| |
| |
| |
Maaike Meijer
Verbeelding van moederschap in het levenslied
Er zijn talloze liederen aan moeders gewijd. Van Koos Speenhoff tot de Zangeres Zonder Naam van Willy Derby tot Heintje (‘Mamma’!) wordt moeder bezongen. Ik richt mij hier op de verbeelding van moeders in het levenslied. Ik ben neerlandica en in mijn ogen behoort de cultuur van het levenslied intrinsiek tot de Nederlandse literatuur, ook al wordt dit corpus door neerlandici zelden serieus bestudeerd. En dat is jammer omdat juist het populaire lied ons naar mijn mening een interessante spiegel - of verwerking - aanbiedt van de maatschappelijke verhoudingen en ook laat zien hoe die voortdurend in beweging zijn. Het populaire lied is een zeldzame vorm van collectief cultuurbezit omdat het - door zijn eenvoudige refrein - gemakkelijk wordt onthouden. Alleen al daarom heeft het veel invloed en zou je het niet links moeten laten liggen. Het levenslied - ik gebruik die term liever dan ‘smartlap’ - is van oudsher ook het voertuig van over the top gevoel, van melodrama: als voorbeeld de laatste strofe van het lied van het arme bedelmeisje - een liedbewerking van het ‘meisje met de zwavelstokjes-verhaal’ - dat in de bittere kou haar ‘negotie’ moet verkopen langs de straat. Vader is dood en sinds eergisteren is ook moeder dood:
's Morgens vindt men op de straten
't Lijkje van 't armoedig wicht
Met de handjes saamgevouwen
Het gelaat omhoog gericht
'n Glimlach speelt nog op haar lipjes
Die van kou reeds zijn versteend
De dood heeft 't kleine bedelmeisje
Met haar moesje weer vereend.
Emoties expliciet uitspreken, dat is wat het levenslied doet. Het pakt het leven bij de kladden en etaleert vreugde en vooral ook smart, met de gelegenheid voor de luisteraar om
| |
| |
die voluit mee te beleven. Dat heeft een kathartische, reinigende werking. Het lijkt paradoxaal, maar ondergedompeld worden in ellende troost. Ja, zult u zeggen. Maar we worden hier toch wel wat lacherig van? We gaan hier toch niet serieus de tragedie van dit hopeloos ellendige bedelmeisje voelen? Dit is gewoon ‘camp’ het is een parodie. Jazeker, maar ‘camp’ is ontstaan in de jaren zestig en in mijn ogen het bijproduct van een omgang met kunst waarin het indirecte, het impliciete steeds meer gewaardeerd werd. In de naoorlogse poëzie werd het vele ‘wit’ de norm, het verzwijgen, het inhouden. Die modernistische poëtica ging ook gelden voor muziek en beeldende kunst. Alleen de stomme film, de opera en het levenslied - waar melodrama nog mocht en mag - overleefden de nieuwe soberheid. Camp is dan een oplossing van het conflict tussen modernisme en de premoderne voorkeur voor expliciete emotie en drama. Camp was nodig om de oude cultuur, waarin emotie nog niet taboe was, niet volledig te laten verdwijnen. Want camp heeft psychologisch altijd twee niveaus. In camp is een laag van echte ontroering, want waarom zou je iets willen hernemen dat je helemaal niet de moeite waard vindt? En een laag die die echte ontroering ontkent, weglacht. Camp legitimeert het hebben van een emotie waar je je eigenlijk voor schaamt. In het psychologisch complexe verschijnsel camp speelt zich dus een conflict af tussen toegelaten emotie en het weer afweren daarvan. Maar des te meer reden om nader te onderzoeken welke emoties het zijn die in de moderne ‘campy’ receptie van het levenslied zowel worden binnengehaald als afgewezen.
| |
Moeders in het levenslied
Wanneer begint het Nederlandstalige levenslied? De oorsprong wordt meestal gezocht aan het einde van de negentiende eeuw, toen het eerste cabaret ontstond in Amsterdam. Als eerste Nederlandse cabaretier geldt Eduard Jacobs, die in 1895 in Amsterdam de eerste voorstelling van dit nieuwe genre verzorgde, naar Frans model. Jean Louis Pisuisse of Max Blokzijl, een van de twee, heeft de term ‘levenslied’ bedacht
| |
| |
als equivalent van het Franse chanson. Samen met Pissuisse en Blokzijl was Koos Speenhoff een pionier van dit genre. Hij schreef ook meteen een aantal pregnante liederen met moeders in de hoofdrol. Van Speenhoffs hand zijn bijvoorbeeld ‘Dronken Bet’, ‘Jantjes broekie’ en ‘Brief van een moeder aan haar zoon die in de nor zit’.
