| |
| |
| |
Piet Piryns
Wat ook helpt: een bord warm eten
Over Behoud de Begeerte
Je kunt je er vandaag de dag nog nauwelijks iets bij voorstellen, maar in de jaren tachtig was het nog een brandende kwestie, die de Republiek der Letteren in twee kampen verdeelde. Rekkelijken stonden tegenover preciezen. Echte dichters haalden hun neus op voor ‘performers’ die bereid waren de clown uit te hangen, te kwispelstaarten of desnoods door een brandende hoepel te springen om hun versjes aan de man te brengen. Het lezen van poëzie, zo foeterden de echte dichters, behoort een solitair genoegen te zijn. Gedichten zijn bestemd voor het innerlijk oor, ze zijn in de eerste plaats een zaak van stilte: ‘Ik ben de mening toegedaan dat het werk van een schrijver bestaat uit schrijven, en niet uit het trekken van gekke bekken voor een zaal vol mensen die daar zijn samengestroomd omdat ze toevallig niets beters om handen hadden. De plaats van een schrijver is achter zijn bureau, en niet op de planken.’ (Gerrit Komrij in zijn essaybundel Averechts - 1981)
Komrij was, net als in Vlaanderen Leonard Nolens (bien étonnés de se retrouver ensemble), een van die schrijvers die er aanvankelijk zelfs met een flinke zak geld niet toe te bewegen waren op een zeepkist te klauteren. Pas bij de achtste editie van de Utrechtse Nacht van de Poëzie - in 1988 - liet hij zich vermurwen. De eeuwig doorzeurende, nimmer eindigende discussie over podiumpoëzie werd toentertijd nog gevoed door de sterke (en naarmate de jaren verstreken sterker en sterker wordende) verhalen over de legendarische Vlaamse Nachten van de Poëzie begin jaren zeventig, waar het volgens de overlevering een tumultueuze bende was, met dronken dichters die elkaar bij het ochtendgloren bijkans de hersens insloegen omdat ze nu eindelijk ook wel eens aan de beurt wilden komen, terwijl die andere prutsdichter niet van het spreekgestoelte wilde wijken. (‘Hondsvot! Wilt gij duelleren? Kies uw wapens! Kies uw secondanten!’) Dolle pret, uitverkochte zalen met duizenden toeschouwers, terwijl van een
| |
| |
gemiddelde poëziebundel hooguit enkele honderden exemplaren worden verkocht. Het was de criticus Guus Middag die als eerste met een verklaring kwam voor dit curieuze fenomeen. Hij suggereerde een verband tussen het toenemende succes van poëziemanifestaties en de ontkerkelijking van de Lage Landen: mensen wilden kennelijk nog altijd gesticht worden - en als het niet door het woord des Heren was, dan godbetert door een gedicht.
‘Nachten van de Poëzie zijn vooral leuk achter de coulissen’, reageerde Herman de Coninck enigszins pissig op een rondvraag van het literair tijdschrift Maatstaf (1983 - 6/7). ‘Zonder Nachten van de Poëzie zouden dichters als Bart Chabot, Johan Joos en Jules Deelder onbestaande zijn. Erg rouwig zou ik daar niet om wezen.’
De piepjonge Tom Lanoye diende hem van repliek in zijn Pleidooi voor een performer: ‘Je springt als performer evenveel in het oog als een neger in een bus blanken (of een blanke in een bus negers; laten we daarover niet in detail treden.) Bijna alle dichters die niet performen hebben een hekel aan de dichters die het wel doen. “Want het is geen echte poëzie”, krijg je dan in de coulissen te horen. Het doet me denken aan acteurs uit het begin van deze eeuw, die hun neus ophaalden voor film, omdat daar geen echte acteursprestaties mee gemoeid zouden zijn.’ (Uit de bundel Het cirkus van de slechte smaak, 1986)
Behalve de Nachten van de Poëzie had je in Vlaanderen nog ‘welsprekendheidstoernooien’ en voordrachtwedstrijden, veelal gewonnen door de spin Sebastiaan, terwijl in Nederland priester-dichter Huub Oosterhuis zieltjes voor de poëzie probeerde te winnen met (school)voorstellingen waarin gecanoniseerde gedichten werden voorgedragen en gezongen door bekende acteurs als Henk van Ulsen. Ook dat initiatief was niet echt onomstreden.
