Daan Cartens
Mensje van Keulen: ‘Mijn moeder ontviel me met een klap’
Mensje van Keulen is in 1946 in Den Haag geboren. Ze debuteerde in 1972 met de roman Bleekers zomer, al snel gevolgd door de verhalenbundel Allemaal tranen. Ze was redacteur van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures en van het literaire tijdschrift Maatstaf. Voor haar omvangrijke oeuvre, dat behalve uit romans en verhalen ook bestaat uit kinderboeken en gedichten, werd ze in 2014 bekroond met de Constantijn Huygens-prijs. De jury noemde haar werk ‘teder, onheilspellend, geestig en perfect opgebouwd’. Dit voorjaar verschijnt haar roman Schoppenvrouw.
In interviews laat je vaak weten dat schrijven niet altijd gemakkelijk gaat, dat je veel tijd nodig hebt voor het voltooien van een roman. Maar Olifanten op een web schreef je binnen een jaar. Hoe kwam dat?
Dat verbaasde mezelf ook. Aan De gelukkige, de roman die daarna verscheen, heb ik vier jaar gewerkt. Olifanten schreef ik in tien maanden. De drijfveer was natuurlijk heel anders dan bij mijn andere boeken. Het werd geen roman, ik hoefde niets te verzinnen, ik had de feiten en de anekdotes en kon putten uit mijn geheugen. Overheersend waren de woede en het verdriet. Mijn moeder ontviel me met een klap. Ze was in Spanje en ik werd 's ochtends door mijn zus gebeld. Zo begint het boek ook: ‘Op de ochtend van 21 september is de vrouw die het meest voor mij heeft betekend, gestorven.’ Ik ken die eerste regel nog uit mijn hoofd. Het is voor mij wel vreemd om daar nu nog over te praten, alhoewel het boek nog altijd dicht bij me blijft. Ik zei vroeger: ik ga nooit over mezelf schrijven, omdat ik vind dat fictie voorop moet staan. Ik vind het prettig om achter een boek te verdwijnen, achter je personages en je verhaal. In dit geval kon dat niet. Toen mijn zus belde, lag ik nog in bed. Ze zei: ‘Mama is dood’. Ik had het gevoel alsof mijn hersenen tegen het plafond vlogen. Ik riep