In het levenslied komt bijna altijd iemand uit het volk aan het woord: een dienstmeisje, een moeder, of een lelijk meisje dat door haar vrijer in de steek is gelaten. Daardoor heeft het levenslied veel gedaan voor het zichtbaar maken van de ellendige levensomstandigheden van het proletariaat. Juist omdat Speenhoff zo vaak iemand van de lagere klasse zelf aan het woord laat, vaak in niet beschaafd geachte bewoordingen, kreeg hij de kritiek dat hij niet beschaafd zou zijn. In ‘Jantjes broekie’: ‘Zijn billen die steken erdeur’ (dat moest ‘beentjes’ zijn) - of de zoon die in de nor zit (dat moest ‘gevangenis’ zijn). Diezelfde kritiek trof trouwens schrijvers als Israël Querido en Herman Heijermans, die het leven in volksbuurten beschreven met alle ongekuiste scheldkannonades en vechtpartijen die daarbij hoorden. Maar toch slaagt Speenhoff er altijd in om empathie te wekken met de uitgebuite en zwanger gemaakte dienstmeisjes, met de arme moeders die in zijn liederen aan het woord zijn. Laten we kijken naar een van zijn liederen met een moeder in de hoofdrol: ‘Dronken Bet’. Omdat het vrij lang is laat ik enkele strofen weg:
Bet was in d'r jonge jaren
In 'n dienst bij nette menschen
Raakte ze d'r onschuld kwijt.
Met d'r kasie en d'r kindje
Werd ze aan de deur gezet,
En 't kon der niks meer schelen
Daarom wou Bet maar dronken zijn
Van de jenever, van de jenever,
| |
| |
Daarom wou Bet maar dronken zijn
Van de jenever en brandewijn.
Niemand in 't hofje snapte
Hoe ze an de centen kwam,
Want ze had geen eens de duiten
Voor een drooge boterham.
Maar als Bet geen drank kon krijgen,
Geen citroen of brandewijn,
Kocht ze van d'r arremoedje
En zoo kon Bet nog dronken zijn
Zonder jenever, zonder jenever,
En zoo kon Bet nog dronken zijn
Zonder jenever maar van terpentijn.
Niemand had in twintig jaren
Naar de dronken Bet getaald,
Want 'n diender had d'r jongen
In de nor kwam ze te weten
Dat ie nou op zee moest zijn,
En dat ie geen groeten stuurde
Daarom wou Bet maar dronken zijn etc.
In de strofen die volgen wordt haar ellendige leven breed uitgemeten. Ze zit regelmatig in de bak, en tussendoor zoekt ze werk en verdrinkt ze haar verdriet.
Toen ze weer 's op 'n avond
Ziek was in mekaar gezakt,
En door jongens van de vlakte
Als 'n beest werd opgepakt,
| |
| |
Was 'r 'n bedaarde zeeman
Die d'r in z'n armen nam,
't Was der eigen lieve jongen
Die zoo net van boord af kwam.
Waarom moest Bet nou dronken zijn
Van de jenever, van de jenever,
Waarom moest Bet nou dronken zijn
Van de jenever en brandewijn.
Die nog an d'r lijf wou komme
Of z'n mond nog open dee,
Zei die, dat ie godvergeefme,
Met z'n mes in riemen snee.
‘Moeder’, zei die ‘jij blijft bij me,
Hou dan met je schandeleven
En toen wou Bet niet meer dronken zijn
Van de jenever, van de jenever,
En toen wou Bet niet meer dronken zijn
Van de jenever en brandewijn.
