Floortje Zwigtman
Nooit las ik Krassen in het tafelblad
Ik ben geboren in 1974. Een goed kinderboekenjaar. Thea Beckman won met Kruistocht in spijkerbroek de Gouden Griffel, Paul Biegels De vloek van Woestewolf werd door de nos op tv gebracht en Astrid Lindgrens De gebroeders Leeuwenhart verscheen in een Nederlandse vertaling.
En er zou nog meer mooite verschijnen. De jaren zeventig en tachtig waren de bloeitijd van het literaire kinderboek, met ruimte voor bijzondere uitgaven, volop aandacht in de pers en goede verkoopcijfers. Althans, dat is mij altijd verteld.
Ik mocht me dus gelukkig prijzen opgegroeid te zijn in deze jaren. Helaas is het anders gelopen. En dat kwam door een echtscheiding. Niet van mijn eigen ouders, maar die van een vriendinnetje dat een paar huizen verderop woonde.
Ze had Pippi Langkous kunnen zijn, met een vader die op zee voer en een moeder van wie ze altijd ‘haar eigen zin’ mocht doen, ze was een Assepoester. Haar stiefvader zette haar, zomer of winter, al 's morgens in alle vroegte op straat en haar kleren waren tot op de draad versleten. Niet van het poetsen of schrobben, maar omdat ze ze van pure zenuwen zelf opvrat. Kortom, ze was een meisje waar een bijzonder ongeloofwaardig kommer-en-kwelboek over te schrijven viel.
Of de Jeugdzorg zich ooit met dit gezin bemoeid heeft, weet ik niet, maar er waren wel goedbedoelende leerkrachten die mijn vriendinnetje boeken toestopten om de pijn te verzachten. Ik herinner me die boeken nog goed, want ze nam ze ook mee naar mijn huis en liet ze aan mij zien.
De hoofdpersonen waren telkens dezelfde kinderen, ene Hein en Petra, en wie ooit Lemony Snickets Ellendige avonturen heeft gelezen... ik kan u verzekeren: deze kinderen waren ongelukkiger dan de Baudelaire-wezen. De ene na de andere ramp scheen hun te overkomen en de auteur was meer dan bereid om jou als jonge lezer uit te leggen ‘hoe dat was’.