‘Er zijn te weinig doofstommen in de wereld. En dus ook in de wereld van de poëzie. Er bestaat een hardnekkig misverstand dat gedichten en een krakkemikkige voordracht bij elkaar horen, dat poëzie iets is om met bulderende of vleiende stem voorgelezen te worden en om half versuft of vroom naar te luisteren. En dan nog het liefst voorgelezen op een wijze
| |
| |
die het innerlijke janken van de voordrachtkunstenaar/ares zelve moet voorspiegelen, waarbij de stem nu eens overslaat en dan weer rommelt en ronkt, het midden houdend tussen een alpenlawine en een ordinaire buikloop. Poëzie Hardop. Poëzie als gezelschapsspel. Poëzie als een gemeenschappelijke therapie, die men in te koude, te warme, te intieme, te ongezellige, te slecht belichte, te overbelichte achterzaaltjes ondergaat.’ (Gerrit Komrij, Dit helse moeras, 1986).
Hoekse en Kabeljauwse twisten. Er werd in de Republiek der Letteren nog stevig gekissebist toen de jonge leraar geschiedenis Luc Coorevits en zijn vrouw Marianne Janssen dertig jaar geleden hun literaire organisatie Behoud de Begeerte boven de doopvont hielden. Niet toevallig nodigde het echtpaar voor de allereerste voorstelling van Behoud de Begeerte, op 15 februari 1984 in de Leuvense stadsschouwburg, Jules Deelder en Tom Lanoye uit - podiumtijgers bij uitstek. Maar evenmin toevallig waren een paar weken later al Herman de Coninck en Rutger Kopland aan de beurt - veeleer timide types, in vrijwel alle opzichten de tegenvoeters van voornoemde twee. Je hoeft voor Coorevits geen geboren performer te zijn om je gedichten overtuigend te lezen, zolang je ze maar niet afraffelt en zolang het in een professionele omkadering gebeurt. Een dichter moet zijn gedichten vooral niet ‘voordragen’ - wie Remco Campert ooit zijn Lamento heeft horen lezen, of Claus Nu nog heeft horen stamelen, weet: geen acteur doet hen dat na. Hoe stuntelig een schrijver zijn eigen werk ook voorleest, niemand zou het beter kunnen. De stem is als het ware het handschrift van de schrijver.
‘De grootste performer waarmee ik ooit gewerkt heb’, zou Coorevits later zeggen, ‘was Hugo Claus.’ En Claus voelde zich niet geroepen om hem tegen te spreken: ‘Ik hou ook wel van de manier waarop ik lees. Het klinkt alsof ik eerlijk ben’ (Hugo Claus, in een interview voor de bbc, 1997, geciteerd door Mark Schaevers in Groepsportret). Claus zou aan maar liefst 127 voorstellingen van Behoud de Begeerte meewerken, naar eigen zeggen ‘om ook nog eens onder de mensen te komen.’ Hij is daarmee de absolute recordhouder. Het feit dat Coorevits schrijvers niet langer met een boekenbon of een
| |
| |
paar flessen Chateau Migraine wilde afschepen, kan daarbij een rol hebben gespeeld. Claus was daar niet ongevoelig voor.
Een fatsoenlijk honorarium en een professionele omkadering - dat was wat Behoud de Begeerte schrijvers van meet af aan wilde bieden. Geen piepende of krakende microfoons meer, misschien toch net iets meer licht dan dat ene kale peertje boven des schrijvers dito kruin en - als het even zou kunnen - ook ietsje meer publiek dan die mevrouwen van de leesclub en die anderhalve paardenkop. Coorevits gaf zijn baan in het onderwijs eraan om voortaan als literair entrepreneur door het leven te gaan - een carrièreswitch die de nodige risico's inhield. Het was hem al eerder opgevallen hoe amateuristisch er in het literaire circuit nog altijd geopereerd werd: liefdewerk oud papier, zeker in vergelijking met de muziekindustrie, waar concertorganisatoren al lang zakenmensen waren. Dat moest dus anders.
