Constantijn Huygens-prijs 2014
Mensje van Keulen
Juryrapport
‘Dit is het’, schreef K.L. Poll toen het romandebuut van Mensje van Keulen, Bleekers zomer, in 1972 was verschenen. Hij probeerde te verwoorden hoe hij in de ban was geraakt van het verhaal en stelde Mensje van Keulen op één lijn met Elsschot en Reve. Poll was niet de enige die onder de indruk was. In de literaire kritiek was het meteen duidelijk dat deze jonge schrijfster verschrikkelijk goed kon schrijven. Kees Fens vergeleek de beste stukken van het debuut, waar alle beschrijvingen raak zijn en alle details betekenis hebben, met het werk van Nescio en Reve. Inmiddels behoren Bleekers zomer en Allemaal tranen (1972) tot de klassieken van de Nederlandse literatuur.
De vergelijking met Nescio en Reve is een betere typering voor het schrijverschap van Mensje van Keulen gebleken dan het ‘huiskamerrealisme’ of de ‘kopieerlust’ die ook wel eens zijn genoemd. Het werk staat in een lange Nederlandse realistische traditie, maar er is geen sprake van simpelweg noteren wat de werkelijkheid biedt. Zo gewoon als de personages en hun levens lijken zijn ze helemaal niet. Het leven dat de schrijfster rondom haar zielige, eenzame, benauwde of onrustige verhaalfiguren opbouwt wordt verhevigd, verscherpt en neemt niet zelden een onvoorziene wending.
Haar grote kracht ligt in de stijl. Er is steeds een streven naar perfectie, naar precies het goede woord, het goede beeld, het sprekende adjectief, het unieke detail dat maximaal functioneert. In het literaire universum van Mensje van Keulen wordt niet uitgelegd. Alles wordt tastbaar en voelbaar gemaakt door trefzekere woorden en beelden. Dat is technisch meesterschap. Sprekende details leggen de vinger op wie deugt en wie niet deugt - voor dat onderscheid heeft de schrijfster een feilloos instinct. Opgeblazenheid, ijdelheid, kleinzieligheid, het wordt allemaal blootgelegd, maar nooit