschermen en over wiens ouders niet gesproken mocht worden. Er was iets met hem gebeurd, iets kolossaals, waardoor we hem moesten vergeven en ontzien en we laveerden met zijn allen zonder dat precies te kunnen benoemen of aanwijzen, tussen allerlei kokende stukken lava. Die stukken verenigden zich gaandeweg tot een soort vloedgolf en die rees en rees en rees tot hij zich met donderend geraas op mijn vaders gezondheid en zijn georganiseerde bestaan als wetenschappeijk medewerker aan de universiteit van Amsterdam zou werpen.
Voor mijn vader was het de dood van een goede vriendin, professor Sonja Witstein, die in de laatste maanden van haar dodelijke ziekte haar gruweltijd in Auschwitz op een dermate shockerende manier herbeleefde, dat hij die van hemzelf ineens ook niet langer negeren kon. Tot die tijd had hij nooit over zijn jeugd gepraat. En ook nu was dat onmogelijk, maar hij zag zelf in dat zijn eigen broze gezondheid alleen maar te redden zou zijn als hij de muur om zijn herinneringen zou afbreken en alles onder ogen zou zien. Hij bezocht de psychiater Bastiaans, destijds nog niet omstreden, die experimenteerde met lsd om te helpen weggestopte ervaringen te herbeleven. En inderdaad, alles wat hij zo lang had weggestopt kwam terug in de meest ruwe vorm denkbaar. Daarna ging hij in psychoanalyse om al die emoties en indrukken en ervaringen te ordenen. Tijdens die analyse schreef hij zijn eerste verhaal.
Dat verhaal, dat Strepen aan de hemel heette, begon als een recensie over twee boeken: Auschwitz and the allies van Martin Gilbert, en Het gruwelijke geheim van Walter Laqueur. Het thema was de meedogenloosheid en onverschilligheid van de geallieerden ten aanzien van de moordfabrieken van de nazi's: de concentratiekampen. Tijdens het lezen realiseerde mijn vader zich dat hij concreet getuige was geweest van die onverschilligheid, tijdens een eindeloos durend appèl waarin hij wanhopig naar het brommen van de vliegtuigen had geluisterd en vol hoop naar de condensstrepen aan de hemel had gekeken: de redding leek nabij, en toen verdween die
| |
| |
redding weer achter de horizon zonder dat er iemand gered of een verbrandingsoven gebombardeerd was. Uit woede over de onrust door die vliegtuigen werden er die dag nog maar weer eens wat gevangenen opgehangen om ieders hoop teniet te doen. Dit schreef mijn vader zo goed mogelijk op en a writer was born.
Na dit verhaal, Strepen aan de hemel, kon mijn vader niet meer stoppen met schrijven. De herinneringen volgden elkaar op en naar alles wat hij zich herinnerde, alles wat hij voor zich zag, beelden, kleuren, plekken, mensen - deed hij onderzoek, probeerde het te checken, te onderzoeken in archieven of het klopte, of het wel waar was wat hij voor zijn geestesoog zag. Zijn eerste bundel verhalen kreeg de titel van dat eerste verhaal, daarna verschenen nog: Drenkeling, De zoektocht, Quarantaine en Niet verstaan. Mijn vader won in 1994 de AKO-literatuurprijs voor Quarantaine.
Voor mij als dochter waren die boeken uiterst vreemd. Vervreemdend. Het was net alsof ik mijn vader voor het eerst ontmoette, in zijn teksten. Wie was hij, waarom had ik nooit iets geweten, mógen weten? Mijn hele leven had ik voorzichtig moeten zijn met mijn vader, omdat ik voelde dat er iets met hem was dat mijn bestaan futiel deed lijken, míj futiel maakte, en nu schreef hij ineens boeken over wat hij voor ons altijd verborgen had gehouden.
