Jan Campert-stichting Jaarboek 2015
(2015)– [tijdschrift] Jan Campert-stichting Jaarboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Jooris van Hulle
| |
[pagina 26]
| |
lijk aanwezig wordt gesteld), in Reus (2006) is het decor de woestijn voor een onderzoek naar het geweten en de manier waarop dit ingrijpt in het leven van het hoofdpersonage, in Vissen redden (2009) draait alles rond de zee en de wanhoop. Dertig dagen projecteert het motief van de goedheid tegen de achtergrond van een plattelandsgemeenschap. Decor en thematiek vormen bij Verbeke een twee-eenheid die binnen een oordeelkundig opgebouwde plot tot een onverbrekelijk en symbolisch geladen geheel wordt uitgewerkt. | |
2Geen beeld, geen gedachte in Dertig dagen of er wordt ook een tegenbeeld gecreëerd. Laten we de roman vooreerst benaderen op het macroniveau van de streek waarin Alphonse en Kat zich hebben teruggetrokken. Waar er voor Kat een directe aanleiding meespeelt - zij wil dichter bij haar ouders wonen die zich om gezondheidsredenen in het nabije De Panne hebben gevestigd - lijkt het er voor Alphonse op dat hij zijn verleden de rug wil toekeren. Aan zijn carrière als muzikant behoudt hij geen mooie herinneringen, nadat hij bedrogen werd door zijn kompaan Fabrice. Veel, zo niet alles wijst erop dat Alphonse de streek met een onbevangen blik tegemoet treedt. Reeds in de openingsalinea van de roman wordt zijn relatie met de omgeving verinnerlijkt: ‘Hij rijdt door het warme, klare weer dat hem vreemd blijft maar waarvan hij aarzelend is gaan houden. Soms mist hij de stad nog, de kleuren, de geluiden, de afleiding. Hier is het anders, niet slechter. De bloesems en het gezoem van de lente zijn overgegaan in een veelbelovende zomer die voor een teveel aan regen op de vlucht sloeg en dan terugkeerde om de nakende herfst te verwarren. (...) Hij weet niet zeker of dit alles hem sterkt dan wel bedwelmt.’ Een Natureingang die kan tellen! Voor Kat ligt de zaak complexer. Zij is het die in de loop van de dertig dagen die in de roman worden beschreven als eerste de idee oppert dat het beter zou zijn naar de stad terug te keren. Zij voelt bijna lijfelijk de aanwezigheid van de dood in een streek waar de Eerste Wereldoorlog nog volop leeft, waar, zoals dichter Gwy Mandelinck het ooit verwoordde, ‘bij nachtelijke | |
[pagina 27]
| |
duisternis de koplampen van je wagen de soldatengraven zandstralen’. Hoe diametraal tegengesteld hun aanvoelen van de Westhoek is, blijkt uit de manier waarop Kat Alphonse van repliek dient in wat een sleutelscène is in de roman: ‘Wat maakt je hier dan zo gelukkig?’ vraagt Alphonse' jeugdvriend Amadou. Het antwoord is ontwapenend in zijn eerlijkheid: ‘Net door het gebrek aan afleiding kun je anders kijken naar wat er wel is. Wat er is, eist je aandacht op, het krijgt een glans.’Ga naar eind2 Kat bijt hem toe: ‘Een glans? Dit is de streek van massagraven en achtergelaten, verlaten grensposten, gesloten cafés en bejaarde nabestaanden.’ En dan weer Alphonse: ‘En bloesems, vuursalamanders, zwermen wilde ganzen.’ Of, samengevat voor hem: ‘Hier leeft zo veel’, daar waar Kat het weer anders ziet: ‘Al wat hier in leven wordt gehouden, is de dood.’ | |