‘Organisatoren van literaire activiteiten zijn middenstanders. Ze hebben een stiel, het zijn vakmensen. Zij moeten niet alleen zorgen voor goede, degelijke, unieke producten op het schap, ze dienen ook oog te hebben voor hun etalage en façade. Ze mogen hun klanten niet uit het oog verliezen: ze moeten oude klanten vasthouden en nieuwe klanten naar de winkel lokken.’ (Coorevits in Zuurvrij, Berichten uit het Letterenhuis - 26/juni 2014)
Hoe dat uitpakte was in het najaar van 2014 nog te zien in de fraaie overzichtstentoonstelling ter gelegenheid van dertig jaar Behoud de Begeerte in het Antwerpse Letterenhuis. Maar eerst even de boekhouding en het zakencijfer. Om en nabij de 1400 (veertienhonderd) voorstellingen organiseerde Behoud de Begeerte sinds 1984. Tussen 1994 en 2014 kwamen daar 376.999 toeschouwers op af, sinds 2006 schommelt het jaarlijkse gemiddelde rond de 23.000 toeschouwers. De totale omzet bedroeg een slordige 15 miljoen euro; 55 procent van de inkomsten kwam uit eigen baten (ticketverkoop en sponsoring), het aandeel van de overheidssubsidie zakte de voorbije jaren tot 37 procent.
Prozaïsche cijfers, maar ze zeggen wel iets over het ondernemerschap van Coorevits en de zijnen. Een beetje ondernemer
| |
| |
gaat natuurlijk op zoek naar een unique selling proposition voor zijn handel. Die vond Coorevits toen hij op 14 februari 1989 de vijfde verjaardag van zijn bedrijfje vierde - een gelegenheid om te feesten zullen ze bij Behoud de Begeerte niet gauw laten voorbijgaan - met ‘De eerste Nacht van de Liefde’. Daaruit groeide het concept van Saint Amour: onder die vlag stuurde Behoud de Begeerte voortaan ieder jaar rond Valentijnsdag een stel schrijvers en muzikanten op een tiendaagse veldtocht langs Vlaamse theaters om er de begeerte en de liefde te bezingen ‘met al zijn zegeningen en verschrikkingen’. Saint Amour groeide algauw uit tot wat ze in het dieventaaltje van de marketingbranche ‘een sterk merk’ noemen. Mede door slimme sponsorovereenkomsten met de publieke omroep, de krant De Morgen en het populaire televisieweekblad Humo wist Saint Amour zich verzekerd van ongekende media-aandacht en een enthousiast publiek, met jaar in jaar uit uitverkochte zalen. Met Saint Amour zette Coorevits ook een nieuwe standaard voor wat je van een literaire manifestatie mag verwachten. De tijd dat je alleen maar een gordijn hoefde op te hangen of hooguit een paar uit de kluiten gewassen kamerplanten naast het spreekgestoelte hoefde neer te zetten, was voorbij. Voor Saint Amour golden de wetten van het theater: een uitgekiende belichting (waarvoor Coorevits samenwerkte met scenograaf Hugo Moens) en sobere maar wonderschone decors (van beeldend kunstenaar Jan Vanriet) waren daarbij cruciaal. Ook aan een eigen huisstijl werd bijzondere aandacht besteed. Op de tentoonstelling in het Antwerpse Letterenhuis was een aantal iconische affiches te bewonderen, zoals die waarmee in 1993 de vierde editie van Saint Amour werd aangeprezen: een foto uit 1959, waarop Harry Mulisch en Hugo Claus, in een minuscule zwembroek en zo op het oog nog in de bloei van
hun jongelingsjaren, op het strand van Ibiza als bodybuilders met hun spierballen rolden. Pour la petite histoire: er was hier duidelijk sprake van geschiedvervalsing. Net zoals Leon Trotski op foto's uit het Sovjettijdperk, was een derde, ietwat schriele figuur, weggeknipt: Cees Nooteboom. Dat heeft later nog veel kwaad bloed gezet. Maar dit geheel terzijde.