En de waarheid die hij onthulde bracht me wederom tot zwijgen. Maakte me opnieuw futiel. Dat hij het vertelde in een licht verhullende, geserreerde, mooie, literaire (!) stijl, was een verrassing. Hij bleek een schrijver die ik ook al niet kende.
Die literaire afstand had een groot voordeel: die beschermde ons tegen de inhoud van zijn verhalen. Onze gesprekken over zijn boeken gingen dan ook, hoe comfortabel, over woordkeus, stijl, over zinnen en adjectieven, over precisie. Vaak vond ik dat hij te mooi schreef, te gezwollen, te theatraal in zijn eenvoud, alsof dat niet mocht en alsof ik daarover kon oordelen. Als dochter (die Nederlands studeerde) was ik de calvinist-redacteur. Zijn stijl was mijn alibi om het ergens
| |
| |
anders over te kunnen hebben dan over de inhoud. Het verschafte me als het ware de gelegenheid om te doen alsof er niets veranderd was, alsof ik alles wat hij beschreef al had vermoed.
Zijn boeken brachten ook een soort gespletenheid bij me teweeg. Ze maakten me onnoemelijk verdrietig maar ik las ze haast argwanend, bang dat hij zichzelf er belachelijk mee zou maken. Ik las ze misschien net zo argwanend als mijn vader behoedzaam was geweest.
Ik heb al eerder geschreven hoe in mijn ogen het schrijverschap van mijn vader evolueerde van de dramatische kale brieven die hij, net twintig, aan de Wiedergutmachung schreef over de hel die hij had doorleefd. Zo kaal, onopgesmukt, haast beschaamd als die brieven waren. Hij was er kennelijk van overtuigd dat zijn relaas weinig indruk zou maken omdat er velen als hijzelf zouden zijn, die daar eveneens aanspraak op zouden maken. Die schroom, die schaamte voor het teveel en te mooi, moet ook te maken hebben gehad met de nawerking van de ultieme vernedering en ontmenselijking die hij had beleefd. Daardoor, zo bekende mijn vader in een interview aan Cherry Duyns, kon hij zijn verhalen ook niet aan ons, zijn kinderen, vertellen.
Zijn schroom moet in alles hebben doorgewerkt, hij heeft immers veertig jaar gezwegen. Zoals hij zich als zeventienjarige na zijn terugkeer uit het kamp voor gezelschap, zorg en levensonderhoud aan de genade van anderen overgeleverd moet hebben gevoeld, aan die van zijn verre familieleden bijvoorbeeld, die de oorlog relatief veilig hadden doorstaan, en aan de vrienden uit de universitaire wereld, met wie hij zich voorzichtig had verbonden in de rol van goedlachse grappenmaker, moet hij de vrees gevoeld hebben die zogenaamde genade te verspelen met te verschrikkelijke en te heftige verhalen. In laatste zin ook: als de dood om niet geloofd te worden, niet serieus genomen te worden, mensen van zich te vervreemden en af te schrikken. Je zou kunnen zeggen: zo lang had hij nodig om de juiste toon te vinden, of: überhaupt een toon te vinden, na die brieven aan de Wiedergutmachung, na de therapie die Bastiaans op hem had losgelaten, veertig
| |
| |
jaar na zijn bevrijding, besefte hij eindelijk en waarschijnlijk in toenemende mate dat hij al die tijd in een vreemde post-onderduik had geleefd, de onderduik van de schaamte.
Misschien had hij al die jaren ook wel nodig gehad om zich de wereld na zijn terugkeer uit het kamp eigen te maken en te beseffen hoe uitzonderlijk zijn ervaringen eigenlijk waren, hoe alleen hij was. Hij was Mowgli, het wolvenjong, na een jeugd in de jungle alleen in een volstrekt vreemde mensenwereld waarin hij zich weliswaar kon redden maar alleen als hij de oude wereld compleet afzwoer. Bij zijn geheim schoot de taal tekort.