Je ziet hoezeer dit lied een spiegel is van de toenmalige maatschappelijke verhoudingen. Het gebeurde maar al te vaak dat dienstbodes zwanger werden gemaakt door de heer of zoon des huizes en dan op straat werden gezet. In het algemeen waren moeders veel sterker in het leven van kinderen aanwezig dan vaders. Vaders bleven soms onbekende verwekkers, zoals hier. Of ze werkten tien uur per dag als arbeider, ze waren van huis, of op zee, en ze gingen statistisch gezien ook eerder dood. Vaders zijn dan ook vrijwel afwezig in het levenslied en als ze wel aanwezig zijn dan is het in een minder flatteuze rol: ‘Ach Vaderlief toe drink niet meer’ - dat lied gaat over een vader die voortdurend in het café zit, de moeder
| |
| |
die haar kind (onduidelijk of dit een jongen of meisje is) naar hem toestuurt waarna de vader zich bekeert en de alcohol afzweert. De bekering is zo plotseling en miraculeus dat het te vrezen valt dat hij niet lang zal duren. Daarom is dit lied vooral een wensvervullende vrouwenfantasie - dat de moeder haar kind instrumenteel kan inzetten om haar man van de drank af te helpen. Het kind is het verlengde van de moeder. Zij gaat niet zelf naar het café om haar dronken man te halen, maar stuurt het kind. Aan de ene kant is die moeder de rots in de branding zonder welke haar kind niet overleeft, maar toch roept dit lied vragen op over de enorme hechtheid van die band tussen moeder en kind die je in het levenslied ziet. In psychologische termen zou je dat een symbiose of bezetting noemen. In het geval van ‘Dronken Bet’ is het duidelijk dat de moeder haar zoon niet alleen het leven gaf, maar ook van haar zoon afhankelijk is geworden. Zonder hem drinkt ze, kan ze niet gelukkig zijn, kan ze zelfs nauwelijks leven. Hij redt haar. Daar kom ik zo op terug.
Een kind dat in de volksklasse werd geboren had zijn of haar moeder veel harder nodig om te overleven dan zijn of haar vader. Zonder moeder kwam je er eenvoudigweg niet: de grote moederband heeft dus een zeer reële basis in de sociale werkelijkheid. Dat een kind eigenlijk niet zonder zijn moeder kan overleven wordt verbeeld in het befaamde ‘Ketelbinkie’:
Toen wij van Rotterdam vertrokken,
met de ‘Edam’, een ouwe schuit,
met kakkerlakken in de midscheeps
en rattennesten in 't vooruit,
toen was er ook een kleine jongen
als ‘Ketelbink’ bij ons aan boord
die voor de eerste keer naar zee ging
en nooit van haaien had gehoord...
Die van zijn Moeder aan de kade
wat schuchter lachend afscheid nam,
omdat-ie haar niet durfde zoenen,
| |
| |
die straatjongen uit Rotterdam...
Wanneer hij 's avonds in z'n kooi lag
en na zijn sjouwen eind'lijk sliep,
dan schold de man die ‘wacht-te-kooi’ had
omdat-ie om zijn moeder riep...
Toen is-ie op een mooie morgen,
't was in de Stille Oceaan,
de stuurlui brulden om hun koffie,
niet van zijn kooitje opgestaan...
En toen de stuurman met kinine
en wonderolie bij hem kwam,
vroeg hij een voorschot op z'n gage
voor 't ouwe mens in Rotterdam...
Hij werd in zeildoeken gewikkeld
en op die dag op 't luik gezet.
De kapitein lichtte zijn petje
en sprak met grocstem een gebed...
En met een ‘Eén-twee-drie-in-Godsnaam!’
ging 't ketelbinkie overboord,
die 't ouwetje niet durfde zoenen
omdat dat niet bij zeelui hoort...
De man een extra mokkie ‘schot-an’
en 't ouwe mens een telegram.
Dat was het einde van een zeeman,
die straatjongen uit Rotterdam...
Let op die schuchtere liefde tussen de jongen en zijn moeder. Duidelijk is de primaire band tussen hem en haar. Misschien was hij twaalf, dertien, veertien, het was indertijd niet ongebruikelijk dat jongens heel vroeg naar zee gingen. De boodschap: als een kind te jong zonder zijn moeder moet, gaat hij te gronde.