| |
| |
Die vierde editie van Saint Amour - met Claus en Mulisch als enige protagonisten - betekende voor Behoud de Begeerte een keerpunt. Coorevits raakte ervan overtuigd dat het voor een literaire avond niet volstaat een blik schrijvers open te trekken, maar dat er ook sprake moet zijn van een thematische samenhang. Dat vertaalde zich ook in talloze andere producties van Behoud de Begeerte. De ruimte ontbreekt om hier in detail op in te gaan - daarvoor verwijs ik u graag naar het prachtboek van literatuurwetenschapper Matthijs de Ridder dat ter gelegenheid van de dertigste verjaardag van Behoud de Begeerte verscheen. De ultieme literaire voorstelling was in de ogen van Coorevits ‘geen afgeleide van de geschreven tekst, maar een op zichzelf staande creatie, waarin op zoek werd gegaan naar de essentie van het oeuvre van de schrijver, of waarin juist parallellen en verschillen werden gezocht in het werk van meerdere auteurs. Teksttheater, zonder acteurs, maar met de schrijvers van de teksten zelf. Die schrijvers werden vanzelf een beetje acteurs. Hadden ze zich in het verleden nog half kunnen verschuilen achter een spreekgestoelte, nu werden ze samen met hun teksten in de ruimte geplaatst.’ (Matthijs de Ridder, Behoud de Begeerte - een literaire geschiedenis 1984-2014, De Bezige Bij, Antwerpen).
En zo ontpopte Luc Coorevits zich langzamerhand van ondernemer en organisator tot dramaturg en regisseur. Als spreekstalmeester van een aantal tournees als Saint Amour en Koningsblauw heb ik die metamorfose van nabij mogen aanschouwen. Schrijvers laten zich niet graag regisseren - dat is hun eer te na. Niemand moet hen komen vertellen welke passage uit hun jongste meesterwerk ze gaan voorlezen, of dat het toch echt wel drie minuten korter moet. Behalve Luc Coorevits. Van Luc pikken ze dat. Schrijvers mogen uit de aard van hun bezigheden dan al niet de meest sociale wezens zijn, maar zet ze veertien dagen samen in de bus en je krijgt de sfeer van een schoolreisje. Wat ook helpt, weet Coorevits, is een bord warm eten. Een sleutelfiguur bij Behoud de Begeerte is huiskok Harry Belmans, die de schrijvers voor aanvang van iedere voorstelling in de artiestenfoyer van het theater een exquis driegangenmenu voorzet. Op de ten- | |
| |
toonstelling in het Antwerpse Letterenhuis stonden in een etagère daarom ook de menukaarten uitgestald. ‘Saint Amour - Valentijnsdag 2012. Waldorfsalade met tataki van rundsvlees - Stoofpotje van zeeduivel met groene curry - Espuma van Sachertorte met rood fruit.’
Na de voorstelling kan, naar het woord van Reve, ‘een onbekrompen schenken een aanvang nemen.’ En dan samen weer de bus in, voor de rit naar Antwerpen of Amsterdam, met af en toe een plas- dan wel een rookpauze.
Pauze
(Voor Remco Campert)
De bus moet drinken en stopt
langs de snelweg. Binnen kletsen
ze door tegen druipende ruiten.
Wij klimmen langs scherpe knie-
schijven en venijnige voorleesboeken
naar buiten. In onze benen droesem
van opgeschreven woorden, sediment van
tempels en theaters. Naast de toiletten
van het pompstation trilt het echte leven,
het heeft ons gebruikt en gebroken.
Weg met medailles, contracten; ruim baan
voor de woede. Zwijgend en waakzaam
(Anna Enquist, Nieuws van nergens, 2010)
Behoud de Begeerte had (en heeft nog altijd) ook internationale ambities. Die zijn nooit helemaal waargemaakt, al begon het veelbelovend met de organisatie van ‘Ebene Erhebungen’, toen Nederland en Vlaanderen in 1993 samen het Schwerpunkt vormden op de Frankfurter Buchmesse. Er volgden nog succes- | |
| |
rijke manifestaties in Barcelona, Göteborg en Londen, en voorstellingen van Saint Amour in Madrid, Londen en Parijs. ‘Na witlof en chocolade wordt ook Saint Amour een export-product met toekomst’, juichte de Vlaamse krant De Morgen. Iets te vroeg, want voor een echte internationale werking ontbreekt kennelijk de financiële armslag. Wel toert het circus van Saint Amour sinds 2006 ook door Nederland. Maar ondanks lovende recensies en uitverkochte voorstellingen in de Amsterdamse Stadschouwburg of het DeLaMar Theater, daalde het aantal Nederlandse boekingen van twaalf in 2006 tot vier in 2015. 't Zijn slechte tijden in theaterland, ook voor Behoud de Begeerte.