Dat heeft ook nog met iets anders te maken. Op meerdere plekken in zijn werk beschrijft hij hoe je destijds, in het kamp, als vanzelf overal een sluier voor hing, alsof je je afsloot voor wat je niet verdroeg. Hij heeft ooit in een interview verteld hoe hij waarnam wat er gebeurde met een jongen die dat niet deed of kon, die die sluier niet wist te gebruiken toen zijn ouders naar het gas werden gevoerd. Die jongen werd ter plekke krankzinnig, vertelde hij.
Niet-ervaren, maar al het onbestaanbare als achter een gordijn/sluier waarnemen, er niet zijn - ook dat mag als een der verklaringen voor dat lange zwijgen gelden, denk ik, evenals voor de hartstochtelijke inhaalslag vele jaren later. Net zoals de meeste mensen pas als volwassenen de woorden vinden voor de gevoelens die ze als klein kind koesterden, zo stel ik mij voor dat mijn vader pas veertig jaar na dato de gruwelen en chaos van zijn puberteit, de jaren dus dat hij in het kamp doorbracht, enigszins uit die sluiers vandaan kon terughalen, en verbeelden. Waarna hij er meteen ook bijna dwangmatig mee door wilde: het ene verhaal na het andere. En ze waren verschrikkelijk mooi geschreven, die verhalen.
Hoe is zoiets mogelijk met materie zoals de materie zich zo aan mijn vader opdrong?
Ten eerste is er het raadsel van het willen schrijven zelf. Niet spreken, niet vertellen, wel schrijven, en mooi schrijven ook nog. Hoe kan dat? Wel openhartig en emotioneel durven zijn op papier (tegenover de hele wereld!) en niet in het verkeer
| |
| |
met echte mensen, zijn vrouw, zijn kinderen. Vreemd genoeg zag ik een begin van een antwoord in een gesprek met Arnon Grunberg afgelopen zaterdag, van wie ik normaal niet veel aanneem. Het ging over schaamte. Arnon zei zich eigenlijk altijd onnoemelijk voor van alles te schamen, voor zichzelf en voor anderen, en dat het juist de schaamte was die hem tot schrijven aanzette. Niet tot dialoog, maar tot erover schrijven. Alsof hij alleen door een soort literaire transpositie de schaamte van zich af kon wassen. Door exhibitionistisch te zijn op papier. Je kunt het ook een vorm van verraad aan je eigen schaamte noemen, een ingewikkelde ‘twist’ die je met je gevoelens van onlust en weerzin uithaalt door het te stileren. Mijn vader schaamde zich al die jaren zonder te weten dat hij zich schaamde. Hij zweeg liever. Elk woord vond hij kennelijk zondig, te veel, te mooi, te lelijk, te onbetrouwbaar. Schroom, de angst om te vertellen, om het niet goed te vertellen, de angst om te verschrikken, de schaamte om het ergste te verwoorden. En dan is het hek open en ga je in gevecht met de schaamte, als een furie.
Toch... hoe furieus ook, mijn vader bleef behoedzaam. Hij bleef zich bewust van zijn verantwoordelijkheid. Hij wilde vertellen, maar hij wilde de echt ondraaglijke dingen ook verhullen. Hij schreef uiterst precies, hij woog elk woord, checkte elke zin op zijn waarheidsgehalte. Kan je het ergste mooi opschrijven? Als schrijver realiseerde hij zich het probleem van de polen: de verschillende werelden en de brug die hij moest slaan. Want wie wil over het ergste lezen? Waarom lezen mensen? Wat is het dat je benieuwd maakt naar een tekst? Dat je wil weten wat er komt, dat je je meteen op je gemak voelt bij de auteur en wil weten wat hij of zij te vertellen heeft - hoe die schrijver je een werkelijkheid schetst die je onbekend is zonder te vergeten zich in jou en je nieuwheid op zijn of haar terrein uit het oog te verliezen. Is dat dan een echte schrijver: iemand die niet vergeet dat hij een krankzinnige verantwoordelijkheid heeft bij het kiezen van details en beelden die maken dat je dingen die je nog nooit hebt gezien, ineens voor je ziet zoals ze zijn bedoeld?
| |
| |
Bij teksten die te maken hebben met de gruwelen van een oorlog is die vraag extra dwingend - want hoe maak je je een voorstelling van uithongering en doodsangst als je nog nooit honger hebt gehad, echte honger, en nog nooit doodsangst hebt gevoeld, echte doodsangst? En waarom zou je dat willen???
