Jan Campert-stichting Jaarboek 2013
(2013)– [tijdschrift] Jan Campert-stichting Jaarboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |||||||||||||||
Jos Joosten
| |||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||
Drie jaar geleden verscheen bij Uitgeverij Vantilt een nieuwe editie van Simonsz' tekst, verzorgd door Lotte Jensen en Alan Moss, en ook in 2010 werd de tekst in de aanbiedingsfolder van de uitgever nog aangekondigd als ‘een van de scherpste satires uit de Nederlandse letterkunde’.Ga naar eind3 Maar wie als een-entwintigste-eeuwer De moderne Helicon leest, treft helemaal niets te lachen aan. Wat je overkomt, is een indirecte ervaring. Je kunt je hooguit voorstellen - je kunt zelfs vrij precies de plaatsen aanwijzen - wáár het destijds voor de toenmalige toehoorder grappig geweest moet zijn. Dat is misschien wel het meest trieste lot dat een humorist kan overkomen: niet meer leuk zijn. (Dat is trouwens niet helemaal waar. Het allertriestste lot van een humorist is helemaal nooit leuk te zijn geweest. In mijn studietijd, inmiddels tientallen jaren geleden, zag ik in Nijmegen ooit een compleet mislukt optreden van een niet-grappige cabaretier. Ik zag de jongen toevallig vorige week nog lopen in de Albert Heijn en dacht meteen, zoals elke keer als ik hem zie, al tientallen jaren lang: ha, daar hebben we die niet-leuke cabaretier!). Wat ontbreekt bij een gedateerde humoristisch-bedoelde tekst als die van Simonsz is het fenomeen dat Henri Bergson beschreef in zijn klassieke studie Le Rire (Het lachen in het Nederlands). Voor een lach zijn twee basisvoorwaarden nodig. Allereerst gaat Bergsons theorie van de lach uit van de rol die is weggelegd voor het intellect bij het ontstaan van de lach. Hij beweert dat het komische zich richt op het zuivere intellect en dat lachen geen grotere vijand kent dan de emotie (de lach is een ‘tijdelijke verdoving van het hart’): je kunt niet lachen om en tegelijkertijd toch emotioneel meeleven met iemand die uitglijdt over een bananenschil. Ten tweede dient de lach te appelleren aan een gemeenschappelijk gevoel. Het lachen kan volgens Bergson niet los worden gezien van de maatschappelijke werkelijkheid. Lachen is een vorm van groepsgedrag, stelt Bergson: Hoe spontaan iemands lach ook lijkt, hij verbergt een onuitgesproken overeenstemming, ik zou bijna zeggen een geheime verstandhouding, met overige echte of denkbeeldige lachers. Hoe vaak is niet al gezegd dat toeschouwers in het | |||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||
theater harder lachen naarmate de zaal voller is. En hoe vaak is anderzijds al niet opgemerkt dat veel komische effecten niet te vertalen zijn in een andere taal, dus betrekking hebben op de zeden en ideeën van een bepaalde maatschappij?Ga naar voetnoot4 Humor schakelt het medegevoel uit. Dat klopt waarschijnlijk. Maar dat élk gevoel uitgeschakeld is, lijkt me alleszins de vraag. Een grap die uitgelegd moet worden, is feitelijk al niet leuk meer. Bergsons tweede punt lijkt me veel universeler van toepassing: lachen is een gedeelde ervaring binnen een groep met gedeelde normen en waarden. Hier stuiten we dan ook meteen op het probleem van grappen die twintig jaar oud zijn, laat staan die van meer dan 200 jaar oud, zoals bij Simonsz. Tijdloze humor maken lijkt dan ook een onmogelijke opgave: de groep die alle zinspelingen en verwijzingen kent van een grap, sterft onvermijdelijk uit, dus: wat grappig is ook. Een columnist heeft in dat licht bezien zelfs een dubbele handicap. Niet alleen wordt hij (of zij) bedreigd door het uitsterven van de tijdgenoten die bepaalde zaken gemeenschappelijk geestig vinden, maar daarnaast is alleen zijn (of