Jan Campert-stichting Jaarboek 2016
(2016)– [tijdschrift] Jan Campert-stichting Jaarboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||
Esther Captain
| |||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||
waarbij het bovendien mogelijk is om de vraag wie nu eigenlijk in de kolonie in Zuidoost-Azië meer ‘vreemd’ was: een Europeaan, of een Chinees dan wel Arabier...? ‘Azië voor de Aziaten’ was de slogan van de Japanse bezetter. Het doel van Japan was om een ‘Sfeer van Gemeenschappelijke Welvaart van Groter Oost Azië’ te stichten, onder leiding van Japan. Europeanen werden uit de Indonesische samenleving geweerd door ze te interneren. Van de 300.000 (Indo-)Europese inwoners in de kolonie kwamen ongeveer 40.000 mannen als militair in krijgsgevangenenkampen en 100.000 vrouwen, oude mannen en kinderen in Japanse burgerkampen terecht. Volgens de ideologie van het Japanse leger waren nationaliteit en de fluïde constructies van ‘ras’ en uiterlijk bepalend voor wie er wel en wie er niet werd geïnterneerd. Naar schatting 200.000 van de (Indo-)Europeanen moesten de oorlog buiten de kampen zien te door te komen. Het ging hierbij om Europeanen die de Japanners als Aziaten beschouwden omdat ze deels Indonesische ouders of grootouders hadden. Door hun dubbele herkomst (Europees én Indonesisch) konden deze Indo-Europeanen opgaan in de Indonesische samenleving, al hadden zij het tijdens de oorlog lang niet altijd makkelijker.Ga naar eind2 Door de internering kwamen mannen en vrouwen in naar sekse gescheiden vrouwen- en mannenkampen terecht, waardoor gezinnen uit elkaar vielen. Jongens hoorden aanvankelijk bij hun moeders in de vrouwenkampen, totdat ze de leeftijd van zestien jaar hadden bereikt. Daarna moesten ze verhuizen naar een mannenkamp, maar daar kwamen ze lang niet altijd hun vader tegen. De leeftijd van zestien jaar werd naarmate de oorlog langer duurde verlaagd naar veertien, twaalf en uiteindelijk tien jaar. De jarenlange internering in de Japanse kampen was een ingrijpende en voor sommigen een traumatische periode door de ervaring van oorlog, onzekerheid, gevangenschap, geweld en gruwelijkheden, tropische warmte en honger, ziektes en dood. Vooral in het laatste jaar van de bezetting was het dodental onder de geïnterneerden zeer hoog door het gebrek aan voedsel in de kampen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||
Schrijven en getuigenOndanks dat het door de Japanse bezetter streng verboden was, hield een aantal geïnterneerden een kampdagboek bij. Ook al zijn er inmiddels meer dan duizend kampdagboeken bekend en voor onderzoek openbaar beschikbaar, onder andere bij het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies (niod), het bijhouden van een dagboek was onder kampomstandigheden een uitzondering. Afgezet tegen het totale aantal van 100.000 geïnterneerden gaat het uiteindelijk om circa één procent van de kampgevangenen. Papier en schrijfgerei waren zeer schaars en bovendien kende men in de kampen nauwelijks rust en ruimte om een dagboek bij te kunnen houden. Op ontdekking van een dagboek tijdens inspectie door de Japanse kampbewaking stonden strenge straffen. Er zijn dagboeken geschreven in steno en in het Fries, om tegen te gaan dat de Japanners zouden kunnen achterhalen wat men schreef. Degene die het ondanks alles lukte om in een dagboek te schrijven, moest dan ook zeer gemotiveerd zijn om dit te doen. Hier toont zich het verschil tussen een dagboek dat in ‘gewone’ omstandigheden is geschreven en een oorlogs- of kampdagboek. Een ‘gewoon’ dagboek is een privédocument bij uitstek: het is in principe alleen bestemd voor de auteur zelf. Voor een dagboek geschreven in oorlogsomstandigheden gelden aanvullende en vaak tegengestelde beweegredenen: deze dagboeken bevatten niet louter persoonlijke ontboezemingen, maar hierbij gaat het om schrijven om een publiek te bereiken, om te willen getuigen. Meerdere wetenschappers hebben over de specifieke motieven van schrijven onder oorlogs- en kampomstandigheden geschreven. Voor mijn proefschrift gebruikte ik de dissertatie van Renate Laqueur Weiss, getiteld Writing in Defiance en de monografie van S. Dresden met de treffende titel Vervolging, vernietiging, literatuur.Ga naar eind3 Na mijn promotie verschenen twee relevante studies over deze thematiek van de hand van Jacq Vogelaar en Bettine Siertsema, al zal ik daar in deze bijdrage niet dieper op ingaan.Ga naar eind4 Laqueur Weiss, zelf een overlevende van concentratiekamp Bergen-Belsen, onderzocht | |||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||
kampdagboeken die tijdens de oorlog waren geschreven in het Nederlands, Frans en Duits. Zij benoemde de volgende motieven voor concentratiekampgevangenen om een dagboek te willen bijhouden:
S. Dresden komt tot vergelijkbare redenen, gebaseerd op de ‘schrijfwoede’ die in de joodse getto's heerste:
Een gemeenschappelijke noemer in de verklaringen die Laqueur Weiss en Dresden hebben genoemd, is het willen bereiken van een publiek: anderen deelgenoot te willen maken van de bijzondere omstandigheden omdat zij zich realiseerden dat ze uitzonderlijke historische gebeurtenissen meemaakten, of, in de nijpende situaties van de kampen, dat zij deze dienden vast te leggen om te getuigen. In de kampdagboeken die ik heb bestudeerd, kwam ik bijvoorbeeld tegen dat een jonge vrouw op verzoek van haar echtgenoot haar dagboek begon toen het Japanse leger Nederlands-Indië was ingevallen: Wim vindt, dat ik er een dagboek op na moet gaan houden. Het is zoo prettig voor later, vindt hij. Nu is dit helemaal niet gemakkelijk. Wat moet ik schrijven? Dagboekauteurs schreven als getuige van de geschiedenis, ‘voor later’. Zodra de nieuwsberichten weer door de officiële kanalen werden verzorgd, nam deze behoefte af. Zo noteerde de latere schrijfster Elisabeth Keesing, nadat het | |||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||
Japanse leger op 15 augustus 1945 had gecapituleerd: Ik weet niet of ik nog langer het dagboek houd. Het nieuws staat ook in de kranten. Daarnaast heb ik een aanvullend, specifiek Indisch motief geconstateerd in de wens van geïnterneerden om een kampdagboek te willen bijhouden: het was een alternatief voor het schrijven van brieven, een vaste routine die in de Indische samenleving van essentieel belang was in het contact tussen families in Indië en Nederland. Brievenschrijven was een structurerend element in het dagelijks leven van Europeanen, want het dwingende ritme van de mailboot dwong hen op vaste tijden te schrijven. Ook al duurde de zeereis per schip een maand, het was bij uitstek de manier om de familie in Nederland op de hoogte te houden van het wel en wee van het gezin. Toen brievenschrijven door de uitbreken van de oorlog niet meer mogelijk was, schakelden brievenschrijvers over op het noteren van hun dagelijkse beslommeringen in een (kamp-)dagboek. | |||||||||||||||||||||