Dat was ook de boodschap van het al eerder geciteerde arme bedelmeisje. Het ultieme drama is dan ook als de moeder zelf niet kan overleven - door armoede - want het kind dat zij achterlaat is dan in elk geval ten dode opgeschreven -
| |
| |
dat is de kern van ‘Jantjes broekie’, het lied waarin een doodarme moeder van haar eigen rok een nieuwe broek maakt voor haar Jantje en vervolgens overlijdt.
Dat dit thema nog steeds leeft blijkt uit André Hazes’ bekende lied ‘De Vlieger’, waar een zoontje een vlieger aan zijn vader vraagt. Het kind bindt een brief voor zijn dode moeder aan zijn vlieger, in de hoop dat zij hem in de hemel krijgt:
En als zij dan leest hoeveel ik van haar hou
Dat ik niet kan wennen aan die andere vrouw
Ik heb hier een brief aan mijn moeder
Als er al vaders in het levenslied voorkomen worden ze als het ware terzijde geschoven door de veel belangrijkere moeder - die zozeer het object van verlangen blijft voor de zoon ook al is zij dood. De vader is hier wel aanwezig maar ondanks zijn goede bedoelingen is hij min of meer inadequaat, hij begrijpt niet wat zijn zoontje bezielt - en het zoontje wil alleen maar terug naar zijn moeder. Dit is het ‘Ketelbinkie’ van de jaren tachtig. De omstandigheden zijn gemoderniseerd, er wordt gescheiden en kinderen krijgen een nieuwe moeder, maar het oude grote verlangen van het jongetje naar zijn eigen moeder is gebleven. Het verschil is dat het kind er niet meer aan doodgaat. Eenzelfde sentiment zit in Heintjes lied ‘Mamma!’ (‘Later als ik ga trouwen zal ik een huisje gaan bouwen - kom dan bij mij in mijn huis.’) Maar de vraag is wel wiens wens hier wordt uitgesproken: de wens van de zoon of de wens van de moeder en is dit lied misschien zo waanzinnig populair geworden, omdat het in symbolische zin de diepste wens van miljoenen moeders vervulde om het jongetje voor eeuwig bij zich te houden?
| |
Symbiose tussen moeder en zoon
Wat mij boeit is die symbiotische relatie tussen moeder en zoon die in zoveel levensliederen ten tonele wordt gevoerd. In het levenslied is niet alleen het kind afhankelijk van de moe- | |
| |
der, met de veronderstelling dat hij later als hij groot is zelfstandig kan worden - maar op haar beurt wordt de moeder in het levenslied ook vaak voorgesteld als zeer afhankelijk van het kind. Ze kan het kind niet meer laten gaan en dat is dan vooral de zoon die ze niet kan laten gaan. Dat zit al in het oude lied ‘Achter in het stille klooster’ - ook bekend als ‘Bij de muur van het oude kerkhof’ waar een moeder haar soldatenzoon bezoekt die daar wordt verpleegd maar niet meer blijkt te leven. ‘Delf voor hem en mij een graf’ is haar reactie. Zonder de zoon heeft het leven van de moeder geen zin meer. De machtige intertekst is hier de Mater Dolorosa. Zijn dood betekent haar eeuwigdurend verdriet en hier zelfs haar dood. De moeder is hier geheel een functie van de zoon geworden.
Hoezeer de moeder de zoon bij zich wil houden, zijn leven wil regelen, geen afstand van hem kan doen wordt ook verbeeld in het klassieke lied - weer van Speenhoff - ‘Brief van een moeder aan haar zoon die in de nor zit’:
Mijn lieve zoon, je Moeder laat je weten,
Als dat ze jou geheel niet kan vergeten;
't Is negen uur, je vader is naar bed
En in mijn handen heb ik jouw portret.
't Is stil in huis maar voor dat ik ga leggen,
O jongenlief, mot ik je nog wat zeggen;
Dat ik van narigheid geen raad meer weet,
Dat ik geen rustig stukkie brood meer eet.