haar) onderwerpskeuze al, vanwege de genreconventies van de column, per definitie tijdgebonden. Wie columns leest van enkele decennia geleden, leest dus onvermijdelijk de tijdgebonden waarnemingen opgeschreven voor tijdgenoten. Toen mij gevraagd werd me over Bomans' columns te buigen, waren mijn verwachtingen dan ook niet heel hoog gespannen. Ik heb de twee delen gebundelde krantenstukken - voor de Volkskrant en Elsevier - uit de Werken van Bomans echter met grote interesse en stijgende bewondering gelezen. Nu moet vooraf opgemerkt worden dat de term ‘column’ voor veel van deze teksten niet opgaat: het zijn eerder mini-essays, of zelfs gewoon essays, over zeer uiteenlopende onderwerpen. Vaak hebben ze de actuele of gewoon alledaagse aanleiding van een column, en de invalshoek is vaak lichtvoetig en geestig - maar veelal gaat de strekking verder dan louter columnistiek doorgaans gaat. De lectuur was in elk geval een verrassing, waarbij ik moet zeggen dat mijn Bomansbeeld vooraf bepaald niet heel | |||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||
positief was. Wat voor beeld had ik dan van Bomans en waar kwam dat vandaan? Van de nogal dreutelige lagere-school-leesboekjes, bij voorbeeld, die we op de Sint-Angelaschool in Nijmegen lazen over Pim, Frits en Ida (toen ik iets over deze lezing op mijn Facebookpagina zette, reageerde iemand: ‘ik vond die boekjes er oud uitzien en merkwaardig ruiken’. En dat laatste herinnerde ik me plots ook weer.) Ik las ooit Erik of het klein insectenboek en daar vond ik niks aan: ik hou nog altijd niet van het beestengenre, ik vind ook erg weinig aan de fameuze Kleine Johannes. Ik kende een stripverhaal dat bij ons in huis rondzwierf over, als ik me goed herinner, een dikke mevrouw in een luchtballon, maar dat plaatjesboek kon uiteraard niet tippen aan Asterix, als we het nu toch over tijdloze humor hebben... Ik weet verder dat Bomans bij mijn ouders een zekere status had als tv-persoonlijkheid. En ik ken enkele geestige anekdotes uit zijn Nijmeegse tijd, inclusief het wel zeer petite histoiretje dat mijn broer thans het pand Sint Annastraat 91 te Nijmegen bewoont, een huis dat mijn vader in 1971 kocht, zijnde het huis van Bomans' schoonfamilie. Voorts was er een door mijn moeder betreurd radio-optreden op Rottumerplaat (‘Die arme man! In zijn eentje op zo'n leeg eiland: da's niks voor hem...’), en een opmerkelijk betrokken, maar ook bij vlagen uiterst ontluisterend boek over Bomans van mijn eigen literaire jeugdheld Jeroen Brouwers. Een schamel cv, kortom, zeker in de ogen van iemand die Nederlands studeert en van nature en door opleiding steeds oprechter gefascineerd raakte door hermetische avant-gardisten en avant-gardistische hermeten, die bij voorkeur verstaan werden door een klein groepje ingewijden waarbij de strijd er uiteraard om ging wie het alleringewijdst was. Iemand als Bomans, die in alle opzichten herinnerde aan het allerprovinciaalste Nijmegen van mijn jeugd en daarbij ook nog eens het predicaat ‘meest gelezen schrijver van Nederland’ meekreegGa naar eind5, was dus in tal van opzichten ver van mijn steeds academischer bedje. Ik vermoed dat ik niet de enige ben die een dergelijk wat ambivalent beeld van Bomans erop nahield. Ik herinner me dat Anton Korteweg, toen nog directeur van het Letterkundig | |||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||