De echte schrijver onder degenen die hun oorlogservaringen te boek stellen weet zich in die onschuldige, onwetende, onnozele ander te verplaatsen. De echte schrijver gebruikt zijn fantasie niet alleen om de beelden op te roepen die hem 's nachts wakker houden, maar zoekt eveneens naar een vorm waarin hij woorden maar vooral de zinnen giet die zo evocatief is dat hij de mensen, die tere geesten, die hij liefheeft en wil beschermen, kan inenten met kennis van het kwaad... Je zou het een inenting met pijn kunnen noemen, een korte initiatie in het kwaad van de waarheid, verpakt in een vorm die verteerbaar is en de platte realiteit ontstijgt, wat dat ook moge betekenen. Mijn vader voegde daar nog iets anders aan toe (passage over hoop uit ‘Met haat valt niet te leven’, p 96)
We lezen wat ons verleidt, wat ons grijpt en niet meer loslaat, ook al is dat niet altijd even opwekkend. We lezen de teksten waar we ons mee verbonden voelen, we gaan niet zomaar mee met elke kinderlokker, we lezen de eerste bladzijde, we snuffelen eraan, en als er niets is dat we herkennen, niet de mens die hier aan het woord is, niet de emoties, niet de situatie, dan voelen we ons buitengesloten, dan leggen we het boek weg. Een goede schrijver weet dat. Een goede schrijver verplaatst zich in die onwilligheid, die huiver voor het vreemde, die narrige eenkennigheid. Ook hijzelf verlangt terug naar een staat waarin hij nog onbezoedeld was, schoon, onbesmet, onschuldig. Een goede schrijver verleidt je om mee te gaan, ook als het om gruwelijke dingen gaat, om situaties waarin de schrijver de enige getuige was, situaties waarin het enige wat de schrijver verbond met de oude wereld, de wereld die hij kent, de taal is - de taal als common ground.
Je kunt argumenteren dat taal niet bedoeld kan zijn om situaties te beschrijven zoals die in de kampen plaatsvonden. Het enige dat zulke situaties recht doet, is een diepe stilte of
| |
| |
een krankzinnige meticuleuze precisie en beide zijn weinig communicatief. Wat we dan behoeven, en ik sta niet alleen in deze observatie, lees Sem Dresden er maar op na, zijn inderdaad: vorm en stijl. Behalve talent heb je daar in deze omstandigheden afstand voor nodig, wijsheid zo je wil, humor en inzicht. In allerlaatste instantie schuilt er immers schoonheid in de waarheid, al ben je er nog zo afkerig van.
Er schuilt een vreemde tegenstrijdigheid tussen willen weten en je ervoor willen afsluiten als het om kennis over kampervaringen gaat. Het verschil tussen literatuur en verslag is dat verslagen lezen een taak is die je je moet opleggen, en literatuur je op de een of andere manier afleidt van het kwaad, je er doorheen sleurt door de vorm. Vorm verzoent je met de kennisname van onbarmhartige taferelen - doordat het je wijst dat er ook hier zoiets bestaat als vorm.
Als het niet zo'n drogredenering zou zijn zou ik het zo formuleren: Een goed verhaal maakt je ervan bewust dat je een goed verhaal leest en bij dat besef, die bewuste vorm van het ervaren van iets wat toch, in de verre verte, op schoonheid lijkt, slaat de waarheid nog heftiger toe dan in een kaal verslag, hoe wrang die waarheid ook is.
|
|