Ik lig soms heel den nacht van jou te droomen,
Totdat de tranen in mijn oogen komen;
Ik ben al oud, 't maakt me zoo kapot,
't Is toch zoo hard dat ik jou missen mot.
En Vader wil jouw naam in huis niet hooren,
Dat heeft ie mij daar net nog zoo bezworen,
Wanneer ik soms maar even van jou praat,
Vloekt hij mij stijf, je weet wel hoe dat gaat.
En op je meisje mot je ook niet hopen,
Die zag 'k 'n Zondag met een ander loopen,
| |
| |
Ze had die hoed die jij haar gaf nog op,
Die met die veer, die droeg ze op haar kop.
Van al jouw centen speelt ze nou de dame,
Die kakmadam, ze moest zich liever schame',
Nou jij voor haar de nor ben ingegaan,
Nou loopt ze als een sloerie op de baan.
Maar hou' je stil, dat zal haar wel berouwen,
Laat ze gerust met heel de buurt gaan sjouwen,
't Was niks voor jou, jij mot 'n ander wijf,
Jij mot er een met voortgang in haar lijf
Zoals Marie, je weet wel, met die tanden,
Daar zul je heel wat beter mee belanden,
Die mag jou graag, dat weet ik al 'n tijd,
Als ze maar durfde had ze 't jou gezeid.
Ze zorgt toch o zoo goed voor 't werk en 't eten,
Ze breit je kousen als ze zijn versleten,
Door haar zal jij geen smerigheid meer doen
En ook geen messen trekken zo als toen;
Wanneer ik daaraan denk dan moet 'k grienen,
Jij kan met verven toch je brood verdienen
En als je heel je straf hebt afgedaan,
Mot jij weer naar je ouwe baas toe gaan.
Al scheldt de buurt, daar moet je niet om malen,
We komen samen om je af te halen,
Marie en ik, we wachten bij de poort,
Met 'n schoon halfhempje en een staande boord.
Dan koop ik voor een dubbeltje sigaren,
Je houten pijpje zal ik trouw bewaren,
En als je thuis komt, is je potje gaar,
Dan staat er spek met kroten voor jou klaar.
Ik voel de slaap al in mijn oogen komen,
Je moeder gaat nou zeker van je droomen,
Want als ik jou niet overdag mag zien,
Zie ik je in mijn droom vannacht misschien.
| |
| |
Dan zie ik jou in 't hoekie zitten rooken
En sta ik bij 't fornuis de pot te kooken
Vergeet je moeder niet, o jongenlief,
De lamp gaat uit, ik eindig nu mijn brief.
Je moet vrezen dat Marie weinig ruimte van de moeder van haar aanstaande zal krijgen. Ze zal hem voor eeuwig moeten delen met zijn moeder.
Dit is nu een scenario dat al door Freud is geschetst, als de grote teleurstelling van de echtgenoot, die moet ervaren dat niet hij de liefde van zijn vrouw krijgt maar dat de zoon die ontvangt. De grootste liefde van de moeder is vaak de zoon, aldus Freud. Ik vind dat een treurigstemmende stand van zaken, zowel voor de moeder als voor de zoon eigenlijk, omdat deze symbiotische liefde ook aan beide kanten een belemmerende liefde blijft. Maar laten we bedenken dat dit scenario een verbeelding is van de moeder-zoon relatie die een bepaald psychologisch doel dient en welk doel zou dat dan zijn? Wie heeft de wens zich te laven aan dit beeld? Misschien is het niet zozeer een vrouwenfantasie als wel een mannenfantasie - de zoon is immers steeds de held. In ‘Dronken Bet’ redt de zoon zijn moeder als een deus ex machina of ridder te paard van haar belagers - en in dit heldendom wordt de zoon zowel man als dat hij eeuwig kind blijft: als de geliefde van zijn moeder. Je wordt dus in dit scenario man - en held - maar de weg daarheen is minder moeilijk en minder eenzaam dan die waarin je afstand moet doen van je moeder en een nieuwe relatie moet leggen met een jongere eerst nog te veroveren vrouw. Treffend is dat ‘Dronken Bet’ en ‘Brief van een moeder aan haar zoon die in de nor’ zit allebei van Koos Speenhoff zijn - zelf een kind van een ongehuwde moeder, die later een wettige echtgenoot kreeg. Speenhoff is door hem geëcht - maar moest dus een latere vader in zijn leven dulden terwijl hij eerst de enige was. Je zou kunnen speculeren dat Speenhoff bleef hangen aan de fantasie de grootste liefde van zijn moeder te zijn en die in vele liederen uitschreef. Maar die liederen konden alleen maar zo'n groot succes worden omdat heel veel mensen