Museum, een aantal jaren geleden vertelde over een toen lopende Bomans-tentoonstelling. Hij was buitengewoon tevreden over het bezoekersaantal: dat was boven verwachting. Uitstekend zelfs. Maar het sóórt mensen. Kwam er ineens een notaris uit Schijndel met zijn vrindjes van de plaatselijke Rotary, of een stel zo goed als bejaarde, evident Limburgse advocaten die een jaarclub van de Katholieke Universiteit Nijmegen bleken te zijn. Da's toch heel andere koek dan wat zich normaal vertoont als literatuurliefhebbers in het Haagse museum. Dit gefixeerde beeld van Bomans laat zich misschien wel het mooiste samenvatten met de manier waarop Remco Campert onlangs nog zijn wekelijkse column in de Volkskrant begon: ‘Beschikten we in Nederland in het begin van de jaren vijftig over puur humoristische schrijvers? Ik zal wel iemand vergeten, maar mij wil alleen Godfried Bomans te binnen schieten. Simon Carmiggelt had een groot gevoel voor humor, maar een humorist was hij niet.’Ga naar eind6 Ik kan mij vergissen, maar ik geloof niet dat Campert de kwalificatie ‘humorist’ hier positief - of in elk geval: zeker niet louter positief - bedoelt. Humor is een heet hangijzer, zo blijkt, en het humoristische heeft Bomans' prestige al vroeg aangetast. Frappant is in dat licht het volgende verhaal, dat meteen even stilstaat bij de andere centrale figuur van vandaag, Simon Carmiggelt. In 1949 publiceerde Carmiggelt in zijn portrettenboek Iedereen kent ze een interview met Bomans. Carmiggelts artikel heeft de volgende korte slotalinea: ‘Hoe Godfried Bomans zich zal ontwikkelen, is een blinde vraag. Zijn essays van het laatste jaar doen een wending vermoeden naar vaarwater van een andere diepgang. Dat bij deze koerswijziging zijn humor hem verlaten zal, is noch te verwachten, noch te wensen.’Ga naar eind7 Er zijn twee opmerkelijke zaken met betrekking tot dit citaat. Ten eerste de portee ervan: al in 1949 is het publieke beeld van Bomans er kennelijk een van lichtheid, om niet te zeggen oppervlakkigheid, dat bijstelling verdient richting meer diepgang, met op dat moment al de toevoeging dat desondanks de humoristische component onvermijdelijk zal zijn. | |||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||
Frappanter is een tweede kwestie, die Simon Carmiggelt jaren later, na Bomans' dood, onthulde in een interview met Tony van Verre. Carmiggelt vertelt daar hoe hij vele maanden na verschijning zijn interviewboek zelf toevallig eens doorbladert en hoe zijn oog valt op de zojuist geciteerde slotalinea. Hij stelt vast dat hij die slotregels helemaal niet kent. Carmiggelt vervolgt: ‘Ik bel die uitgever op, moet je eens luisteren, dat slot van dat stuk dat ken ik helemaal niet, hoe komt dat er eigenlijk aan? Nou, antwoordde hij, wij zijn opgebeld door Godfried Bomans en die heeft gezegd, ik ben door de heer Carmiggelt geïnterviewd, ik heb daar weinig vertrouwen in, wilt u mij de proeven sturen? En toen had ie er gewoon een nieuw slot aan geschreven! Maar ook niet met mij overleggen... Dat was een andere kant van hem, een uiterst merkwaardige kant, hè. En, zou je zeggen, als het nou een grapje was, dat hij daar aan het slot bij had gezet, om het een beetje te versterken, nee, dat was zeer serieus’.Ga naar eind8
Bomans zelf kende dus zijn eigen imago kennelijk maar al te goed en voelde de urgentie dienaangaande publiekelijk iets recht te zetten. In hetzelfde interview vertelt Carmiggelt achteraf over allerlei nooit uitgevoerde plannen van Bomans waarover hij tijdens het interview gesproken had - met als opmerkelijk feit dat ze niet in de geschreven tekst terecht zijn gekomen én dat ze nooit werkelijkheid werden. ‘Hij zei, nou, ik ben allerlei boeken van plan. Ik ben van plan een grote roman over de zee te schrijven, ik ben van plan een boek te schrijven over beroemde sterfbedden en ik ben van plan een boek over Dickens te maken.’Ga naar eind9 Plannen uit 1949, dus waarvan er geen een tot uitvoer gebracht is. In plaats daarvan zien we wel een maniakale tekstuele productiviteit die resulteerde in zeven vuistdikke banden Werken, elk rond de 800 pagina's. En dan is nog niet eens alles gebundeld wat Bomans schreef. Ik zal me in het navolgende voornamelijk beperken tot het deel iv van Bomans' Werken, zijn bijdragen aan de Volkskrant. Het meest opmerkelijke aan die teksten van Bomans is dat veruit het merendeel ervan niet leuk is. En dat bedoel ik | |||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||
