Mensje van Keulen
Dankwoord
In mijn boekenkast staat een exemplaar van Jacob van Lenneps Lotgevallen van Ferdinand Huyck. Er bevindt zich aardig wat ander spul omheen, maar dit dankwoord wordt geen reis door mijn kast noch mijn kamer. Nee, ik keer ervoor terug naar Den Haag, de stad die de mooiste tramrit van Nederland kent, zoals ik ooit schreef in de schets ‘Lijn elf’.
Ditmaal kiest een denkbeeldige tram een kriskras route. Om te beginnen richting Zuidwal, waar ik, als zoveel Haagse baby's, ben geboren. Vandaar door de Schilderswijk en de Transvaalbuurt, waar ik de eerste jaren doorbracht. Vervolgens via de Regentessebuurt over de Beeklaan, waar ik naar school ging, om even verderop af te slaan naar de boomloze, kinderrijke straat in de Uitvindersbuurt, waar ik vijftien jaar woonde. De vaders waren monteur, fietsenmaker, trompettist, politieagent, schilder, kunstschilder, taxichauffeur, vertegenwoordiger in horloges, slijter, klerk, nachtwaker, schoenmaker, baas van het Indisch eethuisje, zeeman, werkloze, dronkenlap. Naast de paar ongehuwde vrouwen die hun geld verdienden als verkoopster, onderwijzeres en barmeid, waren er de vrouw die met haar broer de slaapkamer deelde en de dame die in het kippenhok in haar door kruisbessen-struiken overwoekerde achtertuintje sliep en de woning liet aan kranten en oud papier. De moeders die thuis alles al deden en zonder wie niemand kon, gingen vaak ook nog ‘uit werken’, wat doorgaans voor poetsen en schrobben stond. Ik dank de straat en haar bewoners, ik dank de stad.
De tram rijdt verder, naar St. Petrus Banden aan de Kerkhoflaan, waar mijn familieleden, die hun hele leven hun bed op Het Veen hadden staan, nu op stand op Het Zand rusten. Hen dank ik voor hun liefde, humor en verhalen, waarvoor de dobbelsteen van mijn grootvader die altijd 6 gooide, symbool staat.