3‘Hier leeft zo veel’. En toch: Alphonse is en blijft een buitenstaander. Volgens Kat ‘beklemtoont zijn kleur dat hij buiten hun leven staat, en laten ze hem er daarom in. Zijn kleur is de soutane van de geestelijke, het beroepsgeheim van de psychiater.’ Alphonse weigert zich daarbij neer te leggen. In de manier waarop hij rationeel en gevoelsmatig toenadering zoekt tot de streek en haar bewoners, ontwikkelt hij een soort dynamiek die fel contrasteert met de sfeer van verlamming die er allesoverheersend lijkt. Bomen, planten, dieren: hij wil ze leren kennen vanuit een bijna encyclopedisch aandoende drang naar het weten. Zo leert hij de veldleeuwerik kennen, een motiefgegeven dat door Verbeke in toenemende mate wordt aangewend als metafoor voor de dreiging die onafwendbaar lijkt: eerst zoekt de leeuwerik toenadering, in een volgende fase belandt hij fladderend op de motorkap van Alphonse' wagen, ten slotte valt hij dood voor zijn voeten neer. Luisterend naar de verhalen van zijn cliënten ontwikkelt zich bij Alphonse een emotionele betrokkenheid die hem tot een aanvankelijk aarzelende, later meer geprononceerde vorm van daadwerkelijk ingrijpen brengt. Een burenruzie | |
[pagina 28]
| |
lijkt zo te worden opgelost, een oudere vrouw raakt verlost van haar schuldcomplex waarmee zij na de dood van haar broertje heeft moeten verder leven, samen met de plaatselijke (vrouwelijke) dokter trekt hij zich het lot aan van de vluchtelingen die in Noord-Frankrijk in mensonwaardige omstandigheden in kampen worden gestopt en moeten afrekenen met de argwaan en de ronduit vijandige houding van de plaatselijke bevolking. Annelies Verbeke heeft het onder meer over een blokkade van landbouwvoertuigen waarmee de omwonenden verhinderen dat hulp wordt verleend door de Médecins du Monde, de organisatie waarvoor Alphonse zich samen met de dokter inzet. Opmerkelijk hier is ook de manier waarop in de roman verleden en heden met elkaar worden verbonden. De loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog, blijvend gememoreerd in de alom aanwezige soldatenkerkhoven, krijgen in de vluchtelingenkampen een actuele, hedendaagse invulling. Verleden en heden vloeien ineen, net als het collectieve en het individuele. Met buurman Willem gaat Alphonse op zoek naar de laatste rustplaats van ‘les tirailleurs Sénégalais’, de vaak vergeten groep van Afrikaanse soldaten die in de strijd werden geworpen tijdens de Eerste Wereldoorlog, en vindt er op een van de graven de naam Badji terug. In de humus van het collectieve sterven bloeit de herinnering op aan een man die Alphonse tot op zekere hoogte - hier wordt geen enkel uitsluitsel gegeven - met zijn eigen roots confronteert. In de ingenieus opgezette vervlechting van tijd- en motieflijnen krijgt het personage van Alphonse Badji voor de lezer gaandeweg de lectuur van Dertig dagen steeds duidelijker vorm. Hij incarneert de goedheid, ook binnen de relatie met zijn geliefde die onder de druk van de omstandigheden - haar ziekte, de leugen die zij hem op zeker moment daarover voorschotelt, de afzondering (Kat lijdt aan ‘een overdosis streek’) - aan wederzijds onbegrip en deels ook aan jaloezie van haar kant ten onder dreigt te gaan. Maar het is vooral het feit dat en de manier waarop anderen - zijn cliënten - hem toelaten in hun leven, die van Alphonse iemand maken die, zoals Sanneke van Hassel het zei, ‘een grote liefde voor het leven heeft’.Ga naar eind3 Verbeke tekent de contouren van haar hoofd- | |
[pagina 29]
| |