absoluut neutraal. Ze zijn niet grappig, niet humoristisch, en vooral: niet humoristisch bedoeld. Natuurlijk zitten er geestige stukken tussen. Zelfs heel grappige, zoals de column ‘De vaste klant’, die de dialoog tussen een bevlogen evangelist en cynische caféganger beschrijft.Ga naar eind10 Die dialoog had zó een voorstudie kunnen zijn van de briljante sketch die Rowan Atkinson en Mel Jones 15 jaar later schreven voor de bbc-serie Not the Nine 'o Clock News, over een pedante dominee en een cynische toehoorder in zijn gehoor.Ga naar eind11 Maar zulke komische teksten hebben niet de overhand. Mijn (en naar ik vermoed veler) grootste vooroordeel tegen het werk van Bomans als ‘humorist’ wordt gelogenstraft juist op een plaats waar je het het minst verwacht: in zijn journalistieke, columnachtige teksten. Eerder dan een gedateerde verzameling belegen anekdotes, kun je veel van Bomans' Volkskrant-teksten zien als een staaltje mentaliteitsgeschiedenis van het naoorlogse Nederland. Soms val je daarbij in grote verbazing. Zijn artikelen over de Zoeaven, de jonge katholieke Nederlanders die in de negentiende eeuw vrijwillig als soldaat dienden in het pauselijke leger, vertonen een bizarre voorafspiegeling van de huidige Nederlandse jihadisten die naar Syrië willen. Tot en met de vurige afscheidsbrieven aan hun moeders aan toe. Je zou haast geneigd zijn de platitude dat alles zich eeuwig herhaalt van stal te halen: Bomans schrijft over een aanjager van een bankencrisis in de jaren vijftig die een pijnlijke gelijkenis vertoont met de hedendaagse rabo-fraudeurs, hij schrijft over neo-kolonialisme en alledaags racisme. En steeds vanuit een onvoorziene invalshoek. Een mooi voorbeeld van die consequente dwarsheid, waar ik wat langer bij zal stilstaan, is ‘Ik laat mij elders knippen’, dat op 22 april 1960 verscheen.Ga naar eind12 Bomans bespreekt, in het licht van het vermeende oplevend nationaal-socialisme in Duitsland, het incident van een Duitse Rijnschipper die met een hakenkruisvlag in top én met een groot hakenkruisdoek over het dek gespreid, de grens bij Lobith wilde passeren. Was die man geen ‘doorgewinterde nazi’? zouden velen zich afvragen. En was dat niet het bewijs dat het in Duitsland nog altijd niet pluis is? Bomans vervolgt: | |||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||
Met voldoening zullen velen gelezen hebben, dat de man ongenadig door de Duitse waterpolitie is afgerost: een aframmeling, die hem nog lang heugen zal. Deze laatste bijzonderheid wordt als een verzachtende omstandigheid beschouwd: Duitsland mag dan vol Hitlerjongens zitten, de politie heeft zich kranig geweerd. Zo althans was de stemming bij de kapper, bij wie ik mij vanmiddag knippen liet. De schipper was fout, de politie goed. Hij geeft dan een merkwaardige draai aan dit verhaal. Het nationaal-socialisme heeft drie kenmerken: heimelijkheid, bedrog en overmacht. Geen van deze drie was hier aanwezig. Wie in het huidige Duitsland op klaarlichte dag en moederziel alleen een hakenkruisvlag ontvouwt, is geen nationaalsocialist, want hij mist er alle eigenschappen voor. Hij is een Don Quichotte. Hitler had een hartgrondige hekel aan dit soort mensen. Zij verstoorden het spel. Zijn sympathie zou veeleer