Joodse vluchtelingen in IndiëWe hebben gezien dat geïnterneerden zich door het uitbreken van de oorlog en de internering in een Japans kamp geroepen voelden om te getuigen van de uitzonderlijke tijd en situatie die ze meemaakten. Het was een bont gezelschap dat over ging tot schrijven: sommigen schreven voor het eerst en kunnen als amateur-schrijvers worden beschouwd, anderen waren door hun werk als journalist of wetenschapper al professionele auteurs en een aantal van hen zou zich later als schrijver ontwikkelen. Tot de laatste categorie behoorden de schrijvers Elisabeth Keesing en Jacques de Kadt, die nóg een reden hadden voor hun schrijverschap in Nederlands-Indië. Zij hadden namelijk als joodse vluchteling uit Nederland verlaten met de dreiging van het Duitse naziregime als reden voor vertrek. Voor joden bleek het in aanloop naar en tijdens de oorlog bijzonder moeilijk om een veilig toevluchtsoord te bereiken. Vele landen hadden namelijk hun verblijfsvergunningen voor joden ingetrokken. Nederlands-Indië bleek | |||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||
voor joden een laatste mogelijkheid, omdat vluchtelingen uit Nederland daar nog wel werden toegelaten. Elisabeth Keesing was een kersverse doctor in de letteren die zich op 1 maart 1939 - twee dagen na haar promotie - met haar vierjarige dochter Marianne inscheepte voor de reis naar Penang in Malakka (Maleisië), waar haar man Joop de Jong werkzaam was als hoofd van een klein handelskantoor. In augustus 1941 werd het gezin overgeplaatst naar Batavia (Jakarta). Haar man werd door de Japanners vermoord, nog voordat Keesing werd geïnterneerd. De Japanse bezetting bracht zij met haar dochtertje door in drie vrouwenkampen in Batavia (Jakarta). Journalist Jacques de Kadt sloeg eveneens op de vlucht: met zijn ouders en twee broers arriveerde hij op augustus 1940 in Indië. Hij werd geïnterneerd in mannenkampen in Bandung en Tjimahi, beide in West-Java. Zijn beide ouders, die al in de tachtig waren, kwamen tijdens de internering om. Daarnaast stierf zijn oudere broer na ongeveer een half jaar kamptijd aan de gevolgen van onvoldoende voeding en het ontbreken van medische behandeling voor zijn darmziekte. | |||||||||||||||||||||
Geloof als houvastIn mijn proefschrift heb ik onderzocht hoe in de naoorlogse jaren de kampperiode is herinnerd door voormalig geïnterneerde vrouwen, mannen en (destijds) kinderen. In de vroege memories die eind jaren veertig van de vorige eeuw zijn gepubliceerd, valt op dat relatief veel memories een religieuze signatuur hebben. Ook is het aantal auteurs met een religieuze achtergrond als dominee, frater of zusters-missionarissen van een congregatie hoog. Deze ruimte voor religie past in de wijze waarop de samenleving in dit decennium was georganiseerd: de protestantse en katholieke zuil stonden nog recht overeind en het christelijke geloof bood een kader dat betekenis gaf aan het leven. Door oorlog en kampomstandigheden won religie zelfs aan betekenis: het kwam voor dat voorheen niet-gelovige geïnterneerden zich tot het geloof wendden, zoals beschreven in de memoires van M. Cohen-Stuart Franken | |||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||
uit 1947: ‘Goddank, God dank dat in die grote moeilijkheden, de harten van zo velen open gegaan waren voor andere woorden, n.l. de woorden van troost van het evangelie’. Het geloof bleek een belangrijke houvast te zijn, waardoor de auteurs het leed in de zware kampomstandigheden wisten te doorstaan en in staat waren deze als het ware te overstijgen. Dominee W. Sikken, geïnterneerd in Bandung en Tjimahi, schreef in 1947 over de overeenkomsten tussen de internering en het geestelijk leven: ‘Het kamp was immers eigenlijk een klooster. We leefden er immers volgens de aloude regelen van Benedictus en anderen: kuisheid, armoede, gehoorzaamheid...’ Uit zijn kampleven trok Sikken de conclusie dat men lessen moest trekken uit het ondergaan van leed: ‘...het is erg een periode van lijden en van afbraak te moeten beleven; maar veel erger, wanneer men daar niet uit leert, en het allerergste, als men het beste er door afleert. Het allerergste is niet, een mens zonder vrijheid, gezondheid, geld, werk, of huis. Het allerergste is, zo'n mens, zonder perspectief, de nihilist.’ Gedachten over het doorstaan van leed trof ik eveneens aan in de memoires uit 1948 van M. Idenburg-van de Poll, die als vrouw terechtkwam in de gevangenis van de Kempetai, de geheime Japanse politie: ‘Onder zwaarste gebondenheid van het lichaam en de ergste pijn, wist je dat de geest sterker is dan het lichaam en dat gaf een gevoel van blijdschap en bevrijding.’ Het overstijgen of sublimeren van pijn was een belangrijk coping-mechanisme waarmee geïnterneerden trachten om te gaan met fysiek dan wel mentaal leed. In de woorden ‘De Geest Overwint’ is dit motief terug te vinden: het siert het Indisch Monument in Den Haag, dat in 1988 is onthuld door koningin Beatrix. | |||||||||||||||||||||
PoëzieVolgens S. Dresden is poëzie een geschikte manier om betrekkelijk recente oorlogservaringen weer te geven, omdat ‘poëtische uitspraken’ het afwezige aanwezig kunnen maken en stilte kunnen verwoorden. Ik wil nu ingaan op het poëtische werk van voormalige kampgevangenen, die in de jaren | |||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||
vijftig voor het eerst binnen het genre van de lyriek van zich laten horen. Ook binnen de dichtkunst is het onderscheid naar amateur en professionele schrijver zichtbaar. Annie Ofeigssen-Takes publiceerde in 1955 Wel en wee gedichten uit het vrouwenkamp Tangerang (West-Java).Ga naar eind5 Ofeigssen-Takes kan als een amateurschrijver worden beschouwd. Zij dichtte in het Tangerang-lied:
Ons lot is nú niet fraai,
Doch, mensen, houdt je taai:
Met ‘humor’ kun je álles dragen. (...)
Hier poer je in de goot...
De wandluis druk je dood...:
Met ‘humor’ kun je alles dragen.
Over het schrijven in oorlogsomstandigheden heeft S. Dresden opgemerkt: ‘...oorlogsliteratuur [...] kan worden geschreven door professionele auteurs, maar ook door mensen die eerst door hun ervaringen tot schrijven zijn gekomen en in die zin dus als amateurs te zijn beschouwen.’ Tegenover de amateurpoëzie van Offeigsen (en anderen), staat het werk van journalist en dichter Willem Brandt, een pseudoniem van Willem Simon Brandt Klooster.Ga naar eind6 Als beroepsschrijver onderscheidt Brandt zich van een amateurschrijver omdat hij beschikt over literaire talenten en kwaliteiten, redactionele ondersteuning en een netwerk in uitgeverswereld. Hiermee wist Brandt een publiek te bereiken dat niet voornamelijk uit ex-geïnterneerden bestond, zoals in de eerste jaren direct na de oorlog, maar had hij als auteur een veel breder bereik. Geboren in Groningen, was hij in Nederlands-Indië hij werkzaam als journalist en hoofdredacteur van de Deli-courant te Sumatra. Brandt vervulde als officier in dienst van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (knil) de functie van oorlogscorrespondent, maar omdat de Japanner een ‘newspaperman’ niet als een militair beschouwden, kwam hij in burgerkampen in Belawan, Medan en Rantauprapat terecht. In 1955 keerde Brandt terug naar Nederland en werd directeur-hoofdredacteur van Goois Nieuwsblad en columnist bij | |||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||