personage met in het verloop van de roman steeds krachtiger wordende lijnen uit. Dat mensen ertoe komen hun ziel bloot te leggen tegenover Alphonse kan hieraan worden toegeschreven: er is een als veilig ervaren afstand tussen hem en de mensen wier woning hij binnenkomt. Als Senegalees staat hij buiten hun leefgemeenschap, als klusjesman is zijn tijd beperkt en zal hij nadien weer uit hun leven verdwijnen. Het doet me terugdenken aan wat Lieve Joris schrijft in Op de vleugels van de draak (2013): ‘Treinconversaties. Zo noemde een journalist het ooit. Hij ging conversaties aan met treinpassagiers en werd geen enkele keer afgewezen omdat mensen ervan uitgingen dat ze hem nooit meer zouden zien.’ Een vorm van vrijblijvendheid van de kant van de ‘biechtelingen’, voor Alphonse een invulling van wat hij gaandeweg de roman, ook al wordt hij soms overmand door twijfel, als zijn roeping gaat zien: ‘Het is zwakte, denkt hij voor het eerst, hoe ik goed wil zijn, niets dan zwakte.’ Dat ik hier bijbels gekleurde termen aanwend, sluit aan bij de algemeen overheersende indruk die het personage Alphonse maakt op de lezer: hij is een soort Christus-figuur.Ga naar eind4 Wakker geworden na een van zijn terugkerende dromen, die te maken hebben met de gruwelen die hij als opgroeiend kind heeft meegemaakt in zijn geboorteland, denkt Alphonse: ‘De dromen zijn niet van mij, het is de wereld die haar zonden in me uitstort.’ En verder luidt het: ‘Het gaat niet enkel om geweten of onschuld of goedheid. Ook om iets wat groter is dan dat, groter dan jezelf. Het is wat ze zegt: dat is God.’ Dat Annelies Verbeke met deze invalshoek en benadering van haar thematiek meteen ‘de terugkeer van de katholieke tendensroman’Ga naar eind5 inluidt, is te ver gegrepen. Verbeke houdt zich bewust ver van eenzijdig moraliserende uitspraken, maar laat in beeld en tegenbeeld de complexiteit van onze moderne samenleving zien. Voor Alphonse is en blijft godsdienst ‘een handig middel om de omgang tussen mensen onnodig te compliceren’. Eerder neigt hij, mede door zijn aanvoelen van de natuur en alles wat erin leeft in de Westhoek, naar de opvatting van zijn moeder die ‘het katholicisme altijd creatief heeft vermengd met een animistisch geloof.’ De hang naar het boven-wereldse in zijn bestaan wordt voor | |
[pagina 30]
| |
Alphonse overigens verder vooral bepaald door de muziek. En weer wordt dit motief door Verbeke vanuit de tweeledigheid ontwikkeld: hij bespeelt de basgitaar als een dicht bij zijn werkelijkheid-van-het moment aansluitende feitelijkheid, de kora laat hem toe die vanuit een spiritueel geladen dimensie te overstijgen: ‘Het instrument negeert elke neiging tot overdrijven, dwingt tot bezinning’; ‘Als ik nu kora zou spelen, als ik die eenentwintig snaren op dit moment onder mijn vingers voelde, dan zou ik alles wat ik heb opgespaard kunnen vertellen, alles tegelijk.’ En samengevat komt het voor hem hierop neer: ‘Nu ziet hij het nog, dat de schoonheid heerst, hij met dansen nooit is opgehouden, en wat de muziek hem toevertrouwt, hem en al wie het horen wil, eindigt met dezelfde belofte: met jou komt alles goed.’ | |