gestaan hebben aan de kant van de politie, die de man heeft afgetuigd. Het gezamenlijk bont en blauw slaan van een enkeling door een overmacht had hij volledig begrepen en goedgekeurd. We zien hier, in een zeer expliciete variant, een rode draad in het denken die door veel columns van Bomans loopt: het zich afzetten tegen wat in de Franse filosofie betiteld is als de doxa, het gangbare denken. Bomans heeft een fijn ingestelde antenne voor dit gemiddelde denken, en weet daar soms flauwe, soms zeer scherpzinnige, soms verreikende gevolgtrekkingen aan te verbinden. Laten we even een ander stukje tekst pakken, over de film Julius Caesar van Mankiewicz uit 1953. Een ander teken in Julius Caesar: over alle gezichten stroomt onophoudelijk zweet: het volk, de soldaten, de samenzweerders, al die strenge en verwrongen gezichten druipen van overvloedig vocht [...]. De close-ups zijn zo talrijk dat absoluut vaststaat dat met dat zweet iets bedoeld wordt. [...] Het zweet is een teken. Waarvan? Van zedelijkheid. Iedereen zweet want iedereen is in gewetensconflict. [...] In de film is één man die niet zweet, die glad, | |||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||
week en waterdicht blijft: Caesar. Natuurlijk, Caesar als object van de misdaad, blijft droog, want hij is onwetend [...].Ga naar eind13 De echt doorgewinterde Bomans-kenners onder u zullen het citaat al herkend hebben. Of beter gezegd: niet herkend hebben. Want het is niet van Bomans. Deze passage komt uit de fameuze Mythologieën van Roland Barthes, een reeks krantenstukken die de Franse filosoof en tekstwetenschapper in het midden van de jaren vijftig maandelijks schreef naar aanleiding van, soms ogenschijnlijk triviale, actualiteiten. Al lezende in Bomans' journalistieke teksten viel mij steeds vaker een vage gelijkenis op. Barthes is alleszins ernstiger, heeft een veel serieuzere toon: voorgaande passage, bij voorbeeld, is in geen enkel opzicht humoristisch bedoeld. En er zijn natuurlijk de onvermijdelijke cultuurverschillen tussen beide taalgebieden. Laat ik het zo zeggen: Barthes kan in Parijs de fenomenologie van de gloednieuwe Citroën ds schetsen; Bomans moet het doen met een bespiegeling over een eredoctoraat voor een van de grondleggers van daf in Geldrop.Ga naar eind14 En toch dringt de vergelijking zich op. In het alledaagse zien beiden de tekens van het grotere, van wat Barthes ziet als de ‘Mythe’, die zij onttakelen met hun waarnemingen. Doelwit is duidelijk bij Barthes: het burgerlijke - lees: rechtse, conservatieve - Frankrijk van zijn tijd. Bij Bomans gebeurt iets verrassend soortgelijks. Ook hij verzet zich tegen burgerlijkheid en - impliciet - tegen de mythe dat de zaken moeten zijn zoals ze zijn. Hoewel het politiek misschien complexer ligt. Maar dat weet ik eigenlijk niet eens zeker. Ik ben stomweg een te slechte kenner van de héle Bomans om hier harde uitspraken over te doen. Maar mijn nog nader te bewijzen indruk is dat Bomans ten onrechte als conservatief is bestempeld. Dat is door de jaren heen bij tal van gelegenheden gebeurd - door hippe katholieken die van de kerk één grote praatgroep beoogden te maken, en door de linkse avant-garde rond Harry Mulisch die Bomans - geheel ten onrechte - tot een bvd-verklikker promoveerde. Die clubs hadden het in elk geval allebei feitelijk mis, maar typeringen van Bomans als | |||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||