Ten slotte nog een kleine kanttekening bij de toekenning van de G.H. 's-Gravesande-prijs ‘voor bijzondere literaire verdiensten’ aan Behoud de Begeerte. Na dertig jaar eindelijk gerechtigheid, ben je geneigd te denken. Toch is het allemaal minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Coorevits is al de vierde Vlaming die door de Jan Campert-Stichting met de G.H. 's-Gravesande-prijs wordt gelauwerd. De oprichter van de Vlaams-Nederlandse Stichting Ons Erfdeel Jozef Deleu (in 1981), voormalig directeur van het Gentse Poëziecentrum Willy Tibergien (in 1993) en de bezieler van de Poëziezomers in het West-Vlaamse grensdorp Watou Gwy Mandelinck (in 1999) gingen hem voor. Nu is het de laatste jaren bepaald niet ongebruikelijk dat Vlamingen in Nederland in de literaire prijzen vallen: vsb-, ako- en Librisprijzen gingen naar Leonard Nolens, Dimitri Verhulst, Peter Terrin, Yves Petry, Bernard Dewulf, Erwin Mortier, David van Reybrouck en Stefan Hertmans. Awel zunne. Probeer je daar als Nederlands schrijver nog maar eens tussen te wurmen. Maar het omgekeerde (Nederlandse auteurs die een Vlaamse prijs te beurt valt) kwam veel minder vaak voor. Zo bepaalt het reglement van de jaarlijkse Herman de Coninck-prijs - zowat de bekendste Vlaamse poëzieprijs - dat alleen Vlaamse dichters daarvoor in aanmerking komen. Eigen volk eerst! Coorevits, nota bene een van de initiatiefnemers van de Herman de Coninck-prijs, maakte zich daar zo kwaad over dat hij besloot zich publiekelijk van zijn geesteskind te distantiëren.
| |
| |
Dat de culturele kloof tussen Vlaanderen en Nederland zo langzamerhand de afmetingen van een ravijn begint aan te nemen, een blinde kan het zien. ‘Vlaanderen en Nederland staan rug aan rug en kijken naar de eigen tenen’, luidde de conclusie van een rapport dat de bedrijfseconoom (en voormalig directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren) Carlo van Baelen in opdracht van de Nederlandse Taalunie schreef over ‘het kwakkelende grensverkeer op de boekenmarkt’. Van Baelen vergeleek de Vlaamse en de Nederlandse boekentoptien. Op de lijst van de vijftig best verkochte boeken in de periode 2007-2012 vond hij in Nederland gemiddeld maar één titel van een Vlaams auteur, in Vlaanderen ging het om gemiddeld twee boeken van Nederlandse schrijvers. Separated by the same language.
Wat Coorevits met die drie andere Vlaamse laureaten van de G.H. 's-Gravesande-prijs (Deleu, Tibergien, Mandelinck) gemeen heeft, is de vanzelfsprekende overtuiging dat er zoiets bestaat als de Nederlandstalige literatuur, die hoewel niet ondeelbaar, toch één is - zoals de Engelse en de Amerikaanse, de Spaanse en de Latijn-Amerikaanse literatuur dat uiteindelijk ook zijn. Als loten van, welja, één stam. Het is hem in Vlaanderen niet altijd in dank afgenomen, maar als íémand zich er nooit iets aan gelegen heeft laten liggen of een schrijver beneden dan wel boven de grote rivieren geboren was, dan wel Luc Coorevits. Hij haalde niet alleen publiekstrekkers als Jan Mulder, Kees van Kooten of Anna Enquist naar Vlaanderen, maar ook schrijvers die bezuiden Wuustwezel nauwelijks enige bekendheid genieten als P.F. Thomése, Marcel Möring, Ellen Deckwitz of Maartje Wortel - you name them.
Het begint bij Behoud de Begeerte vaak met een simpel idee. Zo staat in het voorjaar van 2015 in de serie Helse tijden een tournee gepland met twee Nederlandse en één Vlaamse schrijver, die met elkaar gemeen hebben dat ze in hun romans de problematiek rond asielzoekers en Fort Europa verwerkten: Tommy Wieringa (Dit zijn de namen), Ilja Leonard Pfeijffer (La Superba) en Dimitri Verhulst (Problemski Hotel). Meer moet dat niet zijn. Wie zoiets bedenkt, zou je de G.H. 's-Gravesande-prijs welhaast gunnen.
|
|