4Een van de werkjes die Alphonse op te knappen heeft, brengt hem naar een schrijversresidentie waarin met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de villa Mont Noir te herkennen valt, ook bekend als de Villa Marguerite Yourcenar. Voor Annelies Verbeke biedt de kennismaking met de auteur die er op dat moment verblijft, een gedroomd vertrekpunt om een aantal ideeën neer te zetten over het schrijven. Over hoe een boek meestal begint onder meer: ‘Het moet zich aandienen, daarna kan ik het werk overnemen, anders valt het niet uit te leggen.’ En dat Verbeke hier voor een verhaal dat de auteur nog moet schrijven in opdracht, teruggrijpt naar een van haar eerder gepubliceerde verhalen, geeft een aparte kijk op haar werkwijze. Het (erotische) verhaal ‘De diëtiste en de stukadoor’ verscheen in juli 2013 in het tijdschrift Humo en wordt hier functioneel ingepast in het maandverhaal over Alphonse. Zijn reactie als hij het te lezen krijgt: ‘Bij zijn weten is hij nooit eerder een papieren personage geweest. Een dubieuze eer. Hij voelt zich tot lichaam herleid.’ Het relaas van de ontmoeting van Alphonse met de writer in residence in de Villa Mont Noir biedt Annelies Verbeke overigens de gelegenheid ironisch uit te halen naar de amateuristische manier waarop sommige interviewers een auteur benaderen. Zo heeft | |
[pagina 31]
| |
de ten tonele gevoerde journalist het in zijn gesprek over de ‘epigonen’ als hij peilt naar de literaire voorbeelden die de auteur hebben beïnvloed. Dat het gesprek naar een burleske apotheose leidt, laat meteen zien hoe Verbeke zich in Dertig dagen aan door elkaar heen lopende en in elkaar ingrijpende tekstgenres waagt, van documentair ingekleurde uitweidingen (ik denk onder meer aan de realia over de ‘tirailleurs Sénégalais’ en de commandobunker onder de Kemmelberg) tot puur aan haar tot op zekere hoogte ongebreidelde fantasie ontsproten passages. Verhaaltechnisch doorbreekt Annelies Verbeke de klassieke rechttoe rechtaan vertelling. Dat zij ervoor kiest haar verhaal op te bouwen als een retrograde - van dag 30 tot dag 1 - kan als een directe allusie worden gezien op de onafwendbare en voor het hoofdpersonage tragisch ingekleurde afloop van zijn doortocht in de Westhoek. Verder wordt het auctoriële vertelstandpunt geregeld doorbroken door in cursief in de tekst aangebrachte deelfragmenten terug te grijpen naar de monologue intérieur, waarin op een boven de vertelling staand niveau wordt gepeild naar de manier waarop personages uit de omgeving van Alphonse zijn doen en laten ervaren en interpreteren. Ten slotte valt in Dertig dagen de trefzekere verwoording op. Vaak komt Annelies Verbeke, die zich in haar teksten ver weg houdt van puur literair effectbejag, verrassend uit de hoek. Enkele voorbeelden: ‘De map met facturen is een catalogus van huiselijke problemen.’ Over hoe de vrouw die na de dood van haar jongere broer zichzelf met schuld overlaadt, luidt het: ‘Wie niet uit eigen beweging verdween, verjoeg ze met dubbel beglaasde eenzaamheid’; dat in de relatie tussen Kat en Alphonse af en toe problemen opduiken, maakt dat hun gesprekken niet steeds even intens en doorleefd zijn, soms ‘is het een wedstrijd in vlak praten’; en dat de vriendschap tussen Alphonse en Amadou ooit getroebleerd raakte, komt hierop neer: ‘Na die dag wandelden ze nog een tijdje aan elkaars zijde, maar elk met een scherp steentje in een schoen.’ Door de rijke en breed uitdijende thematiek, door de intensiteit waarmee de personages psychologisch worden geprofileerd | |
[pagina 32]
| |
en door de sterke literaire benadering van het geheel is en blijft Dertig dagen voor mij hét boek van 2015. Dat de roman de shortlist haalde van de eci-Literatuurprijs, bekroond werd met de F. Bordewijk-prijs en door de lezers van nrc Handelsblad verkozen werd tot het beste boek van het afgelopen jaar, kan alleen worden gezien als een bevestiging hiervan. |
|