oerreactionair zijn hardnekkig. De katholieke satirische website Broodje Paap typeerde Bomans dit najaar nog met: ‘Wat velen niet hebben kunnen zien is dat er achter die lichtheid en ironie, achter die wervelende causerieën een diep geworteld conservatisme schuilging. Bomans leek op ‘het klassieke type van de nar, de persoon die aan het koninklijk hof weliswaar een komisch spel speelt met de bestaande gezagsverhoudingen, maar ze juist daardoor bevestigt en legitimeert.’Ga naar eind15 Dat nu lijkt me de vraag. Dat de nar fungeert binnen het dominante systeem lijkt me bepaald niet bij wet te hoeven impliceren dat zijn ontwrichtende gedachten niet zijn échte gedachten zijn. Integendeel zelfs. Te vaak wordt bij de nar veronachtzaamd dat hij intussen de dwarse, onwelgevallige waarheid in zijn eentje wél hardop zegt. Veel van die kwalificaties van Bomans lijken voort te komen uit een klassieke dichotomie van begrippenparen als links/rechts, progressief/conservatief, proconciliair/contraconciliair die stilaan steeds duidelijker aan validiteit beginnen in te boeten. Het is niettemin lange tijd het, om het maar eens heel eigentijds te zeggen, frame waardoor Bomans bekeken wordt. Neem als willekeurig voorbeeld deze typering van hem in de Volkskrant uit 1982, in die tijd allang niet meer het katholieke dagblad uit Bomans' jaren, maar de vurenhouten linkse gezondverstandkrant. Aan het woord literatuurredacteur Willem Kuipers, toentertijd een eminente stem in het literair-kritische debat. Kuipers meldt, eenvoudigweg, bij zijn bespreking van drie boeken over Bomans (en zonder dus één letter van Bomans zelf te hebben gelezen en mét het verdraaien van biografische feiten): ‘Als iets duidelijk wordt uit deze nieuwe publicaties over Bomans is het wel zijn volstrekt apolitieke houding die vooral tijdens de oorlogsomstandigheden navrant aandoet. Ik heb de neiging die geestesgesteldheid terug te voeren op zijn bourgeoismentaliteit, zoals die nu nog zichtbaar is in de verpersoonlijking van het huidige cda, de heer Van Agt (tot in zijn spreekstijl toe).’Ga naar eind16 Tegenover dit soort absolute waarheden van progressief Nederland stond de weifelende anarchist Bomans machteloos. Een onverwachte slotwending. Misschien. Ondanks mijn zojuist geopenbaarde persoonlijke prettige kennismaking | |||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||
met een Bomans die ik niet kende, ga ik in relatieve somberheid afsluiten. Is er een kentering denkbaar in het vigerende beeld van Bomans? Ik ben bang van niet. De teksten waarover ik vandaag sprak - Bomans' krantenbijdragen - zijn niet de teksten waarmee hij zijn plek in de canon alsnog gaat veroveren. Nogmaals: persoonlijk vond en vind ik het een uitgesproken goudmijntje, een échte ontdekking. Maar zelfs Roland Barthes' internationaal fameuze Mythologieën zijn in Nederland uitgegeven door een marginale uitgeverij. Een heel goede uitgeverij, die prachtige boeken maakt, maar wél in de marge. Voor Bomans komt daar de Engelse reclameslogan bovenop: You never get a second change to make a first impression. Het eerste en definitieve beeld van Bomans was eigenlijk al gevestigd in 1949. Zelfs een lovenswaardig initiatief als Nederland Leest doet niets af aan die bestaande kijk op zijn werk: vooral die van ééns een zeer populaire schrijver van toegankelijke boeken. De gok dat nog steeds veel mensen Erik kunnen snappen konden zij dus - ook financieel - wel nemen. Maar de recensies van de smaakmakers waren in 2013 ronduit zuinig. In Bomans' werk zit hooguit nog wat economisch kapitaal, om met de Franse socioloog Pierre Bourdieu te spreken, maar het symbolisch kapitaal - het prestige bij de culturele smaakmakers is er niet. Wat we kunnen doen is, zoals hier vandaag gebeurt, onverwachte inkijkjes op zijn werk proberen te geven en het op die manier aan de vermeende tijdgebondheid onttrekken. | |||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||
Gebruikte literatuur
|
|