| |
| |
erdoor geraakt werden. Deze fantasie kan daarom niet alleen die van Speenhoff zijn geweest. Andere mannen moeten zijn wens hebben gedeeld en/of ook veel moeders kunnen het verlangen hebben gehad hun zoon altijd bij zich te houden als kleine man - zoals Freud het wil. Symbiotische verlangens worden door latere psychoanalytici en psychologen meestal aan dochters toegeschreven: juist dochters zouden heel veel moeite hebben te komen tot een zelfstandig leven en hun moeder los te laten. Volgens het levenslied hebben dochters daar echter juist geen problemen mee en daarvan getuigt het volgende prachtige lied uit ‘De Jantjes’, een populaire musical uit 1920 met tekst van Louis Davids en diens vrouw Maggie Morris:
Wordt nooit verliefd
zodra ik 16 jaar werd heeft moeder mij gezegd
m'n kind vertrouw het man volk niet die kerels zijn zo slecht
ze maken alle meissies gek alleen voor tijdverdrijf
ze hebbe allemaal hetzelfde smoesie an der lijf
en hoe meer ik het bekijk me moeder had gelijk
wordt nooit verliefd, want dan ben je verloren
je zeilt erin tot allebei je oren
wordt nooit verliefd meide wat ik zeg is waar
als je verliefd wordt dan ben je de sigaar
me moeder zei: de man houdt eerst een meissie an de praat
je krijgt een advocaatje en een stukkie chocolaat
je zegt op alles ja....en je bent veilig en vertrouwd
zolang je 'm 50 centimeter van je lijf af houdt
en hoe meer ik het bekijk me moeder had gelijk
refrein: wordt nooit verliefd...
ik heb me moeder eens gevraagd me vrijer dringt zo aan
die wil nou elke avond in 't plantsoentje wand'len gaan
me moeder zegt meid ga je gang dat wand'len ken geen kwaad
| |
| |
zolang het maar altijd wand'len blijft en je niet zitten gaat
en hoe meer ik het bekijk me moeder had gelijk
refrein: wordt nooit verliefd...
De relatie tussen moeders en dochters, zei ik, komt in het levenslied veel minder aan bod dan de relatie tussen moeders en zonen. Maar toch is er dit lied, dat de relatie tussen een jong meisje en haar moeder prachtig verbeeldt. Het laat psychologisch een heel liefdevolle maar ook volwassen relatie tussen moeder en dochter zien. De dochter vraagt de moeder om raad en de moeder voorziet haar dochter van een aantal wijze lessen over haar omgang met de andere sekse - maar ze zal die op eigen kracht in de praktijk moeten brengen.
| |
Besluit
Er valt nog veel meer te zeggen over het levenslied, maar ik heb hier willen laten zien dat de liefde tussen moeder en zoon een opmerkelijk veel bezocht thema is in dit genre. Veel meer dan de liefde tussen vader en zoon - dat is meer het onderwerp van literatuur, denk aan Bordewijks Karakter. In het levenslied zijn idylles tussen vader en zoon schaars, ik ken alleen maar Freddy Quinn - ‘Junge komm bald wieder bald wieder nach Haus’.
De alomtegenwoordigheid van de moeder in het levenslied is een studie waard. Feministische cultuurcritici hebben erop gewezen dat er een verbeeldingstekort rond het moederschap zit, dat er weinig of slechts getrivialiseerde representaties van moederschap in de westerse cultuur te vinden zijn, waarbij de moeder bovendien zelden aan het woord komt. Ik vraag me af of het levenslied niet een onvermoede bron van interessante moederbeelden is.
|
|