De Telegraaf. Brandt had als dichter, prozaschrijver, essayist, criticus en journalist vele publicaties op zijn naam staan. Over zijn kamptijd in Indië publiceerde hij in 1947 zijn memoires onder de veelzeggende titel De gele terreur, waarvan hij in 1966 een geheel herziene en uitgebreide editie op de markt bracht als Zwarte moesson (1966). Ook op het gebied van de lyriek was Brandt zeer actief: voor de oorlog bracht hij de dichtbundels Oostwaarts, Tropen en Pacific uit. De gedichten die hij tijdens zijn internering had geschreven, verschenen in 1946 onder de titel Binnen Japansch prikkeldraad. In de jaren vijftig publiceerde Brandt drie dichtbundels: Reizend achter het heimwee (1955), Tussen steen en bamboe (1956), Een streep door de zon (1960). | |||||||||||||||||||||
OverlevingsstrategieHet kampoeuvre van Brandt is zeer geliefd: zijn gedichten zijn op herdenkingen veelvuldig voorgedragen. Zijn poëzie getuigt in felle, maar ook in lyrische bewoordingen van het lijden in de interneringskampen. Niet alleen waren zijn gedichten gebruikspoëzie voor herdenkingen, zij kregen ook literaire waardering. Criticus en collega-dichter Ed. Hoornik (en zelf Dachau-gevangene geweest), schreef gunstig over zijn werk. Hij betrok niet alleen dichterlijke kwaliteiten in zijn oordeel, maar beschouwde de gedichten in het perspectief van kampliteratuur: ‘Tien jaar na hun ontstaan hebben deze verzen nog niets aan waarde ingeboet, in tegenstelling tot de meeste kamplectuur, die vandaag op haar literaire waarde beoordeeld, niet meer dan goedkope journalistiek blijkt te zijn.’Ga naar eind7 In het gedicht ‘Den vijand’ uit de bundel Binnen Japansch prikkeldraad wendt Brandt zich rechtstreeks tot de Japanse bezetter. Bijzonder is dat de auteur de functie van zijn schrijven in gevangenschap tot onderwerp van zijn gedicht heeft gemaakt: | |||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||
Gij hebt mij alles afgenomen:
't gezin, mijn boeken en mijn stee,
de lamp waarbij ik placht te droomen
en zelfs mijn bed, die veilige ree,
[...]
Gij kunt mij nog het lijf ontwringen.-
Vergeefs, vergeefs uw roof en schroot:
De vogels en de dichters zingen
voorbij de angst, voorbij den dood.
Voor een beroepsschrijver als Brandt was het schrijven onder kampomstandigheden een overlevingsstrategie. Tijdens zijn internering hield hij hardnekkig vast aan het schrijverschap. Een kampgenoot herinnerde zich, toen Brandt met een nieuw transport in het mannenwerkkamp Aek Paminke was aangekomen: ‘Iedereen was hard aan het werk om nog iets van de ruimte te maken. Toen ik in de kamer van Wim Klooster kwam, waren zijn twee kongsi-genoten druk bezig met inrichten, maar Wim was bezig op een uitgeklapt tafeltje boeken op te stapelen die hij uit een grote plunjezaak haalde. Die boeken had hij nodig, zei hij, omdat hij juist bezig was met gedichten van de Chinese dichter Li Tai Poh uit een Engelse vertaling in het Nederlands te herdichten.’ Als onderzoeker vind ik dit om tweeërlei reden een ontroerend citaat. Ten eerste omdat Brandt met zijn kamppoëzie continuïteit aanbrengt tussen het kampleven en zijn vooroorlogse bestaan. Dat was belangrijk, want volgens historica Dora van Velden bleven geïnterneerden, die op enigerlei wijze hun werk van voor de oorlog in het kamp konden voortzetten, ‘geestelijk frisser’.Ga naar eind8 Brandt voltooide zijn werk twaalf jaar na zijn kamptijd: in 1957 verscheen Hart van jade: Chinese lyriek, herdicht door Willem Brandt.Ga naar eind9 Ten tweede is de houvast die Brandt ontleende aan zijn schrijven voor mij herkenbaar: in tijden van tegenspoed, conflict of oorlog weet ik zeker dat schrijven is wat ik ook zou doen. |
|